3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
Pakketbode is een koeriersbedrijf dat diverse transportdiensten voor elk soort
vervoer aanbiedt, van pakketlevering tot spoedzendingen zowel nationaal als internationaal. Bij Pakketbode zijn 13 werknemers werkzaam. Eigenaar van Pakketbode is
[eigenaar]
(hierna aan te duiden als “
[eigenaar]
”).
3.2.2.
[appellant]
is op 1 april 2022 bij Pakketbode in dienst getreden op basis van een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van "Supervisor plus" tegen een salaris van € 3.761,33 bruto per maand.
3.2.3.
Op 21 februari 2023 heeft
[eigenaar]
via whatsapp aan
[appellant]
laten weten dat hij ziek was, omdat hij iets verkeerds had gegeten.
[appellant]
heeft via de app gereageerd op de ziekmelding van
[eigenaar]
en daarbij aangegeven dat
[eigenaar]
zich - naar zijn mening - altijd ziek meldt in schoolvakanties.
[appellant]
heeft vervolgens aangegeven dat hij zich ook ziek meldt. Hierop heeft
[eigenaar]
laten weten beide mannen ziek te zullen melden.
3.2.4.
In reactie hierop heeft
[appellant]
diezelfde dag het volgende per whatsapp
meegedeeld:
"Maar ik ben er klaar mee ik ben gister gegaan terwijl ik vrij had
Maar goed ik stop er mee ben het nu zat".
3.2.5.
Hierop heeft
[eigenaar]
per whatsapp het volgende laten weten:
"oke danndoe je dat ik ben er ook klaar mee (…)".
3.2.6.
Op 24 februari 2023 heeft
[eigenaar]
vervolgens, voor zover hier van belang, het
volgende per whatsapp aan
[appellant]
meegedeeld:
“(…) Ik ben er klaar mee, en we gaan allebei onze eigen weg dan maar. zalle alles moeten regelen maar ik ga zo niet op deze voet meer verder dit had ik niet achter jou gezocht dat jij zo in elkaar ziet. ik heb jou niks in de weg gelegt en wou het gewoon normaal houden maar dit pik ik niet meer (…)”.
3.2.7.
In reactie hierop heeft
[appellant]
op 26 februari 2023, voor zover hier van belang, het volgende aan
[eigenaar]
meegedeeld:
"Ik heb je bericht ontvangen heb er weekend over nagedacht om een oplossing te vinden.
Ik stel het volgende voor jij mag alles houden ik wil alleen mijn 50.000 euro terug. En wil dat je die btw rekening van 3500 euro betaald en dat de belasting die ik nog krijg van afgelopen jaar ook betaald zodra ik weet hoe hoog dat bedrag is. Ik help vanaf nu ook niet meer mee. Dus jij kan compleet je eigen plan maken.
Ik zal je ook even laten weten wat er allemaal fout gaat. Jij zegt ik heb
niets fout gedaan, dat is jou tekort dat je dat zelf niet ziet. Ik zal het even uitleggen hopelijk dat je dan ziet wat er fout gaat.
Zal niet alles van afgelopen 3,5 jaar oprakelen (...)
Dan tot slot gaf je aan dat je niks verkeerd hebt gedaan maar lees het bovenstaande maar is GOED en beslis zelf maar of ik gelijk of ongelijk heb.
Ik zal zelf ook heus wel tekortkomingen hebben maar heb altijd naar eer en geweten
gehandeld en ZEER ZEKER ME ZELF NIET OP DE VOORGROND GEZET HEB ALTIJD OOG VOOR ANDERE. Bijv. 50.000 al 2,5 jaar te goed en nog niet eens begonnen
met terug halen omdat het niet kon in mijn ogen.ook 3500 btw al bijna jaar niet betaald omdat het niet kon.
Daarom besluit ik om te stoppen en kun jij vanaf nu je eigen plan zowel financieel als zakelijk te trekken. Want wij gaan er nooit uitkomen op een normale manier, omdat jou financieel probleem groter is dan ik kan accepteren dat het opgelost wordt. Ik wil geen ruzie daarom mijn beslissing te stoppen en enige wat ik wil dat staat hierboven geschreven.
Ik gun en wens jullie al het beste zowel zakelijk als privé maar voor mij stopt het hier ik ga zelf verder en start opnieuw".
3.2.8.
Op 26 februari heeft
[appellant]
per whatsapp, voor zover hier van belang, het
volgende aan zijn collega's geschreven:
"Goedenavond iedereen bijdeze wil ik jullie mededelen dat ik per direct stop met Pakketbode
Reden is verschillende manier van inzicht. Hoop dat jullie wel jullie verplichtingen na blijven komen. En wens jullie alle succes en we zullen elkaar nog zien".
3.2.9.
Bij brief van 28 februari 2023 heeft
[persoon A]
- medewerker van Pakketbode – met inachtneming van een opzegtermijn van een maand zijn arbeidsovereenkomst met
Pakketbode opgezegd.
3.2.10.
Op 17 maart 2023 is
[X]
B.V. opgericht. Volgens het handelsregister
exploiteert
[X]
B.V. een transportbedrijf en levert zij koeriersdiensten. De bestuurders van deze vennootschap zijn
[persoon A]
en
[appellant]
.
3.2.11.
Bij brief van 13 april 2023 heeft de gemachtigde van
[appellant]
, voor zover hier van
belang, het volgende aan Pakketbode geschreven:
"Cliënt is bij uw cliënte in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 april 2022. uw cliënt stelt zich op het standpunt dat cliënt zelf ontslag zou hebben genomen en dat op basis hiervan geen salaris meer zou zijn verschuldigd aan cliënt vanaf 24 februari 2023.
Cliënt kan zich niet vinden in de stelling van uw cliënt. Het is niet cliënt die ontslag heeft genomen, maar uw cliënt die op 24 februari 2023 aan hem heeft aangegeven dat 'hij er klaar mee is en dat ze allebei dan maar hun eigen weg gaan'. Op basis hiervan heeft cliënt aangegeven dat hij stopt bij Pakketbode. Niet uit eigener beweging zoals uw cliënt stelt, maar omdat uw cliënt dit aan hem heeft aangegeven.
Op basis hiervan dient uw cliënt, zoals cliënt reeds eerder heeft aangegeven, wel formeel overgaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst en wel op een rechtsgeldige wijze (dus met inachtneming van de geldende opzegtermijn). Aangezien uw cliënt het voor cliënt onmogelijk heeft gemaakt om met hem te communiceren, is het voor cliënt overigens ook niet mogelijk geweest om hierover met uw cliënt te spreken en te trachten tot een minnelijke oplossing te komen.
Namens cliënt sommeer ik u cliënt om alsnog per omgaande te komen tot een beëindiging van het dienstverband met cliënt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Hierbij dient, zoals gezegd, de opzegtermijn in acht te worden genomen, alsmede een transitievergoeding aan cliënt worden betaald. Als een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten betekent dit dat de einddatum 1 juni 2023 is. Uiteraard dienen tot datum einde dienstverband de verplichtingen van uw cliënt jegens cliënt (lees: betaling van het aan cliënt toekomende salaris) volledig te worden nagekomen.
Voor de goede orde, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst formeel is geëindigd, blijven de verplichtingen van uw cliënt jegens cliënt onverkort voortbestaan. Dat betekent concreet dat uw cliënt gehouden is het aan cliënt toekomende salaris te blijven voldoen.
Daarnaast is nog sprake van een door cliënt aan uw cliënt verstrekte lening voor een bedrag van € 51.000,-. Uw cliënt heeft aangegeven dat hij dit bedrag aflost in maandelijkse termijnen van € 2.500,-. Cliënt heeft een voorstel gedaan om een deel van de lening 'in natura' (bussen) uitgekeerd te krijgen, omdat de aflossing van de lening met het voorgestelde maandbedrag veel tijd in beslag zal nemen. Uw cliënt heeft dit voorstel afgewezen, maar in de optiek van cliënt is een gedeeltelijke aflossing in natura nog steeds de (voor beide partijen) beste oplossing. Cliënt handhaaft zijn eerdere voorstel dan ook nogmaals. (…)"
3.2.12.
Pakketbode heeft niet aan de sommatie van
[appellant]
voldaan.
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft
[appellant]
in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Pakketbode veroordeelt tot:
1. betaling van het aan
[appellant]
toekomende salaris van € 12.186,72 bruto (berekend
over de maanden maart 2023 tot en met mei 2023), te vermeerderen met een bedrag van
€ 4.062,24 bruto per maand vanaf juni 2023;
2. de verstrekking van deugdelijke salarisspecificaties aan
[appellant]
van de maanden
maart 2023 tot en met mei 2023, alsmede voor alle maanden dat Pakketbode na mei 2023 tot
de datum van het in deze kwestie te wijzen vonnis in gebreke blijft om over te gaan tot betaling van het correcte salaris aan
[appellant]
;
3. de betaling aan
[appellant]
van de maximale wettelijke verhoging van 50% van het aan
[appellant]
toekomende maar onbetaald gebleven salaris voor de maanden maart 2023 tot en
met mei 2023, alsmede voor alle maanden dat Pakketbode na mei 2023 in gebreke is
gebleven om over te gaan tot betaling van het correcte salaris aan
[appellant]
;
4. betaling van een bedrag van € 5.000,00 ter zake onbetaald gebleven aflossingstermijnen
voor de door
[appellant]
aan Pakketbode verstrekte lening, te vermeerderen met een bedrag
van € 2.500,00 voor iedere maand dat Pakketbode na mei 2023 weigert om de verschuldigde
aflossing aan
[appellant]
te betalen;
5. met veroordeling van Pakketbode in de kosten van deze procedure, waaronder de
nakosten.
De grondslag van de vordering
3.3.2.
Aan deze vordering heeft
[appellant]
, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Pakketbode heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat
[appellant]
op 24 februari 2023 per whatsapp de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Pakketbode heeft op 24 februari 2023 aan
[appellant]
laten weten dat ‘hij er klaar mee is en dat ze allebei dan maar hun eigen weg gaan’. Op basis daarvan heeft
[appellant]
laten weten dat het dan beter is dat hij stopt bij Pakketbode.
[appellant]
heeft nooit aangegeven dat hij zelf ontslag nam. Pakketbode heeft het voor
[appellant]
onmogelijk gemaakt om hierover met Pakketbode te spreken. Hierdoor is er nog steeds sprake van een voortdurend dienstverband tussen
[appellant]
en Pakketbode, nu dit dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd.
[appellant]
heeft daarom recht op betaling van het salaris vanaf maart 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging. Daarnaast is Pakketbode nalatig in het nakomen van de betalingsregeling van € 2.500 per maand die partijen hebben afgesproken voor de terugbetaling van de geldlening van € 51.000,00 die
[appellant]
aan Pakketbode heeft verstrekt.
3.3.3.
Pakketbode heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Het vonnis waarvan beroep
3.3.4.
In het kort gedingvonnis van 3 augustus 2023 heeft de kantonrechter de vorderingen van
[appellant]
afgewezen en
[appellant]
in de proceskosten veroordeeld.
Het hoger beroep en de omvang daarvan
3.3.5.
[appellant]
heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Hij heeft geen (voldoende kenbare) grief gericht tegen de afwijzing van de vordering tot betaling van onbetaald gebleven en toekomstige aflossingstermijnen (petitum van de inleidende dagvaarding onder 4) en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de kantonrechter. Die vordering ligt in hoger beroep dus niet ter beoordeling voor.
[appellant]
heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen (hof: in het petitum van de inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3 en 5, zie rov. 3.3.1.). Alvorens de grieven te bespreken zal het hof het spoedeisend belang dat
[appellant]
bij toewijzing van zijn vorderingen stelt te hebben beoordelen.
3.4.1.
[appellant]
stelt in hoger beroep dat hij geen recht heeft op een uitkering in het kader van de sociale wetten en dat hij dientengevolge in ernstige betalingsproblemen komt te verkeren.
3.4.2.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. De vorderingen die in hoger beroep ter beoordeling voorliggen zijn een vordering tot betaling van loon, waaruit doorgaans in het levensonderhoud wordt voorzien en daaraan nauwverwante nevenvorderingen. De loonvordering is naar zijn aard spoedeisend, zodat het hof het voor de beoordeling in kort geding vereiste spoedeisend belang nog steeds aanwezig oordeelt en ook de daaraan nauwverwante nevenvorderingen zal kunnen beoordelen.
3.5.1.
In rov. 4.5. en 4.6. van het vonnis overweegt de kantonrechter dat de hiervoor in rov. 3.2.6. weergegeven uitlatingen in het whatsappbericht van Pakketbode van 24 februari 2023 niet anders zijn op te vatten dan als een opzegging van de arbeidsovereenkomst door Pakketbode, met onmiddellijke ingang. De kantonrechter overweegt voorts dat partijen daar ook naar gehandeld hebben: enerzijds is
[appellant]
niet meer op het werk verschenen en heeft hij ook niet zijn bereidheid om te werken aan Pakketbode meegedeeld en anderzijds heeft Pakketbode
[appellant]
niet meer opgeroepen of gevraagd waarom hij niet meer op het werk verscheen. De arbeidsovereenkomst is volgens de kantonrechter dan ook op 24 februari 2023 geëindigd, zij het niet rechtsgeldig. Daartegen richt zich de grief.
Het hof merkt op dat de kantonrechter in rov. 4.4. heeft geoordeeld dat niet vast is komen te staan dat
[appellant]
zelf ontslag heeft genomen. Tegen die overweging, die het hof onderschrijft, is geen grief gericht.
3.5.2.
Volgens
[appellant]
heeft Pakketbode niet beoogd om met het whatsappbericht de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
[appellant]
verwijst naar het schriftelijke bericht van de boekhouder van Pakketbode (productie 4 bij de inleidende dagvaarding). Daarin verwoordt de boekhouder het standpunt van Pakketbode, te weten dat
[appellant]
zelf ontslag heeft genomen. Het in rov. 3.2.6. geciteerde whatsappbericht van
[eigenaar]
namens Pakketbode was dus niet een opzegging, maar een reactie op de (in de ogen van
[eigenaar]
) eigen ontslagname van
[appellant]
op 21 februari 2023.
[appellant]
heeft na 24 februari 2023 ook nog werkzaamheden verricht: hij heeft voor Pakketbode een bus opgehaald. Daarna was
[appellant]
beschikbaar voor arbeid, maar Pakketbode heeft hem uit de werkappgroep gegooid en zijn mobiele telefoonnummer geblokkeerd. Het werd hem daardoor onmogelijk gemaakt om nog werkzaamheden te verrichten, aldus
[appellant]
.
3.5.3.
Volgens Pakketbode kan
[appellant]
het whatsappbericht van 24 februari 2023 niet anders hebben opgevat dan als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dat hij dat ook daadwerkelijk zo heeft begrepen blijkt volgens Pakketbode uit hetgeen namens
[appellant]
is aangevoerd tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter: “
Het is dan ook uitdrukkelijk niet zo dat [appellant]
zelf ontslag heeft genomen. Hij heeft zich neergelegd bij het feit dat [eigenaar]
wilde dat hij per direct zou stoppen bij Pakketbode en dat heeft hij richting het personeel gecommuniceerd. Niets meer, niets minder.”
[appellant]
heeft zich na 24 februari 2023 nooit meer op het werk vertoond en hij is na die datum niet meer bereid geweest om te werken voor Pakketbode. Hij onderbouwt zijn stelling dat hij daartoe wel bereid was op geen enkele manier, aldus Pakketbode.
3.5.4.
Het hof oordeelt als volgt. De door
[appellant]
gevraagde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. In kort geding is een dergelijke vordering slechts toewijsbaar als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
3.5.5.
Het hof moet daartoe dus in elk geval in voldoende mate aannemelijk achten dat de arbeidsovereenkomst niet op 24 februari 2023 door opzegging namens Pakketbode is geëindigd en dat
[appellant]
na die datum nog recht op betaling van loon heeft. Bij de beantwoording van de vraag of het whatsappbericht van 24 februari 2023 een opzegging van de arbeidsovereenkomst inhoudt, hanteert het hof de maatstaf van HR 26 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:111. Daarin besliste de Hoge Raad dat de voor vrijwillige beëindiging door een werknemer geldende maatstaf van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, niet geldt in het geval dat moet worden beoordeeld of een verklaring van een werkgever een opzegging van de arbeidsovereenkomst inhoudt. Verder geldt dat de werkgever niet steeds is gehouden om na te gaan of de werknemer heeft begrepen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en/of om de werknemer voor te lichten over de gevolgen van die opzegging. Of de werkgever tot een en ander is gehouden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
3.5.6.
Het hof acht het voorshands aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure (op basis van de Haviltex-maatstaf in verband met artikel 3:33 en 3:35 BW) tot het oordeel zal komen dat Pakketbode de arbeidsovereenkomst met
[appellant]
op 24 februari 2023 heeft opgezegd. Het hof betrekt daarbij in de eerste plaats de bewoordingen van het whatsappbericht van die datum:
“(…) Ik ben er klaar mee, en we gaan allebei onze eigen weg dan maar. zalle alles moeten regelen maar ik ga zo niet op deze voet meer verder dit had ik niet achter jou gezocht dat jij zo in elkaar ziet. ik heb jou niks in de weg gelegt en wou het gewoon normaal houden maar dit pik ik niet meer (…)”.
Het hof leest in die aan
[appellant]
gerichte verklaring de wil bij Pakketbode om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Daarnaast hecht het hof belang aan het bericht van
[appellant]
van 26 februari 2023 in de groepsapp van Pakketbode:
"Goedenavond iedereen bijdeze wil ik jullie mededelen dat ik per direct stop met Pakketbode
Reden is verschillende manier van inzicht. Hoop dat jullie wel jullie verplichtingen na blijven komen. En wens jullie alle succes en we zullen elkaar nog zien".
Uit dat bericht, gelezen in samenhang met het bericht van Pakketbode van 24 februari 2023, kan bezwaarlijk iets anders worden opgemaakt dan dat
[appellant]
heeft begrepen dat Pakketbode de arbeidsovereenkomst op 24 februari 2023 (althans voorafgaand aan zijn bericht van 26 februari 2023) heeft beëindigd. Onder die omstandigheden was Pakketbode niet gehouden om (nader) te onderzoeken of
[appellant]
haar whatsappbericht als opzegging had begrepen. Dat
[appellant]
de gevolgen van de opzegging niet heeft overzien zodat Pakketbode hem daarover had moeten voorlichten, is voorshands gesteld noch gebleken.
3.5.7.
Ook het feit dat
[appellant]
een eigen onderneming heeft opgericht en die op 17 maart 2023, drie weken na 24 februari 2023, in het handelsregister heeft ingeschreven draagt eraan bij dat het aannemelijk is dat het whatsappbericht van 24 februari 2023 een opzegging van de arbeidsovereenkomst is en dat
[appellant]
dat ook zo heeft begrepen. Tot slot acht het hof van belang dat, zoals Pakketbode bij memorie van antwoord heeft gesteld en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nader heeft onderbouwd en
[appellant]
tijdens de mondelinge behandeling niet of onvoldoende heeft betwist,
[appellant]
in september 2023 aan Pakketbode om een eindafrekening heeft verzocht en dat Pakketbode die toen heeft opgesteld en uitbetaald. Ook dat duidt erop dat
[appellant]
heeft begrepen dat Pakketbode de arbeidsovereenkomst had opgezegd en dat deze toen hij dat verzoek deed ook in zijn opvatting was geëindigd.
3.5.8.
Of, zoals
[appellant]
stelt, hij na 24 februari 2023 nog een bus voor Pakketbode heeft opgehaald, kan in het midden blijven. Ook al zou voldoende aannemelijk zijn dat dit het geval is geweest, dan maakt dat de beoordeling voorshands nog niet anders. Immers, niet gesteld of anderszins gebleken is dat Pakketbode daarvan op de hoogte was, laat staan dat
[appellant]
dit deed op grond van een instructie die Pakketbode hem op of na 24 februari 2023 heeft gegeven.
3.5.9.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is voldoende aannemelijk dat Pakketbode de arbeidsovereenkomst op 24 februari 2023 heeft opgezegd en daarmee is onvoldoende aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst tussen
[appellant]
en Pakketbode na 24 februari 2023 nog heeft voortgeduurd. De kantonrechter heeft in rov. 4.10. van het bestreden vonnis vastgesteld dat
[appellant]
niet binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW een verzoekschrift tot vernietiging van de opzegging heeft ingediend en dat het einde van de arbeidsovereenkomst op 24 februari 2023 aldus een onomkeerbaar gegeven is. Daartegen heeft
[appellant]
geen grief gericht. Het is dus onvoldoende aannemelijk dat
[appellant]
na 24 februari 2023 nog recht op loon heeft. De grief faalt.
3.5.10
Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de bodemrechter ondanks het voorgaande toch tot het oordeel komt dat Pakketbode de arbeidsovereenkomst niet op 24 februari 2023 heeft opgezegd, dan komen de vorderingen van
[appellant]
in dit kort geding desondanks niet voor toewijzing in aanmerking. Voor zover
[appellant]
al voldoende kenbaar een grief heeft gericht tegen de overweging van de kantonrechter in rov. 4.5. dat hij niet zijn bereidheid om te werken aan Pakketbode heeft meegedeeld, geldt dat ook na gevoerd debat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op geen enkele manier is gebleken dat
[appellant]
zich na 24 februari 2023 beschikbaar heeft gehouden om de bedongen arbeid te verrichten.
[appellant]
voert weliswaar aan dat Pakketbode hem uit de groepsapp heeft verwijderd en dat zij zijn telefoonnummer heeft geblokkeerd, maar dat staat er niet aan in de weg dat hij aan Pakketbode kenbaar had kunnen en moeten maken dat hij beschikbaar was om de bedongen arbeid te verrichten. Niet gesteld of gebleken is dat
[appellant]
dit op enigerlei wijze heeft gedaan. Ook om die reden oordeelt het hof dat het onvoldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure de loonvordering zal toewijzen.