Datum uitspraak: 31 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2023, 22/5840 (aangevallen uitspraak)
[appellant]
te
[woonplaats]
(appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant is ten onrechte gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad volgt dit standpunt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van eerdere besluitvorming over zijn aanvraag om een Wajonguitkering mocht afwijzen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op
[geboortedatum]
2000, heeft met een door het Uwv op 7 september 2018 ontvangen formulier, een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gedaan. Daarbij is vermeld dat hij problemen heeft met zien. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van Bartiméus van 12 maart 2013 en van ambulant onderwijskundig begeleider J. Schut van 8 juli 2013. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna het Uwv bij besluit van 23 oktober 2018 de aanvraag van appellant heeft afgewezen, omdat appellant arbeidsvermogen heeft. Bij beslissing op bezwaar van 23 april 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 oktober 2018 ongegrond verklaard.
1.2.
Met een door het Uwv op 3 december 2020 ontvangen formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag ingediend. Hierbij heeft appellant onder meer informatie van zijn huisarts van 5 juni 2012 en van de oogarts van 25 juni 2012, 2013 tot 2017 en 9 juli 2020 overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 oktober 2018.
1.3.
Op 16 juni 2022 heeft appellant opnieuw een Wajong-aanvraag gedaan. Hierbij heeft appellant een verslag visueel functie-onderzoek van 26 oktober 2020, informatie van de oogarts van 2 juni 2022 en een rapport van Bartiméus van 1 april 2015 overgelegd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van de eerdere besluitvorming waarbij de Wajong-aanvraag is afgewezen. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 juni 2022 de eerdere besluiten van 23 april 2019 en 6 april 2021 gehandhaafd omdat er geen nieuwe informatie staat in de aanvraag.
1.4.
Bij besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen van de voorgaande beoordeling in het kader van de Wajong. Evenmin is sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank acht het onderzoek voldoende zorgvuldig. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. In de nieuwe aanvraag van appellant staan geen nieuwe feiten en/of omstandigheden vermeld en appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd waarin dergelijke nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren komen. De nieuwe aanvraag en stukken die appellant heeft ingediend zien op de visusproblematiek. Dit was bij de eerdere beoordeling in 2018 ook al bekend. Dat appellant heeft geprobeerd te werken, maar na een uur door de werkgever naar huis is gestuurd, kan ook niet als een nieuw feit en/of omstandigheid worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder overwogen dat appellant niet met objectieve en verifieerbare medische stukken heeft onderbouwd dat sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen of dat sprake is van toegenomen beperkingen als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak die binnen vijf jaar na het bereiken van zijn achttiende levensjaar zijn ingetreden. Voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van de eerdere besluitvorming evident onredelijk is, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen de uitspraak aangevoerd dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor het hebben van arbeidsvermogen en dat deze situatie duurzaam is. Appellant had al medische klachten tijdens het basisonderwijs en kan daardoor niet werken. Hij heeft chronische oogklachten en ook de daarmee verband houdende arbeidsbelemmeringen zijn chronisch. Om een en ander vast te stellen dient nader onderzoek te worden gedaan door een onafhankelijke deskundige. In die zin is het onderzoek door het Uwv niet volledig en niet deskundig. Er is geen sprake van wapengelijkheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen. Verder heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten onvoldoende in beeld zijn gebracht en ten onrechte is gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De rechtbank heeft niet uitgelegd waarom dit niet evident onredelijk zou zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek van appellant om terug te komen van de weigering om hem een Wajong-uitkering toe te kennen, mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Het Uwv heeft op het verzoek van appellant om terug te komen van de besluiten van 23 oktober 2018, 23 april 2019, 22 december 2020 en 6 april 2021 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank, en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Nu er geen twijfel is aan de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellant is verzocht. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft diverse medische stukken ingediend die naar hun aard geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv. De informatie is onder meer afkomstig van artsen en bevat informatie over klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie betrokken bij het medisch onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake. Verder is niet gebleken dat de eerdere besluitvorming van het Uwv (onmiskenbaar) onjuist is zodat aan een belangenafweging, die (mede) bepaalt of een afwijzing evident onredelijk is, niet wordt toegekomen.
4.7.
Gelet op 4.5 en 4.6 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden en geen aanleiding bestaat om terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
Bijlage
Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.