Feiten
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten:
4.1.
Belanghebbende is op 27 februari 2019 opgericht met als doel om
[belanghebbende]
, een zogeheten bijna-thuis-huis, te exploiteren.
4.2.
Belanghebbende is geregistreerd als Algemeen nut beogende instelling (ANBI).
4.3.
Volgens haar statuten heeft belanghebbende tot doel “het scheppen van verblijfs-, opname- en verzorgingsmogelijkheden in het hospice ten behoeve van kortdurend verblijf, waarbij de levensstijl van de verblijvende persoon centraal staat en waar de situatie en verzorging, zoals die thuis was, zo optimaal mogelijk wordt gecontinueerd. De uitgangspunten daarbij zijn de behoeften en de verlangens van de mens in zijn laatste levensfase, alsook de behoeften en verlangens van zijn naasten. Bij de aan te bieden verzorging wordt tegemoetgekomen aan de lichamelijke, psychische, sociale en spirituele behoeften van de betrokkene, hetgeen eraan bijdraagt dat deze persoon op een zo waardig mogelijke wijze zijn leven kan afronden.”
Verder is in de statuten opgenomen:
“2. De Stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
- inzet van vrijwilligers;
- het ondersteunen van palliatieve zorg die wordt geleverd door externe zorgaanbieders die daarvoor rechtstreeks een contractuele verbintenis met de zorgbehoevende en/of de zorgverzekering aangaan;
- stervensbegeleiding en adequate ondersteuning bij het omgaan en verwerken van het naderende levenseinde;
- bijstandsverlening aan naasten bij het omgaan met - en het verwerken van - het naderend verlies van iemand die dierbaar is. (…)”
4.4.
In het Beleidsplan
[belanghebbende]
is onder meer opgenomen dat er “
een team van vrijwilligers die de ondersteuning biedt die nodig is: aandacht, een luisterend oor, hand- en spandiensten. Hiermee willen we mantelzorgers ontlasten, zodat partner/kind hun eigen rol kunnen vervullen.”
4.5.
Belanghebbende is in 2021 begonnen met de werkzaamheden voor de bouw van een nieuwe accommodatie in
[plaats 2]
.
4.6.
Zodra het hospice gereed is, zal belanghebbende tegen vergoeding gestoffeerde en gemeubileerde gastenkamers ter beschikking stellen aan mensen met een levensverwachting van nog maximaal drie maanden bij wie genezing niet meer mogelijk is. In de concept overeenkomst gebruik gastenkamer is opgenomen: “ [belanghebbende]
is geen zorginstelling en levert zelf geen zorg. Verhuurder stelt externe zorgorganisaties en artsen in staat de benodigde zorg te leveren in de door huurder gehuurde gastenkamer. Deze zorg valt onder volledige verantwoordelijkheid van de zorgverleners.”
4.7.
Belanghebbende heeft zelf geen medewerkers in dienst en zal vrijwilligers inzetten voor de taken zoals omschreven zijn in haar statuten (de vrijwilligers). De vrijwilligers zullen geen medische en verpleegkundige zorg verlenen aan de gasten.
4.8.
De medische en palliatieve terminale zorg aan de gasten zal worden geleverd door de behandeld arts van de gast en de verpleegkundigen van
[B.V.]
(
[B.V.]
).
[B.V.]
zal daarvoor zorgverleningsovereenkomsten met de gasten sluiten. Belanghebbende heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met
[B.V.]
.
4.9.
De mantelzorg en huishoudelijke diensten zullen worden verleend door de vrijwilligers. Die vrijwilligers zullen worden geworven, geschoold, ondersteund en begeleid door
[naam stichting]
(
[naam stichting]
). Belanghebbende heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met
[naam stichting]
.
[naam stichting]
heeft twee coördinatoren in dienst die verantwoordelijk zullen zijn voor de inzet en begeleiding van de vrijwilligers, maar ook het aanspreekpunt zullen zijn voor de gasten, hun naasten, de behandelend arts en de thuiszorg. Deze coördinatoren zullen de dagelijkse leiding over het hospice hebben en zullen vanuit
[naam stichting]
tegen vergoeding worden gedetacheerd bij belanghebbende.
4.10.
Belanghebbende zal met de gasten een overeenkomst tot verblijf sluiten. De gast betaalt een eigen bijdrage van € 50 per dag voor het gebruik van de gastenkamer en het medegebruik van de gezamenlijke ruimtes, inclusief de maaltijden.
4.11.
Mantelzorgers en naasten van de gast kunnen desgewenst ook overnachten in het hospice en betalen daarvoor € 50 per dag.
4.12.
Op 25 april 2022 heeft belanghebbende de startersaangifte ingediend. In deze aangifte over het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 verzoekt belanghebbende om een teruggaaf van € 4.247. Dit bedrag bestaat volledig uit voorbelasting, zijnde omzetbelasting op betaalde voorbereidingskosten voor de toekomstige bouw en exploitatie van het hospice.
4.13.
De inspecteur heeft het teruggaafverzoek bij beschikking van 3 februari 2023 afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende nog te verrichten prestaties volledig zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.
Motivering
5. Partijen zijn het er over eens dat sprake is van één prestatie die belanghebbende gaat verrichten. De rechtbank volgt partijen hierin.
Is de prestatie aan te merken als short stay verhuur?
5.1.
Belanghebbende stelt dat de hoofdprestatie de tijdelijke verhuur van gastenkamers is als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet OB, short stay verhuur, en dat de ondersteuning door vrijwilligers en coördinatoren bijkomstig van aard is. De hoofdprestatie, inclusief de bijkomstige dienstverlening, is op grond van artikel 9, tweede lid, letter a en Tabel I post b.11 van de Wet OB belast tegen 9% btw, aldus belanghebbende.
De inspecteur stelt dat sprake is van één samengestelde prestatie die zich het best laat duiden als zorg met verblijf, te vergelijken met de wijze waarop bijvoorbeeld het verblijf in een verzorgingstehuis wordt aangeboden. Het zwaartepunt van de prestatie ligt bij het verlenen van zorg en ondersteuning, aldus de inspecteur. Het gaat volgens hem daarom niet om de verhuur van gastenkamers als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet OB.
5.2.
Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ) volgt dat het wezenlijke kenmerk van het begrip “verhuur van onroerende goederen” bestaat uit het aan de contractant voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht te verlenen om een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en om ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten. Bij de beoordeling of een bepaalde overeenkomst beantwoordt aan deze definitie, moet rekening worden gehouden met alle eigenschappen van de handeling en met de omstandigheden ervan. Hierbij is de objectieve aard van de betrokken handeling beslissend, ongeacht hoe deze door de partijen wordt voorgesteld.
5.3.
Het is aan de rechtbank om aan de hand van de feiten en omstandigheden de wezenlijke kenmerken van de betrokken handeling vast te stellen en deze handeling te kwalificeren voor de omzetbelasting.
5.4.
Op de zitting is namens belanghebbende aangegeven dat het doel van het hospice is de zorg voor de gasten in hun laatste levensfase te ondersteunen en de zorgtaken van de naaste familie te verlichten zodat zij tijd hebben om afscheid te nemen. Dit doel kan belanghebbende alleen bereiken door diverse vormen van zorg, zoals persoonlijke verzorging, emotionele ondersteuning, praktische zorg en palliatieve zorg, te (doen) verlenen. Om deze zorg te kunnen verlenen, werkt belanghebbende met verschillende partijen samen. Deze samenwerking wordt door belanghebbende gecoördineerd. Een deel van de (niet-medische) zorg zal worden verleend door vrijwilligers die daarvoor een basistraining zullen volgen. Het coördineren van de diverse zorgbehoeften (waaronder begrepen het onderhouden van de samenwerking en afstemming met het zorgteam die de (para)medische zorg zal verlenen) en de verlening van zorg en werkzaamheden door de vrijwilligers zijn geen diensten die een verhuurder van (gasten)kamers normaal gesproken aanbiedt. Het zijn activiteiten die essentieel zijn voor het specifieke gebruik van het hospice. De exploitatie van een hospice zoals dat van belanghebbende bestaat dus uit meer dan het tijdelijk verhuren van gastenkamers aan haar gasten. Voor de gasten van belanghebbende, terminale patiënten met een levensverwachting van maximaal drie maanden, is het tijdelijk huren van een kamer in het hospice ook geen doel op zich. Het gaat de gasten om een verblijf in een hospice waarvan zij weten dat daar aan hen de benodigde zorg kan worden verleend en waar ontzorging plaatsvindt op praktisch vlak, zodat de laatste levensfase zo comfortabel mogelijk kan verlopen en het afscheid nemen voorop kan staan. Het is niet aannemelijk dat een consument die tijdelijk onderdak en maaltijden nodig heeft, zou willen kiezen voor een verblijf in het hospice. Dat belanghebbende wel de voorwaarde stelt dat kort gezegd gasten terminaal ziek zijn en de verwachte duur van het verblijf daarom maximaal drie maanden zal zijn, is alleen onvoldoende om te oordelen dat sprake is van short stay verhuur. Het hospice is specifiek gericht op de geestelijke en lichamelijke verzorging en de ontzorging van terminale patiënten die op steun, zorg en verzorging door anderen zijn aangewezen en biedt in dat kader diensten aan de gasten aan. De terbeschikkingstelling van een kamer is een onderdeel van de door belanghebbende verrichte prestatie en niet het wezenlijke kenmerk daarvan. De wezenlijke kenmerken van de door belanghebbende verrichte prestatie bestaan uit het verlenen van zorg aan de gasten in bredere zin zoals emotionele ondersteuning door vrijwilligers en het coördineren van de aan de gasten door derden te verlenen zorg in combinatie met tijdelijke huisvesting.
5.5.
Gelet op het voorgaande, is de prestatie die belanghebbende verricht, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan te merken als short stay verhuur.
5.6.
De vervolgvraag is of de prestatie valt onder één van de vrijstellingen van artikel 11 van de Wet OB. Volgens vaste jurisprudentie moeten vrijstellingen voor de omzetbelasting beperkt worden uitgelegd, omdat het uitzonderingen betreft op de hoofdregel dat prestaties belast zijn.
Is artikel 11, lid 1, onderdeel c, van de Wet OB van toepassing?
5.7.
De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet OB, waarop de inspecteur zich beroept in deze procedure, betreft het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen, alsmede de handelingen die daarmee nauw samenhangen, waaronder begrepen het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en verbandmiddelen aan die personen. Deze vrijstelling dient uitgelegd te worden conform de btw-richtlijn. Op grond van artikel 132, eerste lid, letter b, van de btw-richtlijn is vrijgesteld de ziekenhuisverpleging en de medische verzorging, alsmede de handelingen die daarmee nauw samenhangen, door publiekrechtelijke lichamen of, onder sociale voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor genoemde lichamen, door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat belanghebbende zelf geen medische zorg verricht, maar dat zij wel zorg verricht bestaande uit het ontzorgen van en het verlenen van geestelijke bijstand aan de gasten en hun naasten. Nu vaststaat dat belanghebbende zelf geen medische prestaties verricht, vallen de door haar verrichte prestaties mede gelet op de bepaling in de btw-richtlijn niet onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet OB.
Is artikel 11, lid 1, onderdeel g, onder 2, van de Wet OB van toepassing?
5.8.
Indien de gast beschikt over een indicatie als bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1, onder a, b of c, van de Wet langdurige zorg (wlz), kwalificeert de prestatie van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank als een prestatie die is vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel g, onder 2, van de Wet OB. In voormeld artikel is vrijgesteld van omzetbelasting de verblijfszorg, bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1, onder a, en de zorg bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1, onder b en c, van de wlz, alsmede huishoudelijke hulp, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf in een instelling en plaatsvindt aan personen ten behoeve van wie in een indicatiebesluit op grond van de wlz is vastgesteld dat ze op de in die onderdelen bedoelde zorg zijn aangewezen.
5.9.
De in voormelde artikelen bedoelde zorg omvat onder meer het verstrekken van eten en drinken en persoonlijke verzorging en begeleiding. Persoonlijke verzorging zoals bedoeld in de wlz omvat het ondersteunen of overnemen van zelfzorg bij mensen met een aandoening of beperking en is gericht op het opheffen van het tekort aan zelfredzaamheid van een persoon. Begeleiding in de wlz omvat recreatieve of sociaal-culturele activiteiten waaraan de mensen in de wlz een bepaalde mate van structuur overhouden en bijdragen aan een verhoging van de kwaliteit van leven. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren de diensten die belanghebbende middels de vrijwilligers en de coördinatoren zal leveren aan de gasten als zorg.
5.10.
Tussen partijen is verder niet in geschil dat geen sprake is van verblijf in een instelling zoals bedoeld in de wlz zodat ook is voldaan aan die voorwaarde. Belanghebbende heeft ten aanzien van de laatste voorwaarde aangevoerd dat zij niet weet of de gasten over een indicatiebesluit op grond van de wlz zullen beschikken en daar niet naar zal vragen. Dit sluit echter niet uit dat de gasten beschikken over een wlz-indicatie. De rechtbank acht aannemelijk dat, gelet op de doelgroep en artikel 4 van de samenwerkingsovereenkomst met
[naam stichting]
, voor in elk geval een deel van de gasten sprake zal zijn van een wlz-indicatie. Belanghebbende heeft niet concreet weersproken dat haar gasten in voorkomende gevallen aanspraak kunnen maken op financiering via de wlz. De rechtbank acht aannemelijk dat voor een deel van de gasten de zorg vanuit deze voorziening zal worden betaald, en wel ten behoeve van personen die daarop zijn aangewezen.
Is artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet OB van toepassing?
5.11.
Indien de gast niet beschikt over een wlz-indicatie is de prestatie van belanghebbende vrijgesteld, omdat sprake is van diensten van sociale aard als bedoeld in artikel 11, lid 1, onderdeel f van de Wet OB en artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (UB OB).
5.12.
Deze vrijstelling is gebaseerd op artikel 132, lid 1, sub g, van de btw-richtlijn. Daarin is bepaald dat zijn vrijgesteld diensten welke nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid, waaronder begrepen die welke worden verricht door bejaardentehuizen, door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard worden erkend. Uit het arrest-Kügler volgt dat de algemene verzorging en de huishoudelijke hulp die door een dienst voor ambulante verpleging worden verstrekt aan personen die in fysiek of economisch opzicht hulpbehoevend zijn, zijn aan te merken als dergelijke dienstverlening. Een richtlijnconforme uitleg leidt ertoe dat onder de nationale bepalingen hetzelfde wordt verstaan als bedoeld in het hiervoor genoemde artikel in de btw-richtlijn. De letterlijke tekst van de nationale bepalingen verzet zich niet tegen een dergelijke uitleg.
5.13.
Belanghebbende verleent in het hospice verzorging en huishoudelijke hulp aan personen die hiertoe zelf niet meer in staat zijn. Belanghebbende kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een instelling bedoeld in post 13 in bijlage B bij het UB OB.
5.14.
Ook is voldaan aan de overige voorwaarden gesteld in de Wet OB en het UB OB aan de vrijstelling voor deze zorgverlening. Dit betekent dat indien en voor zover de zorg die belanghebbende zal verlenen niet wordt vergoed vanuit de wlz, deze is vrijgesteld op de voet van artikel 11, lid 1, onderdeel f, Wet OB.
Vertrouwensbeginsel / rechtszekerheidsbeginsel
5.15.
Belanghebbende stelt met een beroep op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel dat de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel f, van de Wet OB niet op haar van toepassing is. Belanghebbende heeft geen verzoek gedaan om te worden erkend als instelling van sociale of culturele aard en de inspecteur heeft belanghebbende niet bij beschikking erkent als een instelling van sociale of culturele aard, aldus belanghebbende.
5.16.
Het beroep van belanghebbende kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, omdat de beschikking geen vereiste is voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel f, Wet OB in samenhang met artikel 7, lid 1, van het UB en post 13 in bijlage B van het UB. Aan het ontbreken van een dergelijke beschikking kon belanghebbende dus niet het vertrouwen ontlenen dat zij niet als instelling van sociale of culturele aard werd aangemerkt. Ook staat de rechtszekerheid daaraan niet in de weg.
5.17.
De inspecteur heeft de verzochte teruggave van omzetbelasting naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd. Nu belanghebbende geen recht heeft op een teruggave van omzetbelasting, heeft zij ook geen recht op vergoeding van belastingrente.