Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Belastingrecht

1 oktober 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:6136

Op 1 oktober 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/1736, bekend onder ECLI code ECLI:NL:GHARL:2024:6136. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
22/1736
Datum uitspraak
1 oktober 2024
Datum gepubliceerd
2 oktober 2024
Vindplaatsen
  • NLF 2024/2433
Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/1736

uitspraakdatum: 1 oktober 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende]
te
[woonplaats]
(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 juni 2022, nummer AWB 21/1936, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen (hierna: de Inspecteur)

1
Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.654. Daarbij is € 17 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft op 13 oktober 2020 daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Beide partijen hebben een nader stuk ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Namens belanghebbende is

[naam1]
verschenen. Namens de Inspecteur zijn
[naam2]
en
[naam3]
verschenen.

2
Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 1 december 2018 in Duitsland een Volvo V40 Cross Country 2.0 AWD Summum (hierna: de auto) gekocht voor € 11.500.

2.2.

De RDW heeft op 12 april 2019 aan de auto een zogenoemde Wachten op keuren-status (WOK-status) gegeven, hetgeen betekent dat de auto zodanig ernstig was beschadigd dat daarmee niet mocht worden deelgenomen aan het verkeer in Nederland.

2.3.

Belanghebbende heeft op 23 april 2019 voor de auto op aangifte een bedrag van € 343 aan BPM voldaan.

2.4.

De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Belanghebbende is daar niet verschenen. DRZ heeft met dagtekening 13 mei 2019 een taxatierapport opgesteld op basis van ‘no show’ en de bij haar bekende gegevens. DRZ heeft geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.

2.5.

De RDW heeft de auto op 12 juli 2019 opnieuw gekeurd en vervolgens de aan de auto gegeven WOK-status opgeheven.

2.6.

De Inspecteur heeft mede op basis van voornoemd DRZ-rapport de naheffingsaanslag BPM opgelegd. Aangezien de op basis van dat rapport berekende afschrijving van 69,17% minder bedraagt dan de (forfaitaire) afschrijving aan de hand van de afschrijvingstabel (75,58%), heeft de Inspecteur laatstgenoemd afschrijvingspercentage gehanteerd. De Inspecteur heeft de volgende naheffingsaanslag BPM opgelegd:

Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)

€ 44.630

Handelsinkoopwaarde

€ 13.758

Afschrijving

69,17%

Afschrijving volgens afschrijvingstabel

75,58%

Historische BPM (CO2-uitstoot 187 gr/km)

€ 12.273

Afschrijving (75,58%)

-/- € 9.276

= Verschuldigde BPM

€ 2.997

Door belanghebbende is betaald op aangifte

-/- € 343

Naheffingsaanslag

€ 2.654

2.7.

De Rechtbank heeft overwogen dat de auto ten tijde van het doen van de aangifte een WOK-status had, dat de auto daarom essentiële gebreken vertoonde en dat artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM meebrengt dat in dat geval BPM moet worden voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde afschrijving. Nu de Inspecteur de verschuldigde BPM met toepassing van een tabelafschrijving van 75,58% heeft berekend, is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld, aldus de Rechtbank.

3
Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat:

i. i) gelet op het kennisgroepstandpunt KG:013:2022:5, hij erop mag vertrouwen dat in de onderhavige zaak, waarin de auto ten tijde van de aangifte een WOK-status heeft, toch een taxatierapport mag worden gebruikt om de afschrijving vast te stellen;

ii) de handelsinkoopwaarde (volgens de koerslijst Eurotaxglass) moet worden verminderd met € 1.922 vanwege de markt- en dealersituatie.

iii) de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met € 2.000 vanwege het schadeverleden;

iv) de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met € 10.654 wegens schade; en

v) wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep een schadevergoeding moet worden toegekend.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.

4
Beoordeling van het geschil

Vermelding ‘wacht op keuring’

4.1.

In artikel 10, lid 10, Wet BPM is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Nadere regels zijn neergelegd in onder meer artikel 8 Uitvoeringsregeling BPM. In lid 3 van dat artikel is bepaald (tekst tot en met 2021) dat, indien een gebruikt motorrijtuig essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, de vermindering bedoeld in artikel 10, lid 1, Wet BPM niet wordt vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld. Van essentiële gebreken is volgens deze bepaling in elk geval sprake zolang het motorrijtuig blijkens een vermelding in het Nederlandse kentekenregister bestemd is voor sloop of wacht op keuring.

4.2.

Met artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM is erin voorzien dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de in artikel 10, lid 1, Wet BPM bedoelde vermindering (afschrijving) pas mag en kan worden bepaald op het tijdstip dat de essentiële gebreken zijn hersteld en naar de staat waarin het motorrijtuig zich dan bevindt. Pas dan zal de RDW het in verband met die essentiële gebreken opgelegde rijverbod opheffen, zodat met het motorrijtuig kan en mag worden deelgenomen aan het verkeer.Deze bepaling strookt met het doel en de strekking van de Wet BPM, namelijk om BPM te heffen ter zake van uitsluitend motorrijtuigen die – volgens de uit de Wegenverkeerswet 1994 voortvloeiende eisen – geschikt zijn om te worden toegelaten op de weg in Nederland. (HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, r.o. 3.5.3)

4.3.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM bewerkstelligt dat voor een vanuit het buitenland overgebracht, gebruikt motorrijtuig met essentiële gebreken de volgens artikel 9 Wet BPM verschuldigde BPM wordt voldaan zonder toepassing van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde vermindering (afschrijving) (HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, r.o. 3.5.4).

4.4.

Het vorenstaande brengt mee dat de belastingplichtige die niet met de voldoening van BPM wil wachten totdat de essentiële gebreken aan het motorrijtuig zijn hersteld, wordt verplicht de volgens artikel 9 Wet BPM verschuldigde BPM te voldoen zonder toepassing van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde vermindering (afschrijving) (HR 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:415, r.o. 3.5.5)

4.5.

Vaststaat dat ten tijde van het doen van de aangifte op 23 april 2019 de auto blijkens een vermelding in het Nederlandse kentekenregister een zogenoemde Wachten op keuren-status (WOK-status) had (zie 2.2 en 2.3). De RDW heeft pas bij de herkeuring op 12 juli 2019 de aan de auto gegeven WOK-status opgeheven (zie 2.5).

4.6.

In artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM is bepaald dat zolang een auto zoals de onderhavige, blijkens een vermelding in het Nederlandse kentekenregister wacht op keuring, ervan wordt uitgegaan dat deze auto essentiële gebreken vertoont waardoor met deze auto niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer. Ingevolge deze bepaling dient dan BPM te worden voldaan zonder toepassing van de artikel 10 Wet BPM bedoelde afschrijving (zie 4.3).

Anders dan belanghebbende betoogt, doet aan het vorenstaande niet af dat de auto ten tijde van de aangifte mogelijk is hersteld, nu de vermelding in het Nederlandse kentekenregister blijkens de tekst van artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM bepalend is.

4.7.

De Inspecteur heeft in afwijking van het bepaalde in artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM de verschuldigde BPM berekend met toepassing van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde vermindering (afschrijving) aan de hand van de afschrijvingstabel. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag niet te hoog is vastgesteld in het licht van artikel 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM.

Kaderbesluit BPM en Kennisgroepstandpunt

4.8.

Belanghebbende beroept zich op het Kaderbesluit BPM en het Kennisgroepstandpunt van 10 oktober 2022. In het Kaderbesluit BPM is onder meer het volgende vermeld:

6.5 Vaststelling van de vermindering bij essentiële gebreken

Indien sprake is van essentiële gebreken, wordt de vermindering niet vastgesteld dan nadat deze essentiële gebreken zijn hersteld (artikel 8, derde lid, van de regeling). In zijn arrest van 26 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:415) beslist de Hoge Raad dat een belanghebbende die zijn motorrijtuig heeft aangeboden bij de RDW aangifte mag doen voor de voldoening van bpm, ook als sprake is van essentiële gebreken. Wel is de consequentie hiervan dat de bpm is verschuldigd naar het tarief van artikel 9 van de wet zonder toepassing van de in artikel 10 van de Wet bpm bedoelde vermindering. Met het oog op doel en strekking van artikel 8, derde lid van de regeling, vind ik het onredelijk om in deze situatie in zijn geheel geen afschrijving toe te staan.

Goedkeuring

In de aangifte

Ik keur daarom vooruitlopend op een aanpassing van de wet goed dat in deze situatie bij het doen van aangifte de vermindering mag worden vastgesteld op basis van de wettelijke tabel of met gebruikmaking van de koerslijst.

Bij naheffing

Indien belanghebbende voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek de aangifte bpm indient met een taxatierapport, dan kan de inspecteur naheffen op basis van de wettelijke tabel. Hierbij wordt belanghebbende de mogelijkheid geboden zelf een koerslijst te overleggen. De inspecteur stelt een termijn waarbinnen belanghebbende de koerslijstuitdraai kan overleggen.

Essentiële gebreken

Er is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek, als de RDW – bij het onderzoek naar de inschrijving – tot het oordeel komt dat het motorrijtuig een ‘verbod voor het rijden op de weg’ wordt of zal worden opgelegd. Als de belasting is verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg, dan is in ieder geval sprake van een motorrijtuig met een essentieel gebrek als de RDW op basis van de aanwezige gebreken een verbod voor rijden op de weg zou opleggen als het motorrijtuig in het kentekenregister zou worden ingeschreven.

Periode tussen datum arrest Hoge Raad en publicatie besluit

Voor aangiften met taxatierapport voor motorrijtuigen met essentiële gebreken die zijn ingediend tussen 26 maart 2021 en de dag voorafgaand aan de plaatsing van dit besluit in de Staatscourant, zal de inspecteur ter zake van de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet terugkomen op de door belastingplichtige gemaakte keuze hierin. Voorbeeld: als in de hiervoor benoemde periode een aangifte bpm voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek wordt ingediend, waarbij voor het bepalen van de afschrijving gebruik is gemaakt van een taxatierapport, zal de inspecteur zich bij de controle beperken tot de juistheid van de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport. Er vindt in dat geval geen naheffing plaats op basis van de wettelijke tabel.”

4.9.

In het Kennisgroepstandpunt is onder meer het volgende vermeld:

“Ad 1 Aangifte BPM ingediend voor 26 maart 2021

(…) De staatssecretaris heeft

[in onderdeel 6.5 van het Kaderbesluit BPM]
(…) goedgekeurd dat bij aangiften met betrekking tot motorrijtuigen met essentiële gebreken die zijn ingediend tussen 26 maart 2021 en de dag voorafgaand aan de publicatie van het besluit, de inspecteur ter zake van de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet terugkomt op de door belastingplichtige gemaakte keuze hierin. De inspecteur beperkt zich bij de controle tot de juistheid van de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport. Met inachtneming van het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel zou het in deze situatie onredelijk zijn om aangiften die zijn ingediend voor het wijzen van het arrest op 26 maart 2021, ongunstiger te behandelen dan aangiften die zijn ingediend op of na de dag van het arrest, terwijl in die laatste situatie de belanghebbende zich kon en had moeten informeren over de zware consequentie die rust op het indienen van een aangifte bpm voor een motorrijtuig met een essentieel gebrek.

(…)

Ad 3. WOK-schade

In de goedkeuring geeft de staatssecretaris aan dat de inspecteur bij de controle van aangiften die zijn ingediend tussen 26 maart 2021 en de dag voorafgaand aan de publicatie van het besluit, ter zake van de gehanteerde afschrijvingsmethodiek niet terugkomt op de door belastingplichtige gemaakte keuze hierin. Dit betekent dat het in het taxatierapport opgenomen bedrag aan schade wordt getoetst op juistheid en de hoogte van het bedrag. Dit is met inbegrip van de schade die uiteindelijk heeft geresulteerd in de WOK-status aangezien deze destijds ook behoorde tot de heffingsgrondslag op grond van 6.6 van het Kaderbesluit BPM.

Als het motorrijtuig geen WOK-status heeft gekregen van de RDW, dan kan de inspecteur in voorkomend geval de stelling innemen dat ten tijde van het indienen van de aangifte het motorrijtuig al (deels) hersteld was en zal er met name sprake zijn van cosmetische schade. De schade die betrekking heeft op essentiële gebreken kan met inachtneming van 6.6 van het Kaderbesluit BPM niet in aftrek worden genomen op de handelsinkoopwaarde van het motorrijtuig. (…)”

4.10.

Zowel het Kaderbesluit BPM als het Kennisgroepstandpunt kwalificeert als een beleidsregel in de zin van artikel 1:3, lid 4, Awb. Een belanghebbende mag zich op het voor hem meest gunstige beleidsbesluit beroepen, ongeacht of het belastbare feit zich heeft voorgedaan voor de publicatie van de betreffende beleidsregel. Dat is slechts anders indien daartoe in de beleidsregels een afwijkende bepaling is opgenomen. Een dergelijke, afwijkende bepaling is in de onderhavige beleidsbesluiten niet opgenomen. Belanghebbende kan zich dus beroepen op deze beleidsregels.

4.11.

Bij de uitleg van beleidsregels – zoals opgenomen in het Kaderbesluit BPM en het Kennisgroepstandpunt – moet ervan worden uitgegaan dat belastingplichtigen deze hebben moeten begrijpen zoals deze naar de objectieve beschouwing van de rechter redelijkerwijze moeten worden opgevat.

4.12.

Blijkens onderdeel 6.5 van het Kaderbesluit BPM keurt de staatssecretaris goed dat de vermindering (afschrijving) mag worden vastgesteld op basis van de wettelijke tabel of met gebruikmaking van de koerslijst, ook als sprake is van een auto met essentiële gebreken, zoals in het onderhavige geval. Is voor een dergelijke auto aangifte gedaan tussen 26 maart 2021 (datum arrest) en 14 oktober 2021 (dag voorafgaand aan plaatsing in Staatscourant), waarbij voor de afschrijving gebruik is gemaakt van een taxatierapport, dan zal de inspecteur zich bij de controle beperken tot de juistheid van de aangifte en het bijgevoegde taxatierapport.

4.13.

In aanvulling op voornoemde goedkeuring door de staatssecretaris, volgt uit het Kennisgroepstandpunt dat ook aangiften die zijn ingediend vóór 26 maart 2021, zoals in het onderhavige geval, onder de goedkeuring vallen zoals opgenomen in onderdeel 6.5 van het Kaderbesluit BPM. Dit brengt mee dat belanghebbende erop mag vertrouwen dat niet wordt teruggekomen op de in deze zaak gemaakte keuze voor het gebruik van een taxatierapport als afschrijvingsmethodiek.

4.14.

Dit betekent dat het in het taxatierapport opgenomen bedrag aan schade wordt getoetst op juistheid en de hoogte van het bedrag. Een redelijke uitleg van het Kennisgroepstandpunt (antwoord 3 WOK-schade) brengt mee dat dit geschiedt met inbegrip van de schade die uiteindelijk heeft geresulteerd in de WOK-status. De andersluidende opvatting van de Inspecteur dat uit de tweede alinea van antwoord 3 volgt dat de schade die betrekking heeft op essentiële gebreken, niet in aftrek wordt genomen op de handelsinkoopwaarde van de auto, kan redelijkerwijs niet wordt gevolgd, aangezien die tweede alinea betrekking heeft op een auto zonder WOK-status waarvan de essentiële gebreken al (deels) zijn hersteld.

Taxatiemethode; voorwaarden taxatierapport

4.15.

Artikel 8, lid 4, letter b, Wet BPM in samenhang met bijlage I van de Uitvoeringsregeling BPM 1992, stelt voorwaarden aan een taxatierapport, waaronder de voorwaarde dat het taxatierapport is opgemaakt ten hoogste een maand voor het tijdstip dat de BPM wordt verschuldigd, in de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert (tekst tot 2022).

4.16.

Belanghebbende heeft twee taxatierapporten ingebracht. Bij de aangifte op 23 april 2019 heeft hij een taxatierapport meegestuurd met dagtekening 23 april 2019 waarbij de taxateur de auto fysiek heeft opgenomen op 4 januari 2019. In beroep heeft belanghebbende een vrijwel gelijkluidend taxatierapport ingebracht met dagtekening 14 november 2018 en een fysieke opname op 30 oktober 2018. Voor beide taxatierapporten heeft de fysieke opname plaatsgevonden meerdere maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop de BPM verschuldigd is geworden, zodat deze rapporten reeds daarom niet kunnen worden gevolgd. Bovendien geven deze rapporten niet de werkelijke staat van de auto weer ten tijde van de aangifte, aangezien belanghebbende heeft aangegeven dat de auto na het verkrijgen van de WOK-status op 12 april 2019 en voorafgaand aan de aangifte op 23 april 2019 grotendeels was hersteld en geen essentiële gebreken meer vertoonde.

Koerslijstmethode

4.17.

Nu zijn taxatierapport niet kan worden gevolgd, wenst belanghebbende voor de berekening van de afschrijving uit te gaan van de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst Eurotaxglass, waarop vervolgens nog een correctie wegens de markt- en dealersituatie mag plaatsvinden.

4.18.

Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij de koerslijst van de auto waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto (vgl. HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3).

4.19.

De referentieauto in de koerslijst Eurotaxglass betreft een Volvo V40 Cross Country 1.6 T4 Summum Powershift met onder meer een afwijkende cilinderinhoud (1.6 versus 2.0), afwijkende aandrijving (2-wiel versus 4-wielaandrijving) en afwijkend gewicht (1.325 kg versus 1.531 kg). Gelet op deze verschillen zijn de eigenschappen en de kenmerken van de referentieauto zoals vermeld in deze koerslijst, onvoldoende vergelijkbaar met die van de te registreren auto, om te kunnen worden gebruikt ter bepaling van de handelsinkoopwaarde.

4.20.

Zelfs indien belanghebbende zou worden gevolgd in het gebruik van de koerslijst Eurotaxglass en rekening zou worden gehouden met een correctie wegens de markt- en dealersituatie, dan nog zou dat niet hebben geleid tot de door belanghebbende gewenste vermindering van de naheffingsaanslag. De waarde van de referentieauto volgens de koerslijst Eurotaxglass bedraagt € 13.904. Belanghebbende heeft de correctie wegens de markt- en dealersituatie berekend op € 1.922, waardoor de handelsinkoopwaarde € 11.982 zal bedragen. De afschrijving ten opzichte van de historische nieuwprijs bedraagt alsdan 73,35%, hetgeen lager is dan de door de Inspecteur toegepaste afschrijving van 75,58%.

Artikel 110 VWEU

4.21.

Het vorenstaande laat echter onverlet dat belanghebbende in deze zaak wat betreft zijn aanspraak op een waardevermindering wegens schade en schadeverleden van de auto met succes een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. Daartoe moet belanghebbende de werkelijke handelsinkoopwaarde van de onderhavige auto aantonen. Om dat te staven moet belanghebbende op basis van een deskundigenonderzoek aantonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbare schade en schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van deze schade of dit schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijke schade en schadeverleden kennen. Belanghebbende is met zijn taxatierapport niet in deze bewijslast geslaagd. Dit betekent dat belanghebbende niet met toepassing van artikel 110 VWEU recht heeft op de door hem in hoger beroep bepleite vermindering.

Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn

4.22.

Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het hogerberoepschrift (22 juli 2022) en deze uitspraak bedraagt twee jaar en ongeveer twee maanden. De redelijke termijn voor de hogerberoepsfase van twee jaar is derhalve overschreden, zodat aan belanghebbende een schadevergoeding toekomt van € 500.

Slotsom

4.23.

De uitspraak van Rechtbank wordt gehandhaafd. Gelet daarop is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Wel wordt een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5
Griffierecht en proceskosten

5.1.

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht (HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1).

5.2.

Het Hof ziet wel aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 875).

5.3.

Opmerking verdient dat voornoemd bedrag op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4 Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6
Beslissing

Het Hof:

verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond,

veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de immateriële schade, vastgesteld op € 500,

veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 437,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024.

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 2 oktober 2024.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Besluit van 27 september 2021, nr. 2021-110975, Staatscourant 2021, 43482.

Kennisgroepstandpunt van 10 oktober 2022, Toepassing artikel 6.5 Kaderbesluit BPM 2021, KG:013:2022:5.

HR 12 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC4620, BNB 1991/244.

Vgl. HR 1 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1566, r.o. 4.7.3.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158