Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Socialezekerheidsrecht

7 augustus 2024
ECLI:NL:CRVB:2024:1580

Op 7 augustus 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/3223 WIA, bekend onder ECLI code ECLI:NL:CRVB:2024:1580.

Soort procedure
Zaaknummer(s)
23/3223 WIA
Datum uitspraak
7 augustus 2024
Datum gepubliceerd
8 augustus 2024
Uitspraak

23/3223 WIA, 23/3224 WIA

Datum uitspraak: 7 augustus 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Limburg van

23 oktober 2023, 22/825 (aangevallen uitspraak 1) en 23/280 (aangevallen uitspraak 2)

Partijen:

[appellante]
te
[woonplaats]
(appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in de eerste plaats over de vraag of het Uwv terecht appellante per 26 oktober 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Vervolgens gaat het over de vraag of het Uwv terecht per 29 november 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend omdat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 26 oktober 2021.

Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht in beide gevallen geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.L. van den Oever hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 26 juni 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Oever. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1.

Appellante heeft voor het laatst gewerkt als ondersteunend begeleider B voor 17,22 uur per week. Op 14 oktober 2019 heeft zij zich ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 augustus 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 8 september 2021 geweigerd appellante met ingang van 26 oktober 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

1.2.

Bij besluit van 25 februari 2022 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen vastgesteld in een FML van 24 februari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van deze FML een door de arbeidsdeskundige geselecteerde functie verworpen. Ook met de resterende functies is appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt.

1.3.

Appellante heeft zich op 5 april 2022 bij het Uwv gemeld met toegenomen klachten met ingang van 29 november 2021. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2022 geweigerd appellante met ingang van 29 november 2021 een WIAuitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid voortkomend uit dezelfde ziekte-oorzaak.

1.4.

Bij besluit van 19 december 2022 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

Uitspraken van de rechtbank

2.1.

Appellant heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld en daarbij rapporten van 18 oktober 2022 en 17 januari 2023 en FML’s per 26 oktober 2021 en 29 november 2021 overgelegd van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts drs. F. Sheikkariem van Lechnerconsult. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 5 december 2022 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts Sheikkariem voor zover dat ziet op de beperkingen van appellante per 26 oktober 2021 en met een rapport van 2 december 2021 voor zover het rapport ziet op de datum van de gestelde toename per 29 november 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 20 februari 2023 geconcludeerd dat er aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen en heeft een nieuwe FML opgesteld, gedateerd op 21 februari 2023. Hierin is een aanvullende beperking vastgelegd op het aspect hitte (aspect 3.1.1). De rapporten van verzekeringsarts Sheikkariem hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gegeven meer of andere beperkingen in de FML op te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de geselecteerde functies met de gewijzigde FML nog steeds geschikt geacht voor appellante.

2.2.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit 1 in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de

verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 2 december 2022 en 5 december 2022 en ook in zijn rapport van 20 februari 2023 inzichtelijk en afdoende gemotiveerd waarom de door Sheikkariem aangenomen beperkingen, met uitzondering van één beperking, niet overgenomen kunnen worden. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van de Standaard verminderde arbeidsduur gemotiveerd heeft toegelicht waarom een urenbeperking niet aan de orde is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er niet gesproken kan worden van een stoornis met verminderde mogelijkheden tot recuperatie. Dit is in overeenstemming met het feit dat uit het dagverhaal van appellante is gebleken dat er geen structurele slaapmomenten overdag zijn. De rechtbank heeft overwogen dat ook uit het rapport van Sheikkariem niet blijkt van structurele recuperatiemomenten. Verder is er geen preventieve reden of verminderde beschikbaarheid door behandeling om een urenbeperking te rechtvaardigen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 21 februari 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de geduide functies die aan de afwijzing ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht passend zijn voor appellante.

2.3.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit 2 in stand gelaten. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 december 2022 begrijpelijk heeft gerapporteerd dat zelfs wanneer appellante het voordeel van de twijfel krijgt met betrekking tot de vóór de datum van 26 oktober 2021 al bestaande klachten, dit niet leidt tot het aannemen van meer beperkingen. Uitgaand van de juistheid van de FML van 21 februari 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de per einde wachttijd 26 oktober 2021 geduide functies ook op 29 november 2021 onveranderd passend zijn.

2.4.

In de omstandigheid dat de bestreden besluiten 1 en 2 pas in beroep van een deugdelijke motivering zijn voorzien heeft de rechtbank in de beide aangevallen uitspraken aanleiding gezien artikel 6:22 van de Awb toe te passen en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep.

Het standpunt van appellante

3.1.

Appellante is het met de uitspraken van de rechtbank niet eens voor zover daarbij de bestreden besluiten in stand zijn gelaten. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met de klachten en de beperkingen. Zij heeft gewezen op de rapporten van de door haar in beroep ingeschakelde verzekeringsarts Sheikkariem. Daarbij heeft zij aangevoerd dat deze arts haar heeft gezien en onderzocht op een spreekuur. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat niet, daarom zou er minstens evenveel zo niet meer waarde moeten worden gehecht aan het oordeel van verzekeringsarts Sheikkariem. Appellante benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van een te positief geschetst beeld met betrekking tot haar dagverhaal. Omdat de medisch adviseur een andere visie heeft op de beperkingen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft appellante de Raad verzocht een deskundige in te schakelen.

Het standpunt van het Uwv

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de bestreden besluiten over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

4.1.

Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.

4.2.

Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1, van de Wet WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.

4.3.

Wat appellante in de hoger beroepen heeft aangevoerd vormt grotendeels een herhaling van wat zij in de beroepen bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en geeft de Raad geen reden om van de oordelen van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraken 1 en 2, af te wijken.

Aangevallen uitspraak 1

4.4.

Terecht en op juiste gronden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat er geen grond is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht over het ontbreken van een spreekuuronderzoek in bezwaar doet hieraan niet af. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening heeft gehouden met de bevindingen van de verzekeringsarts die appellante op 20 augustus 2021 en op 12 mei 2022 heeft onderzocht. De Raad ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het opstellen van de FML van 21 februari 2023 relevante (medische) informatie heeft gemist. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven.

4.5.

Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd onder verwijzing naar het in beroep overgelegde rapport van verzekeringsarts Sheikkariem, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Er bestaat geen reden te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat met de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande fysieke en psychische beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft er in zijn rapport van 20 februari 2023 terecht op gewezen dat verzekeringsarts Sheikkariem zich met name heeft gebaseerd op de klachtenbeleving van appellante. Het standpunt van Sheikkariem dat appellante slechts belastbaar is voor 4 uur per dag, 20 uur per week is onvoldoende geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten, getoetst aan de stappen zoals deze uiteen worden gezet in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, overtuigend gemotiveerd dat een urenbeperking op energetische indicatie bovenop de fysieke beperkingen niet noodzakelijk is. Daarbij wordt nog overwogen dat appellante in staat wordt geacht passende arbeid te verrichten, rekening houdende met een relatief stressarme werkomgeving waarin zij fysiek lichte arbeid kan verrichten, met name kniesparend van aard, in regelmatige diensten. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die twijfel zaaien over de correctheid van de vaststelling van haar belastbaarheid op de datum in geding.

4.6.

Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat uitgaande van de juistheid van de FML van 21 februari 2023 het Uwv met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Aangevallen uitspraak 2

4.7.

Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat alle beschikbare medische informatie is betrokken. Verder is de Raad van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusie dat uit de medische informatie niet blijkt dat de beperkingen zoals vastgesteld voor de bestaande klachten per 26 oktober 2021, daarna door de lipoedeem zijn toegenomen.

Geen deskundige

4.8.

Omdat de Raad geen twijfel heeft over de juistheid van de medische beoordeling, bestaat ook op deze grond geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijke deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. De hoger beroepen slagen niet. De aangevallen uitspraken wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de weigeringen van de WIA-uitkering in stand blijven.

6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van D. Kovac als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024.

(getekend) J.D. Streefkerk

(getekend) D. Kovac

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158