2.1
Partijen zijn broers en zussen van elkaar. Zij zijn erfgenamen in de nalatenschap van hun vader. De kern van het geschil in hoger beroep betreft de vraag hoe de percelen landbouwgrond, die deel uitmaken van die nalatenschap, moeten worden verdeeld. Het gaat om percelen die door vader aan
[geïntimeerde1]
waren verpacht en waarop
[geïntimeerde1]
als pachter nog steeds een agrarisch bedrijf exploiteert. Daarnaast speelt een erfgrenskwestie inzake een perceel dat
[geïntimeerde1]
al in eigendom heeft (en waarop hij een camping en jachthaven exploiteert), en een belendend perceel dat tot de nalatenschap behoort.
2.2
De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 15 december 2021, kort gezegd, beslist dat de percelen van de nalatenschap aan
[geïntimeerde1]
dienen te worden aangeboden en toebedeeld tegen de waarde in verpachte staat. De rechtbank is tot dat oordeel gekomen, omdat
[appellanten]
primair hebben gevorderd dat de percelen van de nalatenschap verkocht dienen te worden. Volgens de rechtbank geldt dan het aan de pachter toekomende wettelijk voorkeursrecht bij verkoop van de verpachte percelen door de verpachter, om de grond te mogen kopen tegen een waarde in verpachte staat (boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afdeling 11). Met betrekking tot de erfgrenskwestie heeft de rechtbank beslist dat de zuidgrens van het perceel van
[geïntimeerde1]
20 meter ten zuiden ligt van de noordelijke walbeschoeiing van de vaarweg die toegang geeft tot de jachthaven. Die beslissing komt erop neer dat die vaarweg over de volle breedte tot het perceel van
[geïntimeerde1]
behoort.
2.3
Ook het hof komt tot het oordeel dat de percelen van de nalatenschap aan
[geïntimeerde1]
moeten worden toegedeeld tegen een waarde in verpachte staat. Dit echter niet op grond van het wettelijk voorkeursrecht, maar op grond van een verdeling op de voet van artikel 3:185 BW. Aan de toedeling aan
[geïntimeerde1]
wordt wel een voorwaarde verbonden, die beoogt te waarborgen dat bij vervreemding van de percelen door
[geïntimeerde1]
binnen een periode van vijftien jaar na toedeling een eventuele meerwaarde van die percelen, al dan niet mede als gevolg van een bestemmingswijziging, gedeeltelijk toekomt aan de andere erfgenamen. Met betrekking tot de erfgrenskwestie wordt, overeenkomstig de door
[geïntimeerde1]
in hoger beroep aangepaste vordering, beslist dat de zuidelijke erfgrens van zijn perceel twintig meter ten zuiden van de huidige kadastrale grens ligt en dat
[appellanten]
hun medewerking dienen te verlenen aan een correctie van de kadastrale grens. Daarmee behoort niet alleen de volle breedte van de vaarweg, maar ook nog een strook grond met een breedte van 5 meter ten zuiden van de vaarweg tot het perceel van
[geïntimeerde1]
. Hoe het hof tot zijn beslissingen is gekomen wordt hierna uitgelegd.
Het geschil speelt tegen de achtergrond van de volgende feiten.
3.1
Partijen zijn allen de kinderen van
[de vader]
(vader) en
[de moeder]
(moeder).
3.2
Vader had een agrarisch bedrijf. Op 1 mei 1992, toen hij 65 jaar werd, is hij daarmee gestopt en heeft
[geïntimeerde1]
het bedrijf van vader overgenomen. In oktober 1993 hebben zij daartoe een pachtovereenkomst gesloten, waarbij vader zijn percelen vanaf 1 mei 1992 verpachtte aan
[geïntimeerde1]
. In de pachtovereenkomst is (in artikel 27) een zogenaamde meerwaardeclausule opgenomen, die inhoudt dat als
[geïntimeerde1]
het gepachte koopt op grond van het wettelijk voorkeursrecht, hij bij “vervreemding binnen 15 jaar na aankoop” de netto meeropbrengst dient uit te keren aan “de verpachter, dan wel diens erfgenamen”.
3.3
In 1994 heeft vader aan
[geïntimeerde1]
de economische eigendom verkocht van een stuk grond met bebouwing met een “grootte van ongeveer 2 hectare twee are, (…), schetsmatig op aangegeven op een aan deze akte (…) te hechten tekening”. In de akte van levering wordt het verkochte omschreven als “de boerderij met bedrijfsgebouwen, toiletgebouwtjes, caravanterrein, water, jachthaven, camping, parkeerterrein en erf (inclusief walbeschoeiing) aan de
[adres]
te
[woonplaats5]
(…)”. De koopprijs bedroeg fl. 172.000,-.
3.4
Op 25 november 2005 heeft vader deze grond met bebouwing in volle eigendom aan
[geïntimeerde1]
geleverd, samen met drie stukken aangrenzende grond, die deel uitmaakten van de door
[geïntimeerde1]
gepachte percelen. De oppervlakten van de drie aangrenzende stukken zijn in de akte van levering niet beschreven, maar in kleur aangegeven op een aan de akte gehechte perceelskaart. De grootte ervan zal volgens de akte worden bepaald na uitmeting door een landmeter van het kadaster. De koopprijs bedroeg € 8.001,-.
3.5
Op 8 december 2005 hebben de ouders ieder hun testament gemaakt. Zij hebben ieder de echtgenoot en de kinderen, tezamen en voor gelijke delen, tot enige erfgenamen benoemd. Verder is in ieder testament de wettelijke verdeling van toepassing verklaard op de nalatenschap. In beide testamenten wordt voor het geval de ouder overlijdt na de andere ouder een bedrag van € 64.000,- gelegateerd aan ieder van de kinderen, met uitzondering van
[geïntimeerde1]
.
3.6
Op 12 februari 2008 zijn vader en
[geïntimeerde1]
schriftelijk overeengekomen dat de pachtprijs gehandhaafd blijft op de bij aanvang van de pacht afgesproken prijs van fl. 550,- per hectare.
3.7
Op 2 oktober 2014 is moeder overleden.
3.8
Op 17 juni 2015 heeft vader een door
[appellant1]
opgestelde “bevestiging afspraak omtrent verkoop land aan alle kinderen” ondertekend. Volgens de betreffende verklaring hebben de ouders in juli 2014 aan
[appellant2]
het volgende voorstel gedaan:“*
[geïntimeerde1]
kan orde 3 hectare land kopen. Hij mag zelf het gedeelte bepalen;* de andere orde van 14 hectare wordt aam de andere kinderen verkocht.”
[appellant2]
zou volgens de verklaring later aan zijn ouders hebben gemeld dat het voorstel akkoord was.Op een ander exemplaar van die verklaring heeft vader echter met de hand geschreven: “Heb ik getekend. Volgende dag 19-6 had ik spijt.”, waarna hij deze tekst heeft ondertekend.
3.9
[in]
2015 is vader overleden.
3.10
De nalatenschappen van vader en moeder zijn door partijen als hun erfgenamen zuiver aanvaard.
3.11
Op 18 juli 2016 hebben
[appellanten]
de pachtovereenkomst onder aanvoering van verschillende gronden, schriftelijk opgezegd per 30 april 2018 .
[geïntimeerde1]
heeft de opzegging betwist. De pachtkamer heeft in een vonnis van 13 maart 2018 vorderingen van
[appellanten]
om een datum te bepalen waarop de pachtovereenkomst eindigt en
[geïntimeerde1]
te veroordelen tot betaling van achterstallige pacht, afgewezen. Dat vonnis is door de pachtkamer van dit hof bekrachtigd in een arrest van 27 augustus 2019 voor wat betreft het bepalen van een datum waarop de pachtovereenkomst eindigt. De pachtovereenkomst bestaat dus nog steeds. Voor wat betreft de vordering tot betaling van achterstallige pacht heeft de pachtkamer
[appellanten]
in hun vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat een dergelijke vordering in de verdeling dient te worden betrokken.
3.12
In een beslissing van 3 februari 2020 heeft de Grondkamer Noord een verzoek van
[appellanten]
om herziening van de pachtprijs afgewezen. De pachtsom is daarmee fl. 550,- per hectare blijven bedragen.
3.13
Partijen hebben bij de rechtbank over en weer verdeling van de nalatenschap van hun ouders gevorderd, met een aantal daaraan verbonden vorderingen. In het eindvonnis van
15 december 2021 heeft de rechtbank als volgt beslist:
5.1.
beveelt de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder met
inachtneming van hetgeen de rechtbank in het voorgaande heeft geoordeeld;
5.2.
benoemt
[naam1]
van Aangenaam Notarissen te Grou als notaris ten overstaan
van wie de verdeling van de nalatenschappen van vader en moeder zal dienen plaats te
vinden;
5.3.
bepaalt dat de notaris een makelaar aanzoekt, die de percelen, kadastraal bekend
gemeente
[de gemeente]
, sectie
[Y]
, nummers 2851, 1716 en 1718, taxeert, waarbij als
uitgangspunt is de waarde van de percelen in verpachte staat;
5.4.
bepaalt in conventie dat aan
[geïntimeerde1]
in eigendom toekomt een strook met een
breedte van 20 meter van het perceel kadastraal bekend gemeente
[de gemeente]
, sectie
[Y]
,
nummer 2851, gerekend vanaf de noordelijke walbeschoeiing die met groene arcering is
aangegeven op de tekening die als productie 12 bij conclusie van antwoord in reconventie,
tevens houdende akte vermeerdering van eis, is overgelegd en veroordeelt
[appellanten]
om
zijn medewerking te verlenen tot correctie van de perceelsgrens;
5.5.
verklaart in reconventie voor recht dat de grond, zoals in rood aangeduid en
gearceerd op het als productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende
eis in reconventie, in het geding gebrachte kaartje, (gezamenlijk) eigendom is van de erven
van vader en moeder;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie tot zover uitvoerbaar bij
voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Een verzoek van
[appellanten]
om dat vonnis te herstellen heeft de rechtbank in een vonnis van 9 februari 2022 afgewezen.
3.14
In een rapport van 19 november 2022 heeft “Agri Vastgoed makelaars en taxateurs” in opdracht van notaris
[naam1]
de waarde van de gronden van de nalatenschap in het economische verkeer, in verpachte staat en met een agrarische bestemming getaxeerd op € 420.000,- . Als oppervlakte van het getaxeerde perceel is vermeld: 16.77.28 hectare.
4. Het oordeel van het hof
4.1
Partijen hebben (gedeeltelijke) vernietiging gevorderd van de vonnissen die de rechtbank in deze zaak heeft gewezen (
[appellanten]
), althans van het vonnis van
15 december 2021 (
[geïntimeerden]
). De grieven van partijen richten zich daarbij alleen tegen beslissingen die de rechtbank heeft gegeven in haar eindvonnis van 15 december 2021.
4.2
Uit de gedingstukken in hoger beroep leidt het hof af dat partijen zich kunnen vinden in een verdeling van de nalatenschap van vader en moeder ten overstaan van de door de rechtbank benoemde notaris
[naam1]
(zie vonnis van 15 december 2021 onder beslissing 5.2). Het hof merkt daarbij op dat in hoger beroep is gebleken dat de nalatenschap van moeder inmiddels is verdeeld - de geldvorderingen waar partijen als haar erfgenamen aanspraak op hadden jegens de nalatenschap van vader, zijn voldaan uit de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning van de ouders -, zodat het in hoger beroep dus alleen nog gaat om de verdeling van de nalatenschap van vader.
4.3
Partijen hebben geen bezwaren geuit tegen de door de rechtbank in haar vonnis gegeven aanwijzingen aan de notaris, met uitzondering van de aanwijzingen die betrekking hebben op de verdeling van de tot de nalatenschap behorende percelen. Daarnaast bestaat nog een geschil over de zuidelijke erfgrens van het perceel van
[geïntimeerde1]
, kadastraal bekend als gemeente
[de gemeente]
, sectie
[Y]
, nummer 2852 (zie beslissing onder 5.4), en over de vraag voor wiens rekening de pacht aan Staatsbosbeheer (SBB) komt voor een perceel dat indertijd is gepacht door vader en op wiens naam ook (nog steeds) de pachtovereenkomst staat. Over dat laatste is geen beslissing opgenomen in het dictum van het vonnis.
Verdeling van de percelen
4.4
Het gaat om de percelen kadastraal bekend gemeente
[de gemeente]
, sectie
[Y]
, nummers 2851, 1716 en 1718, die met een gezamenlijke grootte van ongeveer 16,77.28 hectare door vader aan
[geïntimeerde1]
zijn verpacht.
4.5
Partijen zijn het erover eens dat de verdeling van die percelen dient plaats te vinden op basis van artikel 3:185 BW, waarin onder meer is bepaald dat de rechter de wijze van verdeling kan gelasten of de verdeling zelf kan vaststellen. Het hof zal partijen daarin volgen. Dat betekent dat het oordeel van de rechtbank dat die percelen aan
[geïntimeerde1]
moeten worden aangeboden en overgedragen op grond van het wettelijk voorkeursrecht, geen stand houdt.
4.6
Partijen zijn het er verder over eens dat, ongeacht aan wie het land wordt toegedeeld, de toedeling zal moeten gebeuren tegen de waarde in verpachte staat. Ook daarin zal het hof partijen volgen. Partijen zijn het ook eens dat die waarde door de verkrijger zal moeten worden ingebracht in de nalatenschap voor voldoening van (de nog niet uitgekeerde) legaten, dan wel ter verrekening door de verkrijger met zijn/haar aanspraken uit legaten.
4.7
Wel is in geschil aan wie de percelen moeten worden toegedeeld.
[appellanten]
hebben in hoger beroep, met wijziging van hun oorspronkelijke vorderingen op dit punt, gevorderd dat van die percelen aan
[geïntimeerde1]
3 hectare zal worden toebedeeld en dat het overige land zal worden toegedeeld aan de andere erfgenamen.
[geïntimeerden]
willen dat de percelen volledig aan
[geïntimeerde1]
zelf worden toegedeeld.
4.8
[appellanten]
hebben zich voor hun vordering beroepen op een koopovereenkomst met vader in juli 2014. Daarin is volgens
[appellanten]
overeengekomen dat het land aan de kinderen zal worden verkocht op de wijze die zij nu vorderen in de vorm van verdeling. De erfgenamen hebben de nalatenschap allemaal zuiver aanvaard. In het kader van de verdeling zijn zij daarom gehouden om de door vader aangegane verplichtingen na te komen, wat betekent dat de percelen verdeeld dienen te worden zoals door
[appellanten]
wordt gevorderd.
4.9
Het hof verwerpt de gestelde overeenkomst als grondslag voor de verdeling van de percelen. Met de rechtbank is het hof namelijk van oordeel dat van een met vader gesloten koopovereenkomst geen sprake is geweest. Uit de door vader ondertekende verklaring
(zie overweging 3.8) blijkt niet dat voldaan is aan de essentialia van een koopovereenkomst. Onduidelijk is immers welk gedeelte van de percelen aan wie zou zijn verkocht - met name is onduidelijk wat aan
[geïntimeerde1]
zou zijn verkocht. Bovendien zijn
[geïntimeerden]
als beoogde kopers van een deel van de grond niet bij de gestelde afspraken betrokken geweest en ook over de verkoopprijs is niets bepaald. Verder kan uit de gestelde overeenkomst niet worden afgeleid dat het in ieder geval wel de wil van vader was dat de percelen worden verdeeld zoals door
[appellanten]
wordt gevorderd, omdat vader op een later moment op dat document heeft aangetekend dat hij spijt had van zijn ondertekening.
4.10
Het hof is van oordeel dat de percelen toegedeeld moeten worden aan
[geïntimeerde1]
. De percelen zijn al vanaf mei 1992 onafgebroken bij hem als pachter in gebruik voor de exploitatie van zijn agrarisch bedrijf.
[geïntimeerde1]
heeft verder onweersproken verklaard dat hij dat bedrijf ook wil blijven voortzetten en dat hij het voornemen heeft het later over te doen aan zijn dochters. De (door
[geïntimeerden]
gemotiveerd betwiste) stelling van
[appellanten]
dat sprake is van een marginaal en slecht gevoerd bedrijf is in de pachtprocedure al gevoerd en door de pachtkamers gemotiveerd verworpen, zodat het hof daar in deze procedure aan voorbijgaat.
[geïntimeerde1]
heeft er daarmee een gerechtvaardigd belang bij om die percelen in gebruik te kunnen blijven houden. Dat voortgezette gebruik wordt gewaarborgd als hij daar de eigendom van verkrijgt door toedeling van die percelen aan hem. Dat belang spreekt nog eens extra gelet op de procedures die
[appellanten]
hebben gevoerd om de pacht te beëindigen en de pachtprijs (aanzienlijk) te verhogen. Die procedures hebben
[appellanten]
weliswaar verloren, maar volgende (lees: nieuwe) procedures kunnen niet op voorhand worden uitgesloten, zeker als in aanmerking wordt genomen dat de verhoudingen tussen partijen flink verstoord zijn. Het voorstel van
[appellanten]
om, in geval van toedeling aan hen, de contacten over de pacht te laten lopen via een rentmeester vormt onvoldoende waarborg daartegen, alleen al omdat de rentmeester toch de instructies van
[appellanten]
zal moeten opvolgen.
4.11
Dit alles neemt echter niet weg dat
[appellanten]
er van hun kant wel een gerechtvaardigd belang bij hebben om bij eventuele vervreemding door
[geïntimeerde1]
van
(een deel van) die percelen mee te kunnen delen in een eventuele waardestijging van die percelen. Zij zijn door vader voor gelijke delen benoemd tot erfgenaam en hebben daarmee een gelijk aandeel in de nalatenschap. Waardestijging van de grond bij vervreemding ligt voor de hand, omdat toedeling plaatsvindt tegen de waarde in verpachte staat. Een dergelijke waarde ligt lager dan de waarde in het vrije economische verkeer. Bij vervreemding van die toegedeelde grond zal
[geïntimeerde1]
de grond echter vrij van pacht kunnen aanbieden en daarmee tegen die hogere waarde. Dat zal helemaal gelden als bij vervreemding de grond inmiddels een andere, waardevollere bestemming heeft verkregen dan de huidige agrarische bestemming. Dat klemt temeer, omdat
[appellanten]
ervan uitgaan dat een dergelijke bestemmingswijziging heel goed mogelijk is vanwege de aantrekkelijkheid van het gebied als toeristische bestemming.
4.12
Bij toepassing van het wettelijk voorkeursrecht voorziet de meerwaardeclausule in de pachtovereenkomst in uitkering van die meerwaarde aan de verpachter, in dit geval de gezamenlijke erfgenamen. Die clausule geldt echter niet (meer) als de grond aan
[geïntimeerde1]
wordt toegedeeld op de voet van artikel 3:185 BW. Dan bestaat immers niet langer een pachtverhouding tussen de gezamenlijke erfgenamen en
[geïntimeerde1]
. Voor de stelling van
[appellanten]
dat de pachtovereenkomst zo uitgelegd moet worden dat de meerwaardeclausule ook dan van toepassing blijft, bestaat geen grond. Dat neemt niet weg dat de rechter binnen het kader van een verdeling op de voet van artikel 3:185 BW, een grote mate van vrijheid heeft, waarbij gelet dient te worden op de redelijke belangen van alle partijen. Het hof vindt daarin ruimte om aan een toedeling van de percelen aan
[geïntimeerde1]
een voorwaarde te verbinden die voormeld belang van
[appellanten]
, om mee te kunnen delen in overwaarde bij vervreemding, zal dienen. De wederzijdse belangen in aanmerking nemend en wegend, vindt het hof het passend om daaraan als voorwaarde te verbinden dat
[geïntimeerde1]
, bij vervreemding van (een gedeelte van) de aan hem toe te delen percelen, de helft van het verschil tussen de waarde van de vervreemde grond in het economische verkeer en de waarde daarvan in verpachte staat, berekend naar het moment van vervreemding, zal betalen aan zijn mede erfgenamen, dan wel bij vooroverlijden aan hun erfgenamen, en wel in gelijke delen aan ieder van hen. Indien een erfgenaam afziet van zijn aanspraak op betaling, zal dat deel toevallen aan
[geïntimeerde1]
. De waarde van de percelen dient alsdan voor dit doel bepaald te worden door een door beide partijen gezamenlijk aan te wijzen taxateur en bij gebreke van overeenstemming daarover door een door de notaris aan te zoeken taxateur.
4.13
Omdat bij deze voorwaarde
[geïntimeerde1]
nog altijd (ten minste) de helft van de meerwaarde kan behouden, ziet het hof geen aanleiding om ondanks het inmiddels verstreken tijdsverloop na het overlijden van vader, de periode waarvoor deze voorwaarde geldt te beperken tot een kortere duur dan in de pachtovereenkomst is bepaald voor de meerwaardeclausule, zoals
[geïntimeerden]
hebben verzocht. De voorwaarde zal dus gaan gelden voor een periode van 15 jaar vanaf de toedeling. Omdat niet zeker is of
[geïntimeerde1]
de toedeling van de percelen aan hemzelf ook onder deze voorwaarde wenst, draagt de hiervoor aangegeven wijze van toedeling aan hem een voorwaardelijk karakter.
[geïntimeerde1]
zal de voorwaarde dienen aan te nemen in een notarieel vastgelegde verklaring. Voor het geval dat hij dat niet doet zullen de percelen moeten worden toegedeeld overeenkomstig de vordering van
[appellanten]
de zuidelijke erfgrens
4.14 Het hof merkt op dat bij de rechtbank twee grensgeschillen speelden. Het ene geschil had betrekking op een gebied dat door partijen wordt aangeduid als “de twa”. Tegen de beslissing die de rechtbank daarover heeft gegeven - dat het betreffende gebied geen eigendom is van
[geïntimeerde1]
, maar behoort tot de nalatenschap - is geen hoger beroep ingesteld, zodat die beslissing definitief is geworden. “De twa” maakt dus deel uit van de te verdelen percelen.
4.15
Het grensgeschil dat in hoger beroep nog wel voorligt betreft de zuidelijke erfgrens van het perceel dat in 2005 door vader aan
[geïntimeerde1]
is geleverd. Dat perceel heeft als huidige kadastrale aanduiding gemeente
[de gemeente]
, sectie
[Y]
, nummer 2852. Aan de zuidkant van dat perceel bevindt zich de vaaringang tot de jachthaven. In de koopovereenkomst van 1994 is het “water” mee verkocht. De zuidzijde van de vaaringang, zoals deze destijds was, zou daarmee dan de grens zijn. Hoewel de door de notaris bij de leveringsakte van 1994 gevoegde detailkaart niet helemaal duidelijk is, lijkt dat daarop ook te zijn aangetekend. In de bij de akte van levering uit 2005 behorende detailkaart is door de notaris ingetekend dat toen aan de zuidzijde van zijn perceel nog een kleine strook grond extra aan
[geïntimeerde1]
in eigendom is overgedragen.
[geïntimeerde1]
heeft verklaard dat hij tussen 1994 en 2005 de vaarweg met vijf meter heeft verbreed tot twintig meter. Volgens hem heeft vader in 2005 die vijf meter extra vaarweg en bovendien een strook van vijf meter grond ten zuiden van de vaarweg, dus in totaal tien meter, aan hem verkocht en geleverd. Uit de beide akten met bijbehorende detailkaarten, bezien in hun samenhang en bezien in het licht van de verklaring van
[geïntimeerde1]
, blijkt naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat vader in 1994 aan
[geïntimeerde1]
de toen bestaande vaaringang in eigendom heeft overgedragen en dat hij daar in 2005 nog een strook van 10 meter ten zuiden van de oorspronkelijke vaaringang aan heeft toegevoegd.
4.16
Kadastraal is echter ingetekend dat de erfgrens tussen perceel 2852 en perceel 2851 vijf meter zuidelijk van de noordkant van de vaaringang ligt, dus in het water.
Het hof is van oordeel dat in het licht van de koopovereenkomsten van 1994 en 2005 en de verklaring van
[geïntimeerde1]
daarover voldoende is komen vast te staan dat die kadastrale grens berust op een vergissing en dat abusievelijk de grens is getekend op vijf meter ten zuiden van de noordzijde van de invaart, terwijl dat op grond van de tussen vader en
[geïntimeerde1]
gesloten koopovereenkomsten vijf meter ten zuiden van de zuidzijde van de huidige invaart had moeten zijn. Dat komt overeen met de vordering van
[geïntimeerde1]
in hoger beroep dat de grens aan de zuidzijde moet worden bepaald op twintig meter gerekend vanaf de huidige kadastrale grens. Vast staat namelijk dat de invaart een huidige breedte heeft van twintig meter. Twintig meter gerekend vanaf de huidige kadastrale grens komt dan uit op vijf meter ten zuiden van de zuidkant van de invaart. De vordering van
[geïntimeerde1]
is daarmee toewijsbaar. Waarom de vordering tot aanpassing van de kadastrale grens verjaard zou zijn, hebben
[appellanten]
niet deugdelijk toegelicht, zodat het hof aan die stelling voorbijgaat.
4.17
Tot de nalatenschap behoort nog een stuk grond dat is gepacht van SBB. De pachtovereenkomst staat (nog steeds) op naam van vader, maar is bij
[geïntimeerde1]
in gebruik en hij heeft ook de pacht betaald. Hij meent dat hij voor de door hem betaalde pacht een vordering heeft op de nalatenschap van € 585,37. De rechtbank heeft in haar vonnis van
15 december 2021 overwogen dat de kosten van de pacht ten laste van de boedel komen.
[appellanten]
zijn het daar niet mee eens en willen dat de door
[geïntimeerde1]
betaalde pacht voor zijn rekening blijft. Zij hebben in hoger beroep een vordering in gesteld om dit te bepalen.
[geïntimeerde1]
meent dat de door hem betaalde pacht wel voor rekening van de boedel dient te komen. Volgens hem heeft hij de pacht alleen betaald, omdat hij zelf ook verschillende gebieden pacht van SBB en hij wilde voorkomen dat door het niet nakomen van de verplichtingen ten aanzien van deze pacht, hij problemen met de pacht van die andere gebieden zou gaan krijgen.
4.18
Het hof is het met de rechtbank eens dat de door
[geïntimeerde1]
betaalde pacht aan SBB door de nalatenschap gedragen dient te worden, omdat het pachtcontract op naam van de erflater (vader) staat. De omstandigheid dat
[geïntimeerde1]
het land gebruikte, vormt onvoldoende grond om de pacht ten laste van hem te laten komen. Daarbij weegt mee dat
[geïntimeerde1]
gemotiveerd en onweersproken heeft gesteld dat het grond betreft waar hij geen economisch voordeel van heeft, omdat het regelmatig meer dan een half jaar onder water staat, ook in de zomer.
4.19
Het hoger beroep van beide partijen slaagt over en weer gedeeltelijk. Het vonnis van de rechtbank van 15 december 2021 zal worden bekrachtigd, behalve voor wat betreft de instructies die gelden voor de notaris met betrekking tot de verdeling van de aan
[geïntimeerde1]
verpachte percelen die tot de nalatenschap behoren. Die verdeling zal moeten plaatsvinden met inachtneming met wat daarover in dit arrest is bepaald in de overwegingen 4.10 tot en met 4.13. Daarnaast dient ook de bepaling over de grenscorrectie aangepast worden.
4.20
Het hof acht geen grond aanwezig om, zoals
[appellanten]
nog hebben gevorderd, na dit arrest de zaak nog aan te houden op de voet van artikel 677 Rv. De gehele verdeling van de boedel is, met inachtneming van aanwijzingen door de rechtbank en dit hof gegeven, in handen gelegd van de notaris.
4.21
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).