RAAD VAN BEROEP
IN AMBTENARENZAKEN
VAN CURAÇAO
Uitspraak
de Regering van Curaçao,
appellante (hierna: de regering),
gemachtigde: mr. S.I. Da Costa Gomez, advocaat,
tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Curaçao (Gerecht) van 5 april 2023, CUR202202401 t/m CUR202202403 en CUR202202448 (aangevallen uitspraak), in het geding tussen:
[Betrokkene 1]
[Betrokkene 2]
,
[Betrokkene 3]
[Betrokkene 4}
allen wonende te Curaçao,
geïntimeerden (hierna afzonderlijk:
[ betrokkene 1,2,3 en 4]
).
Procesverloop
De regering heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 24 januari 2024. De regering heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, die vergezeld werd door mr. A. Faria en mr. C.A. Peterson. Betrokkene 1,2 en 3 zijn verschenen, bijgestaan D.M. Ruiter, adviseur. Betrokkene 4 is niet verschenen.
Overwegingen
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Geïntimeerden hebben hetzelfde carrièreverloop als Medewerker Grensbewaking en Medewerker Noodhulp/Handhaving:- per 1 april 2015 benoemd in tijdelijke dienst, voor de duur van de Elementaire Opleiding, tot Medewerker Grensbewaking (Lucht)Haven, werkgebied Korps Politie Curaçao (KPC); schaal 4P, trede 1;- per 1 december 2017 benoemd in tijdelijke dienst, met een proeftijd van zes maanden, tot Medewerker Grensbewaking, werkzaam te stellen bij KPC; schaal 5P, trede 1;- per 1 juni 2018 benoemd in vaste dienst als Medewerker Grensbewaking, werkzaam te stellen bij de Politie Organisatie en Immigratie Curaçao; schaal 5P, trede 2; - per 15 augustus 2019 benoemd tot aspirant agent voor de duur van de Basis Politie Opleiding (BPO), met behoud van inkomen;- per 1 mei 2022 bij landsbesluiten van 12 mei 2022 (bestreden besluiten) benoemd tot agent van politie in vaste dienst in de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving; schaal 5P, trede 4.
1.2.
Bij de bestreden besluiten heeft de regering gebruik gemaakt van de zogeheten ‘vertragingsregeling’ op grond van artikel 15, tweede lid, van het Besluit rechtspositie Korps Politie Nederlandse Antillen 2000 (BrKPNA). Dat wil zeggen dat geïntimeerden bij hun benoeming tot Medewerker Noodhulp/Handhaving vooralsnog niet zijn ingeschaald in de bij deze functie horende schaal. Geïntimeerden hebben tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft het Gerecht de bezwaren gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de regering opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Daartoe heeft het Gerecht, voor zover van belang, het volgende overwogen. De regering heeft bij de bestreden besluiten nagelaten toe te lichten waarom zij bij de benoeming tot Medewerker Noodhulp/Handhaving het gerechtvaardigd vond de vertragingsregeling toe te passen. Nog los van de vraag of de functie van Medewerker Grensbewaking een politietaak kent dan wel een executieve politiefunctie is, heeft de regering niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot de conclusie is gekomen dat de door geïntimeerden opgedane ervaring in de functie van Medewerker Grensbewaking niet kwalificeert als relevante werkervaring voor de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving. Dat had wel van de regering mogen worden verwacht gelet op de stelling van geïntimeerden dat er geen wezenlijke verschillen zijn tussen de BPO en de opleiding tot Grensbewaking en evenmin een wezenlijk verschil is in de taken en bevoegdheden van die functies. De regering had daarom in redelijkheid niet de vertragingsregeling kunnen toepassen.
3. De regering heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Er is een wezenlijk verschil in taken en bevoegdheden van de functies Medewerker Grensbewaking en Medewerker Noodhulp/Handhaving. De Medewerker Grensbewaking is buitengewoon agent van politie met een bijzondere opsporingsbevoegdheid, de Medewerker Noodhulp/Handhaving heeft een algemene opsporingsbevoegdheid. De opleidingen voor beide functies verschillen in eindtermen. Deze verschillen zijn door het Gerecht miskend. De vertragingsregeling is toegepast door het gebrek aan werkervaring voor de nieuwe functie. De enige ervaring was de praktijkervaring die is opgedaan in de vorm van stages tijdens de Beroeps Praktijk Vorming als onderdeel van de BPO.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
In artikel 15, eerste lid, van de BrKPNA is, voor zover van belang, bepaald dat bij de overgang naar een andere functie de bezoldigingsschaal wordt bepaald met inachtneming van de aard en het niveau van de functie waarmee de betrokken ambtenaar wordt aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Op grond van het tweede lid kan van het eerste lid worden afgeweken, indien het niet voldoen aan de opleidingseisen of gebrek aan ervaring met betrekking tot de arbeid die betrokkene in de functie moet verrichten, de verwachting aannemelijk maakt dat zijn wijze van functioneren zich tegen de toepassing van dat artikellid vooralsnog verzet. In dat geval kan de bezoldigingsschaal worden bepaald, en gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaren bepaald blijven, op ten hoogste twee volgnummers beneden de schaal die met toepassing van het eerste lid in aanmerking zou komen.
4.2.
Het bepaalde in het tweede lid van artikel 15 van de BrKPNA bevat de eerdergenoemde vertragingsregeling ten aanzien van de inschaling in de nieuwe functie. De regering komt de bevoegdheid toe om hiervan gebruik te maken.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat geïntimeerden voldoen aan de opleidingseisen. Het geschil ziet uitsluitend op het antwoord op de vraag of de regering ten aanzien van geïntimeerden van haar bevoegdheid om de vertragingsregeling toe te passen gebruik mocht maken, omdat hun gebrek aan ervaring voor de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving de verwachting aannemelijk maakt dat hun functioneren zich tegen de bij die functie horende inschaling vooralsnog verzet.
4.4.
De Raad is van oordeel dat wat de regering in hoger beroep aanvoert vooral ziet op de formele verschillen tussen de functies van Medewerker Grensbewaking en Medewerker Noodhulp/Handhaving wat betreft de bevoegdheden, taken en opleidingseisen. De regering is niet ingegaan op de feitelijke werkzaamheden van geïntimeerden in hun vorige functie van Medewerker Grensbewaking en de eventuele (ir)relevantie daarvan voor de nieuwe functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving. Daarover is ter zitting door geïntimeerden toegelicht dat zij ook na hun benoeming tot Medewerker Noodhulp/Handhaving zijn blijven werken bij de luchthaven of zeehaven en dat hun feitelijke werkzaamheden niet wezenlijk anders zijn geworden. Hun adviseur heeft daarover toegelicht dat in 2010 de Unit Vreemdelingentoezicht en Grensbewaking als onderdeel van KPC is gevormd waarin alle (politie)taken op dat terrein zijn samengebracht. Een ieder die werkzaam is in deze Unit, zowel de grensbewaker als de politie, doet feitelijk hetzelfde werk. Deze feitelijke gang van zaken is namens de regering onvoldoende betwist, zodat de Raad daarvan uitgaat.
4.5.
Gelet op 4.4 is de Raad van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij geïntimeerden sprake was van een zodanig gebrek aan relevante werkervaring dat daarmee de verwachting aannemelijk was dat hun functioneren vooralsnog niet op het voor de functie van Medewerker Noodhulp/Handhaving vereiste niveau zou plaatsvinden. De regering heeft daarom geen gebruik mogen maken van haar bevoegdheid om de vertragingsregeling toe te passen.
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een vergoeding in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J. Sybesma en mr. M.A. Evertsz, leden, uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.