geboren te
[plaats]
op
[datum]
,
adres:
[adres]
te
[plaats]
.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 augustus 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van de onder het tweede gedachtestreepje verweten gedragingen, te weten het betasten van de (naakte) borsten en het betasten van de (naakte) vagina van aangeefster en de onder het laatste gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging, te weten het inbrengen van de penis en/of het hebben van gemeenschap vrijgesproken en ter zake van het overige ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 5 jaren en met de algemene en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis waarvan beroep omschreven. Daarnaast is aan de verdachte het verbod opgelegd om gedurende de proeftijd op fysieke en/of geestelijke gezondheid en/of spirituele en/of persoonlijke ontwikkeling gerichte zorg en/of hulp en/of diensten aan te bieden en/of te verlenen. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 september 2013 - ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als medium/paragnost/magnetiseur/hypnotiseur/mental coach), ontucht heeft gepleegd met
[naam slachtoffer]
, die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
- naakt met die
[naam slachtoffer]
in bad gezeten en/of;
- die
[naam slachtoffer]
betast bij haar (naakte) borst(en) en/of haar (naakte) vagina en/of haar buik en/of;
- webcamseks gehad met die
[naam slachtoffer]
, waarbij hij, verdachte, zichzelf aftrok en die
[naam slachtoffer]
zichzelf vingerde voor de webcam en/of;
- naaktfoto`s gemaakt van die
[naam slachtoffer]
(en die aan meerdere mensen getoond) en/of;
- zijn, verdachtes, penis meermalen in de vagina gebracht van die
[naam slachtoffer]
en gemeenschap met haar gehad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een aantal verweren gevoerd, zoals weergegeven in de door hem overgelegde pleitnota. Allereerst heeft de verdediging betoogd dat er tussen de verdachte en de aangeefster geen sprake was van een hulpverleningssituatie, zoals dit is vereist in artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat indien het hof van oordeel is dat er sprake is geweest van een hulpverleningssituatie, er in dat geval geen sprake is geweest van ontucht, nu - zo heeft de verdediging gesteld - de hulpverleningssituatie bij de seksuele handelingen in dit geval geen rol speelde, in die zin dat bij aangeefster sprake is geweest van vrijwilligheid en dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht staat de bescherming van afhankelijke personen centraal. In deze bepaling is een absoluut verbod geformuleerd van ontucht tussen hulpverlener en patiënt/cliënt. Daarbij is niet van belang hoe hoog de vergoeding is die voor de hulpverlening moet worden betaald.
Ook is niet vereist dat sprake is van een (uit hoofde van de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg) erkende hulpverlener.
Op basis van de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de verdachte is vast komen te staan dat zij elkaar hebben leren kennen op het moment dat de aangeefster op zoek was naar hulp bij het afkicken van haar cocaïneverslaving. De verdachte heeft zich op het internet als hulpverlener gepresenteerd en heeft met aangeefster in diverse sessies gesprekken gevoerd over haar verslaving. Voor deze hulpverlening werd de verdachte betaald. De verdachte heeft voorts bij de politie verklaard dat hij aangeefster op therapeutische basis heeft geholpen.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat er sprake is geweest van een hulpverlener/cliënt-relatie tussen de verdachte en de aangeefster. Hieraan vermag niet af te doen de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat de website waarop hij zich als hulverlener heeft gepresenteerd nog moest worden aangepast. Evenmin is in dit kader van belang de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep dat de betalingen van aangeefster aan hem een vriendentarief betreffen.
Naar het oordeel van het hof dienen alle contacten tussen de verdachte en de aangeefster in de periode van de behandelrelatie in dat kader – te weten hulpverlener/cliënt-relatie - te worden geplaatst, dus ook de webcamseks (al dan niet door de aangeefster geïnitieerd). Gelet hierop is het niet relevant of bij de aangeefster sprake is geweest van vrijwilligheid. Het hof verwerpt de verweren.
Het hof is met de verdediging van oordeel dat voor de gedragingen die verdachte onder het tweede gedachtestreepje worden verweten, te weten het
betasten van de (naakte) borsten, het betasten van de (naakte) vagina en het betasten van de buik van de aangeefster onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Hetzelfde geldt voor de gedraging die verdachte wordt verweten onder het vijfde
gedachtestreepje, te weten het inbrengen van zijn penis in de vagina van aangeefster en/of het met haar hebben van gemeenschap. Het hof zal verdachte van deze gedragingen vrijspreken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als medium/paragnost/magnetiseur/hypnotiseur/mental coach), ontucht heeft gepleegd met
[naam slachtoffer]
, die zich als
patiënt en/of cliënt aan verdachte
's hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
- naakt met die
[naam slachtoffer]
in bad gezeten en
/of;
- die [naam slachtoffer]
betast bij haar (naakte) borst(en) en/of haar (naakte) vagina en/of haar buik en/of;
- webcamseks gehad met die
[naam slachtoffer]
, waarbij hij, verdachte, zichzelf aftrok en die
[naam slachtoffer]
zichzelf vingerde voor de webcam en
/of;
- naaktfoto`s gemaakt van die
[naam slachtoffer]
(en die aan meerdere mensen getoond) en/of;
- zijn, verdachtes, penis meermalen in de vagina gebracht van die [naam slachtoffer]
en gemeenschap met haar gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich als hulpverlener gepresenteerd aan een jonge en kwetsbare vrouw, die op zoek was naar hulp voor haar cocaïneverslaving. Vervolgens is verdachte naar haar als hulpverlener opgetreden en heeft hij in die hoedanigheid ontucht met haar gepleegd. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer (en haar ouders) in hem stelden. De omstandigheid dat ten aanzien van de cocaïneafhankelijkheid van het slachtoffer een positief resultaat is geboekt - met welk resultaat het slachtoffer ook tevreden is - maakt dit niet anders. De verdachte heeft het slachtoffer, zoals zij zelf treffend heeft verklaard, er een (ander) probleem bijgegeven. De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot. Naar de ervaring leert, ondervinden slachtoffers van delicten als het onderhavige veelal lange tijd de psychische gevolgen daarvan.
Omtrent de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 7 augustus 2014 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat
verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Voorts heeft hof acht geslagen op het reclasseringsadvies van 3 april 2012, betreffende verdachte, opgemaakt door A. Niamat, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland te Den Haag. Uit dit rapport komt naar voren dat het recidiverisico als laag gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering ziet de onbegrensde drang van verdachte om
anderen te helpen in combinatie met grensoverschrijdend gedrag naar de hulpvrager als recidiveverhogende factoren. Indien verdachte zijn zienswijze en zijn handelen betreffende het bieden van hulp aan hulpvragers niet wijzigt, acht de reclassering de kans op recidive
hoog. De kans zal afnemen indien verdachte zich door professionele begeleiding/behandeling laat bijsturen in zijn gedachten en ideeën over het helpen van anderen, zodat hij leert grenzen van anderen en zichzelf in acht te nemen.
Het hof stelt voorts vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in eerste aanleg is overschreden, nu tussen de aanvang van de redelijke termijn, te weten op 17 januari 2011 (datum van het eerste verhoor van de verdachte) en het eindvonnis bij de rechtbank op 19 september 2013, een periode ligt van meer dan 2 jaren. Bij de berechting van een zaak waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de voortvarendheid van de behandeling van de zaak in hoger beroep, hieraan geen consequenties dienen te worden verbonden.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met verplicht reclasseringscontact, van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Dat de verdachte niet in staat zou zijn om een taakstraf uit te voeren is, gelet op het als bijlage aan de door de raadsman overgelegde pleitnota gehechte medisch advies betreffende de verdachte, onvoldoende aannemelijk geworden.
Het hof overweegt voorts dat op grond van artikel 14b, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht een proeftijd van maximaal tien jaren kan worden opgelegd indien er ernstig rekening moet worden gehouden met het feit dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De verdachte heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn gedrag. Kennelijk is de verdachte er nog steeds niet van doordrongen dat hij door zijn handelen als hulpverlener de grenzen van het maatschappelijk aanvaardbare in vergaande mate heeft overschreden. Gelet hierop en op de inhoud van het voornoemd reclasseringsadvies zal het hof de proeftijd stellen op 5 jaren en tevens aan de verdachte de bijzondere voorwaarde opleggen dat hij gedurende die proeftijd geen op fysieke en/of geestelijke gezondheid en/of spirituele en/of persoonlijke ontwikkeling gerichte zorg en/of hulp en/of diensten, al dan niet in het kader van zijn hoedanigheid als medium en/of paragnost en/of hypnotiseur en/of mental coach aan vrouwen zal aanbieden en/of verlenen.
Vordering tot schadevergoeding [naam benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft
[naam benadeelde partij]
zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 8.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 500,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,-, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het in hoger beroep aan de orde zijnde bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[naam slachtoffer]
.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.