3
Vordering, grondslag en verweer
3.1.
[eiser]
vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
verklaart voor recht dat PMT jegens
[eiser]
aansprakelijk is voor de gevolgen van de onjuist gecommuniceerde pensioenbedragen in het aanvraagformulier vervroegd ouderdomspensioen en de bevestigingsbrief van 2 juli 2010;
PMT veroordeelt tot betaling aan
[eiser]
van € 32.703,29 aan schadevergoeding;
PMT veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente aan
[eiser]
over het sub b gevorderde bedrag vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
PMT veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 875,-;
en en ander met veroordeling van PMT in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten;
Subsidiair:
a. verklaart voor recht dat
[eiser]
jegens PMT met terugwerkende kracht aanspraak maakt (de kantonrechter begrijpt: heeft) op betaling van de in de bevestigingsbrief van 2 juli 2010 toegekende pensioenbedragen, bestaande uit:
een vervroegd ouderdomspensioen van € 59.025,53 bruto per jaar vanaf 1 augustus 2010 tot 1 mei 2013;
een levenslang ouderdomspensioen van € 30.297,09 bruto per jaar vanaf 1 mei 2013;
een partnerpensioen (dan wel nabestaandenpensioen) van € 17.134,78 bruto per jaar;
rekening houdende met de algemene pensioenkortingen van 6,3 procent per 1 april 2013 alsmede 0,4 procent per 1 mei 2014;
PMT veroordeelt tot nakoming jegens
[eiser]
van de onder a. vermelde brutobedragen aan vervroegd ouderdomspensioen alsmede levenslang ouderdomspensioen, rekening houdend met de genoemde algemene kortingen, alsmede onder aftrek van de reeds verrichte bruto betalingen zoals deze blijken uit de kolom ‘Ontvangen” in de berekening die als productie 6 is overgelegd;
PMT veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente aan
[eiser]
over de sub a dan wel b gevorderde bedragen voor zover deze nog betaald dienen te worden, vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
PMT veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 875,-;
een en ander met veroordeling van PMT in de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser]
legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag.
[eiser]
stelt primair dat PMT, op grond van onrechtmatige daad, aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van door PMT in de brief van 21 april 2010 en de daarbij behorende bijlagen alsook de bevestigingsbrief van 2 juli 2010 verschafte onjuiste informatie.
[eiser]
mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de daarin vermelde pensioenbedragen juist waren. Op basis van die informatie heeft
[eiser]
een onherroepelijke keuze gemaakt, namelijk om zijn dienstverband per 1 augustus 2010 te laten eindigen en zijn pensioenuitkering per diezelfde datum in te laten gaan. Indien hij vooraf zou hebben geweten dat de daarin vermelde pensioenbedragen niet juist waren, dan zou
[eiser]
ervoor hebben gekozen om langer door te werken en op die manier een hoger pensioen op te bouwen. De schade die
[eiser]
heeft geleden bestaat uit gederfd pensioen, dat berekend over de periode vanaf aanvang pensioenuitkering tot en met mei 2028 in totaal € 32.703,29 bedraagt.
3.3.
Naar de kantonrechter begrijpt, stelt
[eiser]
subsidiair dat PMT tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens
[eiser]
, door lagere pensioenbedragen uit te keren dan die waar
[eiser]
volgens het aanvraagformulier en de brief van 2 juli 2010 aanspraak op heeft.
[eiser]
mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de daarin vermelde pensioenbedragen juist waren.
3.4.
PMT voert gemotiveerd verweer waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan en concludeert tot afwijzing van de vordering.
verjaring
4.1.
PMT heeft gesteld dat de primaire vordering van
[eiser]
is verjaard en dat de subsidiaire vordering deels, voor zover het betreft betalingen van pensioenbedragen die opeisbaar zijn geworden vijf jaar voordat de dagvaarding door de heer
[eiser]
werd uitgebracht, is verjaard. De kantonrechter is met PMT van oordeel dat artikel 59 Pensioenwet niet van toepassing is op de onderhavige vorderingen, maar dat de algemene verjaringstermijnen uit het Burgerlijk Wetboek van toepassing zijn. De primaire vordering strekt immers tot een veroordeling tot betaling van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad en de subsidiaire vordering ziet op pensioentermijnen waar reeds aanspraak op is gemaakt. Anders dan PMT is de kantonrechter echter wel van oordeel dat
[eiser]
de verjaring tijdig heeft gestuit middels de brieven d.d. 1 juni 2011 en 19 januari 2015. Weliswaar heeft
[eiser]
in die brieven niet de vordering, waarvoor hij zich het recht op nakoming voorbehoudt, nauwkeurig omschreven met aanwijzing van de correcte juridische grondslag daarvoor, doch uit die brieven blijkt voldoende duidelijk dat hij het niet eens is met de verlaging van zijn pensioenuitkering en dat hij aanspraak maakt op volledige en blijvende betaling van de pensioenbedragen als vermeld in het aanvraagformulier en de brief d.d. 2 juli 2010. Dit was, althans dit had voor PMT, zeker gezien haar hoedanigheid, voldoende kenbaar moeten zijn. PMT had uit de strekking van die brieven immers kunnen en moeten begrijpen welk recht werd voorbehouden en waartegen PMT zich eventueel diende te verweren. Gelet op het voorgaande kan
[eiser]
derhalve worden ontvangen in zijn vorderingen.
4.2.
[eiser]
heeft primair gevorderd een verklaring voor recht dat PMT aansprakelijk is voor de gevolgen van de onjuist gecommuniceerde pensioenbedragen alsmede de veroordeling van PMT tot betaling van die schade. De aansprakelijkheid van PMT hangt af van meer zaken dan alleen de correctheid van de gegeven informatie. Zo is onder meer ook van belang of door het verstrekken van onjuiste informatie schade is geleden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft
[eiser]
zijn stelling dat hij schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat
[eiser]
lagere pensioenbedragen ontvangt dan vermeld op het aanvraagformulier en de bevestigingsbrief van 2 juli 2010, is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat
[eiser]
daadwerkelijk schade heeft geleden.
[eiser]
heeft terzake ook geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat de kantonrechter ook geen aanleiding ziet om tot bewijslevering over te gaan. Gelet op het voorgaande zal het primair gevorderde worden afgewezen.
gerechtvaardigd vertrouwen
4.3.
Uitgangspunt is dat het pensioenreglement bepalend is voor de omvang van de pensioenaanspraken van de deelnemer, zodat een foutieve, daarvan afwijkende mededeling door het pensioenfonds niet zonder meer een grondslag voor pensioenaanspraken die afwijken van het pensioenreglement oplevert. Dat is anders indien de deelnemer er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aan hem verstrekte informatie juist was en van de zijde van het pensioenfonds sprake is van een rechtshandeling (toezegging).
4.4.
De kantonrechter is met PMT van oordeel dat het niet aannemelijk is dat
[eiser]
zijn keuze om met vervroegd pensioen te gaan mede heeft gebaseerd op de bevestigingsbrief van 2 juli 2010.
[eiser]
is immers met ingang van 1 augustus 2010 met vervroegd pensioen gegaan en per die datum is ook zijn arbeidsovereenkomst geëindigd. Gesteld, noch gebleken is dat
[eiser]
zijn arbeidsovereenkomst eerst na ontvangst van die brief heeft opgezegd.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat aan
[eiser]
wel een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen toekomt op basis van de door PMT in het aanvraagformulier verstrekte informatie. Daarbij houdt de kantonrechter rekening met alle omstandigheden van het geval. PMT heeft
[eiser]
, op zijn verzoek, de brief en het aanvraagformulier van 21 april 2010 doen toekomen. Vervolgens heeft
[eiser]
het aanvraagformulier ingevuld en aan PMT doen toekomen. Van belang hierbij is dat PMT in haar hoedanigheid van pensioenuitvoerder, derhalve als deskundige, handelde en dat zij op verzoek van
[eiser]
informatie aan
[eiser]
heeft verstrekt op basis waarvan
[eiser]
een onherroepelijke keuze heeft gemaakt. Dat
[eiser]
, naar PMT heeft gesteld, mogelijk al in een eerder stadium zou hebben besloten om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen (mede) om andere redenen dan de hoogte van het inmiddels door hem opgebouwde pensioen – wat daar ook van zij –, doet aan dat laatste niet aan af.
[eiser]
heeft immers na ontvangst van het aanvraagformulier definitief de beslissing genomen om met vervroegd pensioen te gaan. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat het aanvraagformulier niet slechts informatief van aard is, doch dat daarmee tevens sprake is geweest van een rechtshandeling, een concreet tot
[eiser]
gericht aanbod, van de zijde van PMT. De hoedanigheid van
[eiser]
, een leek op het gebied van pensioenen, is daarbij mede van belang.
4.6.
De kantonrechter is voorts met PMT van oordeel dat er een groot verschil zit tussen de pensioenbedragen vermeld op enerzijds het door
[eiser]
opgevraagde aanvraagformulier uit 2009 en het uniform pensioenoverzicht 2010 en anderzijds het aanvraagformulier uit april 2010. De pensioenbedragen waar
[eiser]
reglementair recht op heeft zijn echter ook een stuk hoger dan de bedragen op het aanvraagformulier uit 2009 en het uniform pensioenoverzicht 2010, zodat
[eiser]
daar niet op had hoeven aanslaan. Bovendien bevat een uniform pensioenoverzicht geen actuele informatie. Daarnaast is het verschil tussen de in het aanvraagformulier vermelde pensioenbedragen en de bedragen waar
[eiser]
reglementair recht op heeft niet aanzienlijk. Het had op de weg van PMT gelegen om, naast het betrachten van de nodige zorgvuldigheid bij het verstrekken van informatie, in ieder geval na ontvangst van het door
[eiser]
ingevulde aanvraagformulier na te gaan of de daarop vermelde gegevens kloppen. In plaats daarvan heeft zij
[eiser]
in de bevestigingsbrief van 2 juli 2010 wederom foutieve pensioenbedragen meegedeeld. Eerst in maart 2011 heeft PMT de door haar geconstateerde fout aan
[eiser]
gemeld. Het feit dat
[eiser]
al eerder heeft gevraagd naar de mogelijkheden om vervroegd met ouderdomspensioen te gaan, maakt niet dat hij kon weten dat de verstrekte informatie onjuist was, omdat telkens sprake is geweest van een momentopname en de opbouw van zijn pensioenaanspraken door ging. Het voorbehoud dat PMT in haar brief van 21 april 2010 heeft gemaakt gaat in dezen dan ook niet op. Zoals hiervoor uiteengezet mocht
[eiser]
er immers gerechtvaardigd op vertrouwen dat de in het aanvraagformulier genoemde bedragen juist waren.
4.7.
Het voorgaande heeft gevolgen voor de subsidiaire vordering van
[eiser]
. De kantonrechter zal de zaak dan ook aanhouden teneinde
[eiser]
in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.