4.4
Het bestreden arrest houdt, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging in:
“Bewijsoverweging
Aan verdachte en zijn medeverdachte (hierna:
[verdachte]
en
[medeverdachte]
) is -kort samengevat- (primair) tenlastegelegd dat zij samen 24 buitenboordmotoren en een schamelaanhangwagen hebben gestolen uit een loods in
[plaats]
op 18 maart 2011.
Alternatief scenario
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat de
[verdachte]
integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Daartoe is op verschillende gronden aangevoerd dat niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen dat
[verdachte]
zich aan het tenlastegelegde feit schuldig heeft gemaakt. Rechtstreeks fysiek en objectief bewijs voor betrokkenheid van
[verdachte]
bij dat feit ontbreekt.
Bovendien heeft
[verdachte]
meteen na zijn aanhouding een met de bewijsmiddelen verenigbare, maar met de bewezenverklaring onverenigbare, verklaring afgelegd over zijn bezigheden ten tijde van dat feit. In essentie samengevat heeft hij het volgende verklaard: hij is tussen de middag bezig geweest met het vervoer van een naar zijn zeggen kapotte autoband van zijn eigen Caddy. Hij is met een geleende auto van zijn werk in
[plaats]
en
[plaats]
naar de loods van zijn vader in
[plaats]
gereden, waar hij de kapotte band heeft vervangen en verwisseld en nog een broodje heeft besteld en gegeten bij
[B]
aldaar.
Vervolgens is
[verdachte]
via Sliedrecht weer teruggekeerd naar zijn werk. Het hiermee verweven tijdspad, in combinatie met de peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen, staat betrokkenheid van
[verdachte]
bij een delict-scenario niet toe, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststelling van de feiten
Gegeven de bewijsmiddelen uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof vooropgesteld het volgende vast.
Op 18 maart 2011 zijn uit een loods in gebruik bij het bedrijf
[A]
waardevolle buitenboordmotoren en een schamelaanhangwagen (kenteken:
[kenteken]
) gestolen; de loods is gelegen aan de
[a-straat 1]
te
[plaats]
.
[verdachte]
, die bij dat bedrijf in dienst was, heeft die ochtend gevraagd of hij de Toyota Landcruiser van het bedrijf mocht lenen voor het verrichten van een klusje.
[verdachte]
is om 12:30 uur met de geleende Toyota Landcruiser vertrokken vanaf het bedrijf dat is gevestigd aan de
[a-straat 2]
te
[plaats]
. Aan de sleutelbos van de Toyota Landcruiser is een sleutel bevestigd van de loods aan de
[a-straat 1]
te
[plaats]
. Er zijn geen braak- of verbrekingssporen van de bedrijfsinbraak. Tot zover de aangifte van het bedrijf
[A]
.
[verdachte]
heeft tegenover de politie en ter terechtzitting in hoger beroep nog verklaard dat hij de sleutel van de geleende Toyota ook al een week eerder gedurende een dag in zijn bezit heeft gehad tot de volgende dag.
Op 18 maart 2011 omstreeks 12:45 uur heeft getuige
[betrokkene 2]
bij de loods 'een soort Jeep' zien staan, die zij herkende als de auto van
[A]
, terwijl de deuren van de loods open stonden. Getuige
[betrokkene 3]
heeft verklaard dat hij op genoemde dag vanaf de oprit van die loods een grote donkere auto met een daarachter gekoppelde lange aanhangwagen de weg op zag rijden. De aanhangwagen was geladen met grote dozen met daarop afbeeldingen van buitenboordmotoren en er was een zeil over de dozen gespannen. De buitenboordmotoren en de
schamelaanhangwagen moeten dus rond 12:45 uur zijn weggenomen uit de loods in
[plaats]
.
De geleende auto van de zaak met (beladen) schamelaanhangwagen wordt kort daarna nog twee keer gezien door getuigen. Getuige
[betrokkene 4]
ziet omstreeks 13:00 uur een landcruiser/jeep, met een schamelaanhangwagen volgeladen met dozen en een zeil erover, over de
[b-straat]
rijden. Getuige
[betrokkene 5]
ziet tussen 13:00 en 13:30 uur op de
[c-straat]
een jeepachtige auto van
[A]
hard rijden richting
[plaats]
, met daarachter een aanhangwagen beladen met dozen en daarover een zeil.
[verdachte]
is (ook) volgens zijn eigen verklaring omstreeks 13:40 uur met de Toyota Landcruiser teruggekomen bij zijn werk. Kort daarna is de diefstal van de buitenboordmotoren ontdekt door twee collega's van
[verdachte]
. De gestolen schamelaanhangwagen waarop de buitenboordmotoren zijn vervoerd, is later op de middag door twee personen, rijdende in een roodkleurige Mercedes Vito, achtergelaten in de berm van de
[d-straat]
te
[plaats]
. Dit is nabij de locatie waar de Toyota Landcruiser met volle aanhangwagen het laatst werd gezien.
[medeverdachte]
heeft in zijn verhoor tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij (het hof begrijpt: op 18 maart 2011) eigenaar was van een rode Mercedes Vito en dat hij op die datum stil stond in de polder (het hof begrijpt: ergens tussen
[plaats]
en
[plaats]
). Voorts heeft
[medeverdachte]
bij de rechter-commissaris verklaard dat hij die dag bij de loods van verdachtes vader is geweest (het hof begrijpt: in
[plaats]
).Tegenover de politie heeft
[medeverdachte]
nog verklaard dat hij zijn bedrijfsauto nooit aan anderen uitleende en zijn telefoon altijd bij zich droeg.
Uit de verklaring van de ex-vriendin van
[verdachte]
, getuige
[betrokkene 6]
bij de politie, volgt dat
[verdachte]
de diefstal van de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen samen met
[medeverdachte]
heeft gepland.
[medeverdachte]
wist iemand die de buitenboordmotoren kon overnemen.
[verdachte]
heeft telkens, zo ook ter terechtzitting in hoger beroep erkend, dat hij na zijn vrijlating door de politie over dit onderwerp heeft gesproken met zijn ex-vriendin.
Het hof gaat er op grond van het voorgaande en gegeven de hiermee sporende en overigens niet betwiste telefonische contacten tussen
[verdachte]
en
[medeverdachte]
, evenals de zendmastgegevens, van uit dat
[verdachte]
rond het hiervoor genoemde tijdstip van 12:45 uur de buitenboordmotoren op de schamelaanhangwagen uit de loods aan de
[a-straat ]
in
[plaats]
heeft weggenomen, om deze vervolgens elders en min of meer en route over te dragen aan
[medeverdachte]
, die zich daarover verder heeft ontfermd bij een onbekend gebleven (opslag) locatie, terwijl
[verdachte]
zijn weg vervolgde naar zijn werkgever via de door de raadsman aangegeven locaties. Ten overvloede merkt het hof in dit verband op dat geenszins valt uit te sluiten dat de buitenboordmotoren in de loods van de vader van
[verdachte]
aan de
[e-straat 1]
in
[plaats]
door ontkoppeling van de beladen schamelaanhangwagen aan
[medeverdachte]
zijn overgedragen.
Anders dan door de verdediging is betoogd, ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van
[betrokkene 6]
tegenover de politie te twijfelen, nu zowel uit de verklaring van
[verdachte]
als uit de verklaring van de getuige
[betrokkene 7]
volgt dat de getuige
[betrokkene 6]
bepaalde - tot dan toe ook voor de politie nog onbekende - details over de diefstal van
[verdachte]
zelf heeft vernomen. De enkele
omstandigheid dat getuige
[betrokkene 6]
bij een later verhoor door de rechter-commissaris op deze verklaring op onderdelen is teruggekomen, doet daar niet aan af. Haar verklaring van 26 maart 2014 bevat immers gedetailleerde kennis over de diefstal, die bovendien bevestiging vindt in de overige, ook objectieve, bewijsmiddelen. In haar latere verklaring bij de rechter-commissaris, heeft getuige
[betrokkene 6]
geen overtuigende verklaring gegeven voor de door haar gesuggereerde andere herkomst en bron van die informatie.
Ook
[verdachte]
kan hier desgevraagd ter zitting in hoger beroep geen afdoende verklaring voor geven. De betrokkenheid van
[medeverdachte]
volgt behalve uit de verklaring van
[betrokkene 6]
tegenover de politie bovendien uit de verklaringen van de getuigen
[betrokkene 8]
,
[betrokkene 9]
,
[betrokkene 5]
en
[betrokkene 10]
die allen rond het betrokken tijdstip en in de omgeving van de diefstal van de goederen een rode Mercedes Benz Vito met een schamelaanhangwagen hebben gezien, terwijl
[medeverdachte]
zelf bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij op de tenlastegelegde datum met zijn rode Mercedes Benz Vito heeft stilgestaan in de polder op de hiervoor vermelde locaties in de omgeving van de plaats delict. Daar komt bij dat uit de historische telefoongegevens van
[verdachte]
en
[medeverdachte]
volgt
dat zij op 18 maart 2011 13 maal telefonisch contact met elkaar hebben gehad. De telefoons van
[verdachte]
en
[medeverdachte]
straalden daarbij de zendmasten aan in de omgeving
[plaats]
.
Anders dan de verdediging meent, staat het door haar geschetste tijdspad - in combinatie met de niet weersproken peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen - betrokkenheid van
[verdachte]
bij het hiervoor weergegeven delict-scenario alleszins toe. Dat
[verdachte]
ten tijde van de wegnemingshandeling al in
[plaats]
was is niet aannemelijk geworden, nu dat scenario geen steun vindt in een ander bewijsmiddel en ook overigens niet te verenigen is met voornoemde bewijsmiddelen. Ook de meer tijdrovende door de verdediging aangedragen omstandigheid dat
[verdachte]
de band om de velg heeft verwisseld en niet slechts de band in zijn geheel heeft omgewisseld voor een niet lek exemplaar in de loods van zijn vader in
[plaats]
, staat geenszins vast bij gebreke aan verdere betrouwbare bewijsrechtelijk ondersteuning van die verklaring. Dat
[verdachte]
(kort) bij snackbar '
[B]
' in
[plaats]
is geweest, is een omstandigheid die eveneens in dat tijdspad past. Dat
[verdachte]
zijn telefonisch bestelde broodje daar ook zou hebben genuttigd, volgt niet uit de verklaring van de eigenaresse van
[B]
-getuige
[betrokkene 11]
- noch uit enig ander bewijsmiddel dan de verklaring van
[verdachte]
, zodat het hof ook hieraan voorbij gaat.
Het hof gaat er daarom samenvattend - met de advocaat-generaal - van uit dat
[verdachte]
gelet op locaties en daarmee sporende afstanden en tijdstippen voldoende tijd heeft gehad om de diefstal van de buitenboordmotoren en schamelaanhangwagen te plegen rond 12:45 uur in
[plaats]
. Vervolgens moet hij door hard te rijden met de jeep en volle schamelaanhangwagen voldoende tijd hebben gehad om na de wegnemingshandeling via de
[b-straat]
en de
[c-straat]
en via de loods van zijn vader en
[B]
in
[plaats]
en over de snelweg via Sliedrecht - waarvandaan het nog slechts in twaalf minuten valt aan te rijden - om 13.40 uur terug te keren bij het bedrijf waar hij werkte. Het hof stelt daarbij nog nader vast dat
[verdachte]
gelet op de verklaring van de getuige
[betrokkene 5]
harder reed dan gemiddeld, terwijl hij zich op enig moment bovendien nog heeft ontdaan van de schamelaanhangwagen. Het hof heeft hierbij gelet op de door de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde plattegrond met tijdslijn.
Aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen al op een eerder moment in de daaraan voorafgaande week zouden zijn weggenomen, gaat het hof voorbij, nu deze suggestie in strijd is met de bewijsmiddelen, meer in het bijzonder met de verklaring van de getuige
[betrokkene 3]
. Ook de omstandigheid dat
[verdachte]
en
[medeverdachte]
wel vaker telefonisch contact hadden, maakt het voorgaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat rechtstreeks fysiek en/of objectief bewijs voor betrokkenheid van
[verdachte]
bij het tenlastegelegde ontbreekt. Ook dit staat niet in de weg aan een bewezenverklaring.
Het hof gaat er mede op grond van de hiervoor in essentie weergegeven bewijsmiddelen van uit dat
[verdachte]
en
[medeverdachte]
het tenlastegelegde feit samen hebben gepland. Zij hebben dit feit samen besproken bij
[medeverdachte]
thuis, nadat deze vanuit financiële motieven serieus op het - door
[verdachte]
aanvankelijk als grapje bedoelde - plan is ingegaan. Dit kan worden opgemaakt uit de verklaring van
[betrokkene 6]
bij de politie. Uit haar verklaring volgt voorts dat
[medeverdachte]
de persoon is geweest die het feit - na de diefstal van de goederen door
[verdachte]
die voor een alibi zou zorgen, namelijk een lekke band en een etentje in
[B]
- verder zou gaan afhandelen; hij wist bij de vorming van het plan al een persoon die een buitenboordmotor wilde overnemen voor geld. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt voorts dat
[verdachte]
degene is geweest die de buitenboordmotoren en de schamelaanhangwagen heeft weggenomen door daarmee te gaan wegrijden vanuit de loods van zijn werk om deze spullen uiteindelijk af te leveren bij - hoogstwaarschijnlijk, nu beiden verklaren daar naar toe te zijn gereden - de loods van
[verdachte]
vader.
[verdachte]
en
[medeverdachte]
hebben meerdere telefonische contacten gehad rond het tijdstip van de diefstal, en verbleven in elkaars omgeving toen dat gebeurde.
[medeverdachte]
is na de diefstal eveneens naar de loods van de vader van
[verdachte]
gereden. Hij heeft ervoor gezorgd dat de schamelaanhangwagen - nadat deze was ontdaan van de gestolen buitenboordmotoren - weer terug op de weg is gezet en is achtergelaten, terwijl
[verdachte]
zijn weg vervolgde naar zijn werkgever via de snelweg om daar weer bijtijds aanwezig te kunnen zijn.
Het hof maakt uit de gezamenlijke planning, met een intensieve samenwerking op de dag van de uitvoering van het plan en de duidelijke taakverdeling voor
[medeverdachte]
en
[verdachte]
daarbij, op dat
[medeverdachte]
en
[verdachte]
in een nauwe en bewuste samenwerking het feit hebben gepleegd. Voor medeplegen is immers niet nodig dat alle medeplegers - ook - uitvoeringshandelingen bij het strafbare feit verrichten (HR 28, mei 2002, NJ 2003, 142). Een actieve rol in de voorfase kan al een nauwe en bewuste samenwerking constitueren (HR 12 februari 2002, NJ 2002, 351). Uit het voorgaande valt voorts, op te maken dat
[medeverdachte]
zich niet heeft gedistantieerd van de feitelijke diefstal die door
[verdachte]
is uitgevoerd. Van medeplegen is daarom in dit geval sprake.
Het hof komt derhalve tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.”
4.5
In de toelichting op het middel wordt een drietal deelklachten opgeworpen. In de eerste plaats wordt geklaagd dat ’s hofs overweging “Dat
[verdachte]
ten tijde van de wegnemingshandeling al in
[plaats]
was is niet aannemelijk geworden, nu dat scenario geen steun vindt in een ander bewijsmiddel en ook overigens niet te verenigen is met voornoemde bewijsmiddelen” en de overweging “Ook de meer tijdrovende door de verdediging aangedragen omstandigheid dat
[verdachte]
de band om de velg heeft verwisseld en niet slechts de band in zijn geheel heeft omgewisseld voor een niet lek exemplaar in de loods van zijn vader in
[plaats]
, staat geenszins vast bij gebreke aan verdere betrouwbare bewijsrechtelijk ondersteuning van die verklaring”, niet zonder meer begrijpelijk zijn. Daarbij wordt aangevoerd dat door de verdediging bij pleidooi is gewezen op (a) de verklaring(en) van verdachte, (b) de peil-en verkeersgegevens, die zowel de door verdachte gereden route bevestigen alsook het gegeven dat verdachte telefonisch contact met
[betrokkene 12]
heeft gezocht en gehad - zowel in de aanloop naar als gedurende zijn rit tussen (omstreeks) 12.30u en 13.40u en (c) de RC-verklaring van deze
[betrokkene 12]
over deze telefoontjes, de gesprekken met verdachte over de bandenwissel en het door
[betrokkene 12]
die middag zien en herkennen van de lekke band van zijn Caddy in de loods. Volgens de steller van het middel ontbreekt minstgenomen een genoegzame motivering over het door het hof voorbijgaan aan de door de verdediging aangevoerde inhoud van de RC-verklaring van
[betrokkene 12]
betreffende de “bandenwissel”, terwijl het hof wel de uit de peil- en verkeersgegevens volgende telefonische contacten in aanmerking heeft genomen. Het hof zou zijn responsieplicht derhalve niet hebben vervuld.
4.6
Door de verdediging is bij pleidooi, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
1. De verdediging zal in hoger beroep de volgende verweren voeren:
- Dat cliënt van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, nu diens schuld niet buiten redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen kan volgen, in het bijzonder nu;
o Fysiek of objectief bewijs van betrokkenheid van cliënt ontbreekt;
o De (alternatieve) verklaring van cliënt wordt ondersteund door bewijsmiddelen, waaronder objectieve bewijsmiddelen en verklaringen van (onafhankelijke) getuigen;
o Voor de (in eerste instantie) ogenschijnlijk belastende verklaring van de getuige
[betrokkene 6]
een verklaring bestaat, terwijl zij op de inhoud ervan bovendien is teruggekomen;
o De bewijsmiddelen ook andere scenario's openlaten, die géén betrokkenheid van cliënt impliceren;
o Een contra-indicatie voor betrokkenheid van cliënt moet worden gevonden in het ontbreken van iedere link met cliënt in het uitvoerige 'helingsonderzoek'.
(…)
2. In het licht van het voorgaande en gezien het voortbouwend karakter van het appel, verzoekt de verdediging u bij de adstructie van de verweren nadrukkelijk acht te slaan op hetgeen daaromtrent in de pleitnotities in eerste aanleg, ter terechtzitting aldaar en in de memorie van grieven is aangevoerd, en dat als herhaald en ingelast te beschouwen. Ik verzoek u uw instemming daarmee aan te tekenen in het proces-verbaal van het verhandelde ter terechtzitting. De verdediging zal vandaag in het bijzonder in gaan op de ontwikkelingen van de zaak sinds het instellen van hoger beroep.
Vrijspraak van het tenlastegelegde
3. Alle ontwikkelingen nadien ten spijt, de verdediging blijft erbij dat het openbaar ministerie het in de oorspronkelijke ambtsberichten in de art. 12 Sv-procedure bij het juiste eind had, er is ontoereikend bewijs om buiten redelijke twijfel de schuld van cliënt aan het tenlastegelegde vast te stellen. De omstandigheden die als belastend worden uitgelegd wijzen niet - laat staan dwingend - naar betrokkenheid van cliënt en bovendien blijven andere mogelijkheden voor het wegnemen nadrukkelijk bestaan. Tekenend is dat in het gehele na-traject geen buitenboordmotor met cliënt in verband is gebracht. Daarbij komt dat cliënt heeft verklaard en (consistent) bij die verklaring is gebleven, welke verklaring bovendien telkens steun heeft gevonden in bewijsmiddelen - zowel in getuigenverklaringen, van bijvoorbeeld
[betrokkene 12]
,
[betrokkene 11]
,
[medeverdachte]
, maar ook in objectief bewijs, zoals peil- en verkeersgegevens van de telefoon van cliënt.
4. Zonder in herhaling te willen vervallen ten aanzien van de punten die in eerste aanleg uitvoerig aan de orde zijn gekomen, benoemt de verdediging het volgende:
- Rechtstreeks bewijs voor betrokkenheid van cliënt ontbreekt: in de loods en op de buitenboordmotoren die zijn gevonden is, ondanks onderzoek, geen link met cliënt vastgesteld. Het dossier bevat geen bewijs dat cliënt op 18 maart 2011 überhaupt in de loods is geweest.
- De verklaring van cliënt is, zonder over de dossierstukken te beschikken, onmiddellijk afgelegd: hij is in verband met een kapotte band van zijn Volkswagen Caddy tussen de middag vertrokken in een geleende auto van zijn (toenmalig) werkgever, is naar de loods van
[betrokkene 12]
te
[plaats]
gereden, heeft de band vervangen onder achterlating van de oude band, heeft telefonisch lunch besteld, te
[plaats]
opgehaald en genuttigd en is weer naar zijn werkgever gereden. Vlak voor aankomst werd hij door zijn werkgever gebeld, en is hij verder gaan werken, 's Avonds is hij teruggegaan naar de loods om de oude band te repareren en heeft hij bij zijn ouders gegeten.
o Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring van
[betrokkene 1]
(dossier, pp. 49-50).
o De verklaring wordt ook ondersteund door de verklaring van
[betrokkene 13]
(dossier, p. 53).
o De verklaring wordt ook geheel - van de telefoontjes, de bandenwissel tot en met het 's avonds
eten - bevestigd door
[betrokkene 12]
, die 's middags bovendien de kapotte band in de loods heeft zien staan en deze herkende als de lekke band van zijn Caddy (RC-verhoor
[betrokkene 12]
),
o De verklaring wordt verder nog bevestigd door de eigenaresse van
[B]
, die reeds in 2011 en in 2014 tegenover de politie aangaf dat cliënt inderdaad een maaltijd had besteld en had opgehaald (dossier, p. 80). Bij de rechter-commissaris bevestigt zij de eerder afgelegde verklaring (RC-verhoor
[betrokkene 11]
).
o De verklaring vindt bovendien steun in de peil- en verkeersgegevens van die middag:
Regel
Tijdstip
Soort verkeer
Duur (sec)
Tegen-nummer
Wie?
Mast
[…]
12:16:51
Gesprek UIT
23
[telefoonnummer 1]
Vader
[verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
33
12:25:49
SMSIN
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
34
12:26:20
Gesprek UIT
[…]
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
35
12:29:49
Gesprek IN
15
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Stationsstraat,
3371 AX, H-G
36
12:50:22
Gesprek IN
27
[telefoonnummer 1]
Vader
[verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
37
12:50:54
SMSIN
[telefoonnummer 1]
Vader
[verdachte]
Rivierdijk, 3372
LA, H-G
38
12:50:54
SMSIN
[telefoonnummer 1]
Vader
[verdachte]
39
13:27:49
Gesprek IN
33
[telefoonnummer 3]
[betrokkene 1]
Zwijnskade, 3364
DL, SL
40
13:
[…]
:26
Gesprek UIT
29
[telefoonnummer 2]
[medeverdachte]
Sperwerstraat, 3362 ER, SL
Daaruit volgt dat cliënt zijn vader probeert te bellen, ook onderweg nog contact heeft met zijn vader en de route terug naar zijn werkgever neemt via Sliedregt. De peil- en verkeersgegevens bevestigen aldus de verklaring van cliënt over zijn bezigheden die dag.
- Zoals de verdediging in eerst aanleg uitvoerig heeft omschreven, staat het tijdspad - in combinatie met de peil- en verkeersgegevens en de verklaringen van de getuigen - betrokkenheid van cliënt bij een delictscenario niet toe. Dat is chronologisch niet mogelijk, nu het tijdspad onverenigbaar dat hij én in de loods én bij
[B]
is geweest.
- Het contact met
[medeverdachte]
van die middag kan bezwaarlijk belastend worden uitgelegd, nu uit het
dossier volgt dat zij (veel) vaker contact hebben gehad.
[medeverdachte]
en cliënt hebben bovendien - zowel in de stukken van de zaak als in tijdens de raadkamerbehandeling in de art. 12 Sv-procedure - verklaard waar dat contact over ging, welk contact door
[medeverdachte]
ook is onderbouwd met facturen van de reparatie van zijn bus. De verklaring van
[medeverdachte]
over zijn motorpech vindt bovendien ook weer zijn bevestiging in de verklaringen van andere getuigen, zoals
[betrokkene 9]
(dossier, p. 75) en
[betrokkene 8]
(dossier, p. 72).
- Waar
[betrokkene 6]
in 2014 ogenschijnlijk belastend leek te verklaring, is met de RC-verhoren van 2015 en 2017 duidelijk geworden dat zij niet overeenkomstig de waarheid heeft verklaard. Zij heeft verklaart niet van cliënt te hebben gehoord over zijn betrokkenheid, maar slechts van hem gehoord waar hij van werd verdacht en hoe de politie dat zag - en zij heeft dat aangevuld met roddel, kroegpraat en aannames, waarna ze uit rancune naar de politie is gestapt. Wat
[betrokkene 6]
in 2014 aan de politie vertelde klopt dus niet, haar "wetenschap" is niet uit eerste hand en is gebaseerd op roddel en aanname - de verklaringen van
[betrokkene 6]
ontberen redengevendheid.
- Op basis van het voorgaande, in meer detail uiteengezet in de pleitnotities in eerste aanleg, kan niet buiten redelijke twijfel volgen dat cliënt zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt. Er ligt een met de bewijsmiddelen verenigbare, maar met bewezenverklaring onverenigbare verklaring van cliënt.
5. Aan al het voorgaande doet niet af hetgeen in hoger beroep is gebleken. Uit het door de raadsheer-commissaris verrichte onderzoek dienen immers de volgende conclusies te worden getrokken:
- Ten aanzien van het verhoor van
[betrokkene 4]
moet worden gesteld dat zijn waarneming volledig is gebaseerd op diens veronderstelling dat hij een logo van
[betrokkene 1]
heeft gezien ("Het logo heeft ze de das omgedaan.
[...]
Als je gewoon een auto tegen komt zonder stickers dan was het me nooit opgevallen.", RHC-verklaring, pt. 11), terwijl hij niet kan aangeven hoe het logo eruit zag (ld.). Belangrijker echter, het blijkt een invulling door de getuige te zijn. Op de vraag waarom de getuige
[betrokkene 4]
bij de politie namelijk aangaf dat hem aan de auto niets was opgevallen -in het bijzonder niet of er een opdruk op zat, geeft hij aan: "U vraagt mij of ik zeker weet dat ik het logo destijds heb gezien of dat ik nu aan het invullen ben. Het kan invullen zijn" (RHC-verklaring, pt. 12). Daarbij komt dat
[betrokkene 4]
in het verhoor verklaart dat hij meermalen heeft gesproken met
[betrokkene 1]
, die ook de nodige details heeft verteld over wat volgens hem gebeurd zou zijn. De verdediging acht de verklaring van
[betrokkene 4]
, temeer gelet op de belangrijke discrepantie met de verklaring bij de politie - over het cruciale onderdeel waarop hij zijn herinnering baseert, niet voldoende betrouwbaar om redengevend te zijn voor betrokkenheid van cliënt.
- Ten aanzien van het verhoor
[betrokkene 5]
moet worden opgemerkt dat hij - anders dan de suggestie die in de politieverklaring wordt gewekt - zelf geen auto heeft herkend, geen details over de auto kan herinneren, evenmin of er een aanhanger aan de auto zat (RHC-verklaring, o.m. ptn. 2, 4, 9). Hij bevestigt alleen nadien van zijn werkgever te hebben gehoord dat het om buitenboordmotoren van
[betrokkene 1]
zou zijn gegaan (RHC-verklaring, pt. 3). Hij verklaart zich in het geheel niet te herkennen in hetgeen de politie heeft genoteerd: "Nee, ik heb echt geen idee" (...) "Dit zegt me echt niks" (...) "Ik kan me niet herinneren dat ik ben aangesproken door
[betrokkene 1]
" (RHC-verklaring, pt. 9). De verklaring
[betrokkene 5]
zoals die door de politie is opgetekend kan niet langer worden gevolgd, terwijl bovendien duidelijk is dat hij zelf niets heeft waargenomen dat tot steun van de hypothese van betrokkenheid van cliënt strekt.
- Ten aanzien van het verhoor van
[betrokkene 2]
valt allereerst op dat haar verklaring niet overeenkomt met hetgeen de politie heeft genoteerd, zij heeft doorgelezen (vide ook RHC-verklaring, pt. 1 en pt. 8) en heeft ondertekend (dossier, p. 62). Anders dan destijds, zou zij nu ineens wél iemand bij de auto hebben gezien. Ook zou ze nu een blauwe kar hebben gezien (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 9), terwijl zij bij de politie niets over een blauwe kar heeft verklaard. De verdediging acht de, vele jaren na dato, afgelegde verklaring om die redenen onvoldoende betrouwbaar. Daarbij komt bovendien dat
[betrokkene 2]
bevestigt vaker te hebben gesproken over wat er zou zijn gebeurd, informatie van
[betrokkene 1]
te hebben gekregen en ook te hebben gehoord dat een medewerker van het bedrijf daarvoor verantwoordelijk zou zijn geweest (RHC-verklaring, pt. 7). Dat maakt temeer dat de verklaring van
[betrokkene 2]
niet als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt om redengevend te zijn voor de veronderstelling van betrokkenheid van cliënt. Hoe dan ook kan de betrokkenheid van cliënt niet uit de inhoud van de verklaring van
[betrokkene 2]
volgen: zj weet niet of ze de bewuste auto heeft gezien (RHC-verklaring, pt. 12), kan verder geen uiterlijke kenmerken herinneren van de persoon die ze heeft gezien (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 7) en geeft bovendien aan dat het aan de orde van de dag was dat mensen van
[betrokkene 1]
in de betrokken loods kwamen; dat was "de gewoonste zaak van de wereld" (RHC-verklaring, pt. 2, pt. 6). Ook uit de verklaring van
[betrokkene 2]
volgt aldus evenmin de betrokkenheid van cliënt.
- Daarbij komt bovendien: het bedrijf van
[betrokkene 1]
beschikte over méér vergelijkbare auto’s met opdruk, zoals ook de getuige
[betrokkene 2]
heeft verklaard (RHC-verklaring, pt. 12). Als zij of een van de andere de getuigen al een auto van
[betrokkene 1]
zouden hebben zien rijden, zegt dat niet dat het de auto is waarin cliënt die middag heeft gereden - laat staan dat het diens betrokkenheid bij de diefstal zou impliceren.
6. Ook het in hoger beroep uitgevoerde onderzoek kan om die reden niet redengevend voor de betrokkenheid van cliënt worden geacht en bovendien weerlegt ook dat onderzoek niet de met de bewijsmiddelen verenigbare verklaring van cliënt.
7. Daarbij komt dat, zoals ook uitvoerig in eerste aanleg weergegeven, een belangrijke contra-indicatie voor betrokkenheid van cliënt moet worden gevonden in het gegeven dat het - uitzonderlijk uitgebreide - onderzoek naar de herkomst van de geheelde buitenboordmotoren niets heeft opgeleverd dat ook maar enigszins aan cliënt te linken is. Veeleer lijkt de betrokkenheid te moeten worden gevonden in personen uit Noord-Brabant (Oisterwijk en Tilburg) bij de herkomst van de behandelde buitenboordmotoren. Ook om die reden moet betrokkenheid van cliënt minder waarschijnlijk worden geacht.
8. Ten slotte dient toch ook te worden benadrukt dat het dossier zeer wel de mogelijkheid openlaat dat de buitenboordmotoren op een ander moment dan in de (vroege) middag van 18 maart 2011 zijn weggenomen. De
[betrokkene 1]
verklaren immers dat in de tien dagen vóór die middag niemand meer in de bewuste loods is geweest (dossier, p. 53). De wegneemhandeling kan dus ook op enig moment in die, lange, periode hebben plaatsgevonden. Het dossier bevat bovendien ook een verklaring van een onafhankelijke getuige dat al éérder -toen cliënt aan het werk was! -rond 10:30-11:00u een auto bij de loods heeft gestaan (dossier, p. 64). De betrokken buitenboordmotoren kunnen aldus evenzo op een van die eerdere momenten reeds zijn weggenomen; uit de bewijsmiddelen volgt in het geheel niet dat het wegneemmoment op 18 maart 2011 in de vroege middag moet hebben gelegen. Ook om die reden kan betrokkenheid van cliënt, zeker niet zoals tenlastegelegd, niet buiten gerede twijfel uit de stukken volgen.
9. Op grond van (al) het voorgaande, dient cliënt te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.”
4.9
In aanmerking genomen dat de onder 4.8 weergegeven verklaring naar de kern genomen een verklaring inhoudt waarin
[betrokkene 12]
vertelt wat hij van de verdachte heeft gehoord over de bandenwissel, komt het oordeel van het hof dat geenszins vaststaat dat de verdachte de band om de velg heeft verwisseld in de loods van zijn vader in
[plaats]
, mij niet onbegrijpelijk voor. Daarbij merk ik nog op dat
[betrokkene 12]
verklaart dat hij de verdachte verschillende keren een lekke band heeft zien verwisselen en het wisselen van een band niet heel veel tijd kost afhankelijk van hoe handig je daarin bent. Ook verklaart
[betrokkene 12]
dat hij de lekke band herkende als de band van zijn caddy, hetgeen ook zou kunnen passen in het scenario dat de band in zijn geheel is omgewisseld voor een niet lek exemplaar. ’s Hofs oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte ten tijde van de wegnemingshandeling (rond 12:45 uur) al in
[plaats]
was (ik begrijp: in de loods van zijn vader) komt mij evenmin onbegrijpelijk voor. Het hof heeft, gelet op de vaststellingen over het tijdstip waarop de verdachte is vertrokken, de richting waarin de verdachte is gereden (
[plaats]
) en de getuigenverklaringen over de situatie bij de loods in
[plaats]
, in samenhang met de verklaring van getuige
[betrokkene 6]
, kunnen oordelen dat het de verdachte is geweest die rond genoemd tijdstip de buitenboordmotoren op de schamelaanhangwagen uit de loods aan de
[a-straat ]
in
[plaats]
heeft weggenomen. Daar voeg ik nog aan toe dat het hof heeft vastgesteld dat aan de sleutelbos van de door de verdachte van
[A]
geleende Toyota een sleutel van de loods aan de
[a-straat 1]
te
[plaats]
zat.