4
De procedure bij de kantonrechter en het geschil in hoger beroep
4.1.
[appellant]
heeft bij de kantonrechter een verklaring voor recht gevorderd dat
[geïntimeerde]
aansprakelijk is voor de door
[appellant]
geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het incident op 27 augustus 2019. Ook heeft hij gevorderd
[geïntimeerde]
te veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Bij wijze van voorschot op zijn schade heeft
[appellant]
gevorderd om
[geïntimeerde]
te veroordelen tot betaling van € 6.200,00 en tot slot heeft hij gevorderd om
[geïntimeerde]
te veroordelen in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat
[geïntimeerde]
onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[appellant]
door aan hem meerdere rake klappen uit te delen en dat die klappen het letsel van
[appellant]
daadwerkelijk hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft echter ook overwogen dat
[appellant]
de grenzen van het redelijke heeft overschreden door de wijze waarop hij
[geïntimeerde]
heeft aangesproken en door hem met zijn helm te slaan. De kantonrechter heeft overwogen dat deze omstandigheden aan
[appellant]
kunnen worden toegerekend en dat die ertoe hebben bijgedragen dat het tot een mishandeling is gekomen. Daarom heeft de kantonrechter de schadevergoedingsplicht van
[geïntimeerde]
verminderd met 25%. Voor een billijkheidscorrectie zag de kantonrechter geen aanleiding. De kantonrechter heeft
[geïntimeerde]
veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding op te maken bij staat en het gevorderde voorschot is afgewezen.
4.3.
[appellant]
is het niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat hij zelf heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Indien het hof oordeelt dat wel sprake is van eigen schuld van
[appellant]
dan dient
[geïntimeerde]
op grond van de billijkheidscorrectie alsnog 100% van de schade te vergoeden. De bedoeling van
[appellant]
met zijn hoger beroep tegen het bestreden vonnis is dat zijn volledige vordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van
[geïntimeerde]
in de proceskosten van beide procedures.
5.1.
In deze zaak geldt als uitgangspunt dat de door
[geïntimeerde]
gepleegde mishandeling een toerekenbare onrechtmatige daad oplevert jegens
[appellant]
.
[geïntimeerde]
is (volledig) aansprakelijk voor de schade die
[appellant]
als gevolg van de mishandeling heeft geleden, tenzij de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan
[appellant]
kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), hierna kortheidshalve aangeduid als eigen schuld. In dat geval wordt de vergoedingsplicht van
[geïntimeerde]
verminderd door de schade over
[appellant]
en
[geïntimeerde]
te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Terecht beroep op eigen schuld beoordeeld
5.2.
[appellant]
beklaagt zich er in hoger beroep ten eerste over dat de kantonrechter het beroep van
[geïntimeerde]
op eigen schuld inhoudelijk heeft beoordeeld.
[appellant]
meent dat de kantonrechter aan het beroep op eigen schuld voorbij had moeten gaan, omdat
[geïntimeerde]
zijn beroep op eigen schuld onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof stelt vast dat
[geïntimeerde]
in de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht dat
[appellant]
eigen schuld heeft aan het ontstaan van de vechtpartij.
[geïntimeerde]
heeft er daarbij op gewezen dat de agressie in eerste instantie van
[appellant]
kwam en dat
[appellant]
als eerste - en met zijn helm nog wel - sloeg en kon verwachten dat
[geïntimeerde]
terug zou slaan.
[geïntimeerde]
heeft zijn beroep op eigen schuld daarmee voldoende onderbouwd en de kantonrechter heeft dit verweer dan ook terecht inhoudelijk beoordeeld. Deze grief faalt dus.
Er is sprake van eigen schuld
5.3.
[appellant]
is het ten tweede niet eens met het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van eigen schuld van
[appellant]
. In dit verband richt hij zich mede tegen een aantal door de kantonrechter vastgestelde feiten, althans de wijze waarop de kantonrechter de feiten heeft beoordeeld. Zo volgt de overweging van de kantonrechter dat
[appellant]
op 20 cm afstand van
[geïntimeerde]
ging staan volgens
[appellant]
niet uit de feiten en ook de overweging in het bestreden vonnis dat
[appellant]
degene is geweest die het conflict als eerste fysiek heeft gemaakt is volgens hem feitelijk onjuist. De conclusie van de kantonrechter dat
[appellant]
met zijn handelwijze voorafgaand aan de mishandeling de grenzen van het redelijke heeft overschreden en dat daarin aanleiding bestaat de schadevergoedingsplicht van
[geïntimeerde]
met 25% te verminderen, vindt
[appellant]
onjuist en onbegrijpelijk.
5.4.
De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat de schade niet alleen haar oorzaak vindt in het toerekenbaar handelen van
[geïntimeerde]
, maar mede het gevolg is van aan
[appellant]
toe te rekenen omstandigheden. Als één van beiden de hem verweten gedragingen niet zou hebben verricht, was het niet tot een vechtpartij gekomen en had
[appellant]
geen schade geleden. Aan
[geïntimeerde]
kan worden verweten dat hij zijn zelfbeheersing heeft verloren en dat hij
[appellant]
verschillende keren heeft geslagen. Aan
[appellant]
kan worden verweten dat hij bij het aanspreken van
[geïntimeerde]
op diens verkeersfout de grenzen van het redelijke heeft overschreden. Uit de feiten komt duidelijk het beeld naar voren dat het
[appellant]
is geweest die de confrontatie heeft opgezocht, vervolgens aanhoudend zijn boosheid over het rijgedrag van
[geïntimeerde]
is blijven uiten en dat hij degene is geweest die de eerste klap heeft uitgedeeld. Het hof wijst er hierbij met name op dat
[appellant]
[geïntimeerde]
is gevolgd om excuses te krijgen en verhaal te halen, zijn scooter heeft geparkeerd en zo’n halve minuut voor het bestuurdersportier heeft staan schreeuwen en wijzen totdat
[geïntimeerde]
is uitgestapt. Vervolgens is
[appellant]
de confrontatie blijven zoeken door niet weg te gaan, niet nadat
[geïntimeerde]
zich al had omgedraaid om weer in de auto te stappen en ook niet nadat
[geïntimeerde]
hem met kracht naar achteren had geduwd. In plaats van weg te gaan heeft
[appellant]
zijn helm afgedaan en
[geïntimeerde]
daarmee op zijn hoofd geslagen. Hieruit volgt dat
[appellant]
op dat moment de intentie heeft gehad het conflict tussen partijen aan te gaan en fysiek geweld toe te passen. Hij heeft door deze handelwijze bijgedragen aan het ontstaan van de vechtpartij. Tot slot moet aan
[appellant]
worden toegegeven dat de overweging van de kantonrechter dat
[appellant]
- nadat
[geïntimeerde]
was uitgestapt - op zeer korte afstand van
[geïntimeerde]
is gaan staan, niet volgt uit de feiten. Uit de beschrijving van de camerabeelden is niet op te maken of
[geïntimeerde]
dicht bij
[appellant]
gaat staan of dat
[appellant]
dicht bij
[geïntimeerde]
gaat staan. In het licht van de overige gedragingen van
[appellant]
is dit voor de beoordeling echter van ondergeschikt belang, ook omdat uit de feiten wel volgt dat
[appellant]
op korte afstand van
[geïntimeerde]
is
blijven staan.
5.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld hoe de schade over
[appellant]
en
[geïntimeerde]
dient te worden verdeeld. De schade wordt - zoals gezegd - over de benadeelde en de aansprakelijke verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Deze primaire verdelingsmaatstaf betreft een causaliteitsmaatstaf. Uit het voorgaande volgt dat de klappen die
[geïntimeerde]
aan
[appellant]
heeft gegeven de schade hebben veroorzaakt, maar ook dat
[appellant]
een niet te verwaarlozen aandeel heeft gehad in het ontstaan van de confrontatie die tot zijn schade heeft geleid. Het hof kan zich daarom vinden in de verdeling van de causale bijdrage zoals de kantonrechter die heeft bepaald, op grond waarvan
[geïntimeerde]
75% van de schade moet vergoeden en 25% van de schade voor rekening van
[appellant]
dient te blijven. De grief dat de kantonrechter ten onrechte eigen schuld van
[appellant]
heeft aangenomen en daarin ten onrechte aanleiding heeft gezien de schadevergoedingsplicht van
[geïntimeerde]
met 25% te verminderen, faalt dus.
Geen billijkheidscorrectie
5.6.
Daarmee komt het hof tot slot toe aan de vraag of toepassing van de billijkheidscorrectie tot een ruimere schadevergoedingsplicht van
[geïntimeerde]
dan 75% dient te leiden. Volgens het laatste onderdeel van artikel 6:101 lid 1 BW kan een andere verdeling van de schadevergoedingsplicht plaatsvinden, indien de billijkheid dit eist wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval. Bij de toepassing van de billijkheidscorrectie geldt dat de uitkomst het resultaat moet zijn van een afweging van de omstandigheden die aan de zijden van beide partijen bestaan en die niet reeds zijn betrokken bij de primaire verdelingsmaatstaf op grond van de causaliteit. Naar het oordeel van het hof geven de concrete omstandigheden in deze zaak geen aanleiding voor een correctie op grond van de billijkheid. Hierbij neemt het hof in het bijzonder de ernst van de over en weer gemaakte fouten en uiteenlopende verwijtbaarheid aan beiden kanten in ogenschouw. Het hof stelt in dit verband voorop dat
[geïntimeerde]
een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij
[appellant]
een flink aantal rake klappen heeft gegeven. Het gedrag van
[appellant]
voorafgaand aan de klappen van
[geïntimeerde]
is echter ook verwijtbaar, zij het in mindere mate. Ook de omstandigheid dat
[appellant]
als gevolg van de klappen letsel heeft opgelopen noch de aard en de gevolgen van dat letsel geven aanleiding tot een aanpassing van de omvang van de schadevergoedingsverplichting van
[geïntimeerde]
ten gunste van
[appellant]
. Deze grief slaagt dus evenmin.
Conclusie: het bestreden vonnis wordt bekrachtigd
5.7.
Het hof komt net als de kantonrechter tot de slotsom dat
[geïntimeerde]
gehouden is tot vergoeding van 75% van de schade die
[appellant]
door het incident op 27 augustus 2019 heeft geleden en nog zal lijden. De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
[appellant]
zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep. Omdat
[geïntimeerde]
in hoger beroep niet is verschenen, zullen de proceskosten op nihil worden begroot.