HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01730
Datum 26 mei 2023
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING OOST-BRABANT, vertegenwoordigd door
[P]
,
[X]
te
[Z]
(hierna: belanghebbende),
vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk,
ingestelde beroepen in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2022, nr. SHE 21/894 Verzet, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 juli 2021.
1
Beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen in cassatie
1.1
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 15 april 2022 het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van 9 juli 2021 gegrond verklaard en beslist over de vergoeding van de kosten die belanghebbende in verband met het gedane verzet heeft gemaakt. Zowel het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant als belanghebbende heeft tegen de uitspraak van 15 april 2022 beroep in cassatie ingesteld.
1.2
Op grond van artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang gelezen met artikel 28, lid 2, AWR staat tegen de uitspraak van de rechtbank op verzet in een belastingzaak alleen beroep in cassatie open indien het verzet a) niet-ontvankelijk is verklaard, of b) ongegrond is verklaard. Geen beroep in cassatie staat open tegen een uitspraak van de rechtbank waarbij het verzet gegrond is verklaard. Tegen een zodanige uitspraak staat uitsluitend het rechtsmiddel van hoger beroep open.
1.3
Gelet op hetgeen hiervoor in 1.2 is overwogen, moeten de beide beroepen in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Hoge Raad verklaart de beide beroepen in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2023.
Van het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Oost-Brabant wordt een griffierecht geheven van € 548.