Uit het voorgaande volgt dat als (een van de voorwaarden) voor het verval van de borgtocht gold dat er geen “andere juridische issues ” waren. Daarvan is volgens Mossel sprake nu na de overdracht van 50% van de aandelen in SLC bleek dat
[geïntimeerde2]
een pandrecht op de debiteuren had gevestigd en (na openbaarmaking van dat recht) de debiteuren aanschreef dat ze bevrijdend aan haar konden betalen. Volgens
[geïntimeerde2]
was het pandrecht geen
“juridisch issue” in de zin van genoemde voorwaarde, wist Mossel bovendien al eerder van het pandrecht af, althans hadden zij dat kunnen en moeten nagaan bij
[geïntimeerde1]
die hier medewerking aan had verleend.”
Mossel betwist dat zij op of rond 8 maart 2016 bekend was met het pandrecht van
[geïntimeerde2]
en voert aan dat zij daarmee pas bekend raakte toen
[geïntimeerde2]
de debiteuren ging uitwinnen. Toen was er voor haar sprake van een voldongen feit (namelijk dat er een pandrecht op de debiteuren was gevestigd) dat grote invloed had op de financiële situatie van SLC, waarvan
[geïntimeerde2]
haar in het kader van de voorwaarde van 8 maart 2016 op de hoogte had dienen te stellen. Nu dat niet is gebeurd, moet worden geconstateerd dat
[geïntimeerde2]
niet aan de voorwaarde geen “
andere juridische issues ” heeft voldaan.
Het hof is van oordeel dat uitgangspunt bij de beoordeling hiervan is dat Mossel jegens
[geïntimeerde2]
beschikte over een borgtocht. Dit is een harde zekerheid, die in concreet omschreven gevallen tot betaling door
[geïntimeerde2]
zou leiden. Mossel was bereid daar afstand van te doen als zou blijken dat er in het kader van de positie van
[geïntimeerde2]
bij SLC geen juridische issues waren. Hoewel aan
[geïntimeerde2]
kan worden toegegeven dat de bewoording van deze voorwaarde niet glashelder is, kan wel worden gezegd dat een pandrecht op de debiteuren van SLC in ieder geval de rechtspositie van SLC en daarmee van haar grootste schuldeiser Mossel sterk beïnvloedt. Daarbij kan dan in het midden blijven of verpanding van de debiteuren een in de financiële wereld gebruikelijke manier van doen is en of de verpanding aan
[geïntimeerde2]
wel of niet met opzet voor Mossel verborgen is gehouden. Bepalend is dat dit pandrecht de (rechts)positie van Mossel beïnvloedde.
In het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door Mossel heeft
[geïntimeerde2]
niet concreet onderbouwd dat Mossel ten tijde van de overeenstemming op 8 maart 2016 al van het pandrecht wist. Datzelfde geldt voor het argument van
[geïntimeerde2]
dat Mossel aanleiding had moeten zien om
[geïntimeerde1]
daarover concreet te bevragen Bovendien heeft zij op dit punt ook geen bewijs aangeboden.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de aan het verval van de borgtocht gestelde voorwaarde “en geen andere juridische issues zijn” niet is vervuld.
In die zin slaagt het hoger beroep van Mossel tegen (onder meer) rechtsoverweging 3.7 van het bestreden vonnis.