Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep kort geding Arbeidsrecht

30 augustus 2022
ECLI:NL:GHSHE:2022:3020

Op 30 augustus 2022 heeft de Gerechtshof 's-Hertogenbosch een hoger beroep kort geding procedure behandeld op het gebied van arbeidsrecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.306.276_01, bekend onder ECLI code ECLI:NL:GHSHE:2022:3020. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch. De betrokken advocaten waren mr. K Collée te Leiden en mr. J.A Bloo te Venlo.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
200.306.276_01
Datum uitspraak
30 augustus 2022
Datum gepubliceerd
30 augustus 2022
Vindplaatsen
  • AR-Updates.nl 2022-0968
  • VAAN-AR-Updates.nl 2022-0968
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.306.276/01

arrest van 30 augustus 2022

in de zaak van

[appellant]
,

wonende te

[woonplaats]
,

appellant,

hierna:

[appellant]
,

advocaat: mr. K. Collée te Leiden,

tegen

VSR B.V.,

gevestigd te

[vestigingsplaats]
,

geïntimeerde,

hierna: VSR,

advocaat: mr. J.A. Bloo te Venlo,

op het bij dagvaardingsexploot van 31 januari 2022 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van de kantonrechter als voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom, van 4 januari 2022 tussen

[appellant]
als eiser en VSR als gedaagde.

1
Het geding in eerste aanleg (zaak 9544163 VV EXPL 21-47)

Hiervoor verwijst het hof naar voornoemd vonnis.

2
Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het voornoemde dagvaardingsexploot van

[appellant]
met grieven en producties;

- de memorie van antwoord van VSR met producties;

de akte van

[appellant]
;

de antwoordakte van VSR met producties.

2.2

Na gevraagd arrest heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de voornoemde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3
De beoordeling

3.1

In dit geding draait het kort gezegd om een concurrentiebeding.

De feiten

3.2

Als gesteld en niet (voldoende) betwist vormen de volgende feiten voor het hof het uitgangspunt.

a. P-Line Netherlands B.V. (hierna: P-Line) en VSR exploiteren ieder een onderneming die zich bezighoudt met inpandige leidingrenovatie voor rioolafvoersystemen. De zogenoemde relining van leidingen kan (zonder hak- of breekwerk) door middel van verschillende technieken, zoals de zogenoemde linertechniek of de spraytechniek, die ieder weer verschillende verwerkingsmethoden kennen.

De op

[geboortedatum]
1993 geboren
[appellant]
is met ingang van 7 april 2015 als monteur leidingrenovatie in dienst van VSR, laatstelijk voor onbepaalde tijd voor 38 uren per week tegen een loon van € 2.800,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en overige emolumenten. De op 21 februari 2017 gedateerde en door partijen ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeldt: “(…)

17. Geheimhouding

In aanmerking nemende dat;

• Werknemer deze arbeidsovereenkomst met werkgever is aangegaan;

• Werkgever zijn doelstellingen nastreeft door technologische

vernieuwingswerkzaamheden op het gebied van leidingonderzoek,

leidingrenovatie en leidingonderhoud;

• Het voor werkgever van groot belang is dat bedrijfsgegevens omtrent de

toegepaste leiding renovatietechnieken; m.n. liner-techniek, deelrenovatie

techniek, strikt worden beschermd tegen concurrentie.

• In het kader dat voornoemde doelstellingen voor werkgever van groot

belang zijn, respectievelijk worden verworven, waai-van de bescherming

gewaarborgd dient te zijn;

• De voornoemde belangenbescherming onder meer worden gewaarborgd

door onderstaande verplichtingen van werknemer;

17.1

Geheimhoudingsbeding;

Onder verwijzing naar hetgeen hierover in de CAO is geregeld komen

partijen liet volgende overeen:

- De werknemer is tijdens en na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

tot volstrekte geheimhouding verplicht omtrent alle

bedrijfsaangelegenheden in de ruimste zin des woords, doch in liet

bijzonder de leiding renovatietechnieken liner-techniek, deelrenovatie

techniek die hem op welke wijze dan ook ter kennis zijn gekomen.

- Overtreding van dit beding tijdens het dienstverband zal worden

beschouwd als een dringende reden voor ontslag op staande voet,

onverminderd het recht van de werkgever tot het vorderen van volledige

schadeloosstelling en het doen van aangifte voor het plegen van een

strafbaar feit.

(…)

17.3

Concurrentie beding

Het is werknemer verboden, zonder uitdrukkelijke voorafgaande schriftelijke

toestemming van werkgever, om gedurende het dienstverband alsmede

binnen één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een

straal van 150 kilometer werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig

of aanverwant aan dit van werkgever, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet,

of enig aandeel van welke aard dan ook.

Een verzoek van werknemer om voorafgaande toestemming (…)

dient schriftelijk, per aangetekende post te geschieden bij de

directie van werkgever met opgave van degene bij wie werknemer in dienst

wenst te treden, respectievelijk voor wie werknemer werkzaamheden wil

gaan verrichten en de functie en de werkzaamheden die hij wil gaan

vervullen c.q. verrichten, respectievelijk de werkzaamheden die hij

zelfstandig wenst te gaan verrichten.

Indien werkgever niet binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek

reageert dan geldt zulks als instemming met het verzoek.

On verminderd het recht van werkgever op nakoming en schadevergoeding,

verbeurt werknemer bij overtreding van de (…) omschreven

verboden een direct opvorderbare boete van 1% van het laatst geldende

bruto jaarsalaris, per dag dat de overtreding voortduurt. Deze boete wordt

gestort in een (..) personeelsfonds. (…)”

De op 5 maart 2021 gedateerde en door partijen ondertekende brief vermeldt als gemaakte afspraken: “(…) Naar aanleiding van gehouden gesprek

dd vrijdag 5 maart 2021 (…).

(…)

Vanaf maand maart salaris afgesproken van Euro 2.800,00 bruto p/mnd

Een eenmalige bonus netto uit te keren in maart Euro 1.200,00 (vrije voet)

(…)

Ingezette koers “stapje terug” handhaven tot medio bouwvakvakantie

(…)

4e kwartaal in onderling overleg oppakken leidinggevend monteur.

(…)”

Sinds 19 oktober 2021 heeft

[appellant]
aan VSR kenbaar gemaakt dat hij als teamleider bij P-Line wil gaan werken en heeft hij verzocht om daarvoor in het licht van het concurrentiebeding toestemming te verlenen. VSR heeft steeds aangegeven dat zij die toestemming weigert en
[appellant]
bij de overstap naar P-Line aan zijn concurrentiebeding zal houden.

Op 28 oktober 2021 heeft

[appellant]
zich bij VSR arbeidsongeschikt door ziekte gemeld.

Bij email van 3 november 2021 heeft (de advocaat van)

[appellant]
aan (directeur
[persoon A]
) VSR geschreven: “(…)

Voorzover nodig is dit bericht (…) een (herhaald) verzoek van de

werknemer om voorafgaande toestemming voor zijn ongestoorde

indiensttreding bij P-Line Netherlands b.v. Ik verwijs daartoe naar artikel

17.3

van de arbeidsovereenkomst (…)”

Bij brief van 10 november 2021 heeft (de advocaat van) VSR daarop geantwoord:

“(…) Aan het verzoek om aan

[appellant]
toestemming te verlenen

om bij P-Line in dienst te treden, zal VSR geen gehoor geven. (…)”

Inzet eerste aanleg

3.3

In dit met de dagvaarding van 22 november 2021 ingeleide geding heeft de kantonrechter bij het beroepen vonnis afgewezen de vorderingen van

[appellant]
om kort gezegd primair:

I. de werking van het concurrentiebeding te schorsen zodat

[appellant]
daardoor niet zal worden belemmerd om in dienst te treden van P-Line in de functie van teamleider,

II. VSR te gebieden om schriftelijk aan

[appellant]
te bevestigen dat zij afstand doet van het concurrentiebeding voor zover dat
[appellant]
verhindert bij P-Line in dienst te treden in de functie teamleider;

subsidiair:

III. VSR te veroordelen tot het betalen van € 200,-- bruto per maand als vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW tot het moment waarop VSR alsnog bevestigt dat zij afstand doet van het concurrentiebeding dat

[appellant]
hindert om bij P-Line als teamleider aan de slag te gaan;

zowel primair als subsidiair:

IV. VSR te veroordelen in de proceskosten.

De kantonrechter heeft

[appellant]
veroordeeld in de op € 498,-- begrote proceskosten.

Inzet hoger beroep

3.4

In beroep formuleert

[appellant]
drie grieven en vordert
[appellant]
in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en zijn oorspronkelijke vorderingen (alsnog) zal toewijzen en VSR zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, waaronder begrepen de nakosten.

3.5

VSR weerspreekt de grieven en concludeert in hoofdlijn dat het hof het beroep zal verwerpen, het beroepen vonnis zal bekrachtigen en

[appellant]
zal veroordelen in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep, waaronder begrepen de nakosten.

Grief 1

3.6

Blijkens grief 1 vermoedt

[appellant]
dat de kantonrechter onjuist heeft verondersteld dat
[appellant]
pas na zijn ziekmelding aan VSR kenbaar heeft gemaakt als teamleider bij P-Line te willen gaan werken en heeft verzocht om daarvoor toestemming te verlenen. Deze grief kan echter nergens toe leiden. Bij gegrondheid leidt deze grief immers nog niet tot andere (dan door de kantonrechter gegeven) eindbeslissingen. In hoeverre het beroep tot een andere uitkomst dan in de eerste aanleg leidt, hangt af van de door het hof te onderzoeken andere grieven. Daarbij onderzoekt het hof de relevante feiten zelf.

Grief 2: de primaire vorderingen I en II

3.7

Grief 2 betreft de primaire vorderingen I en II van

[appellant]
. Het hof oordeelt het voor kort geding vereiste spoedeisend belang bij deze vorderingen (nog steeds) actueel aanwezig. Dat belang volgt al uit de aard van deze verlangde voorzieningen. Bovendien mag
[appellant]
altijd bescherming inroepen tegen een inbreuk op zijn (grond)recht van vrije arbeidskeuze, temeer nog waar
[appellant]
aangeeft dat in de werkomgeving bij VSR voor hem inmiddels een onhoudbare en ziekmakende situatie is ontstaan en hij bij een vertrek met handhaving van het concurrentiebeding een problematische inkomensachteruitgang vreest.

Of dit alles terecht is en (of en) in hoeverre deze vorderingen van

[appellant]
ook toewijsbaar zullen blijken, betreffen andere kwesties die het hof hierna zal onderzoeken.

3.8

[appellant]
legt aan deze vorderingen I en II in de kern het volgende ten grondslag. In verhouding tot het te beschermen belang van VSR benadeelt het concurrentiebeding
[appellant]
onbillijk. VSR stelt
[appellant]
al jaren de door hem geambieerde leidinggevende monteursfunctie in het vooruitzicht, maar zij biedt deze niet aan en
[appellant]
heeft bij VSR nog slechts een uitvoerende rol.
[appellant]
heeft bij VSR geen commerciële contacten en P-Line is een veel grotere speler die in ontwikkeling en qua techniek, kwaliteit en professionaliteit zelfs op VSR voorloopt, zodat zijn beoogde overstap de concurrentiepositie van VSR niet aantast. Het concurrentiebeding belemmert
[appellant]
om een carrièrestap te maken door als teamleider bij P-Line in dienst te treden tegen een hoger basisloon van

€ 3.300,-- bruto per maand. Verder heeft VSR niet geïnvesteerd in een specifieke opleiding van

[appellant]
en zijn bij VSR opgedane kennis en ervaring is niet uniek. Belangen van VSR die eventueel bescherming behoeven, worden bovendien al beschermd door het geheimhoudingsbeding (artikel 17.1) dat hij in acht zal nemen, aldus
[appellant]
.

3.9

VSR werpt in hoofdlijn het volgende tegen. P-Line en VSR zijn gelijkwaardige spelers in dezelfde competitieve Nederlandse markt. Beide bedrijven beheersen de linertechniek en de spraytechniek, maar door gemaakte technische keuzes heeft VSR meer ervaring met de linertechniek en P-Line met de spraytechniek. VSR heeft groot belang bij handhaving van het concurrentiebeding om haar (specialistische detail)kennis over de linertechniek te beschermen, op dat gebied haar kennisvoorsprong op P-Line te behouden en in zoverre een ongerechtvaardigde sprong van concurrent P-Line te willen voorkomen. Voor beide bedrijven is niet alleen de kwaliteit van het te gebruiken materiaal, maar vooral de technische kennis van de monteurs (over het materiaal en de concrete toepassing ervan) belangrijk, hetgeen pas wordt geleerd in het werkveld. De bij aanvang onervaren

[appellant]
heeft bij VSR alles geleerd en opgedaan, waardoor
[appellant]
nu de kennis en vaardigheden bezit die een (aankomend) leidinggevend monteur moet hebben. Het geheimhoudingsbeding verhindert niet dat
[appellant]
na indiensttreding bij P-Line zijn bijzondere kennis en expertise zal gaan toepassen, terwijl VSR bovendien niet zal kunnen controleren in hoeverre
[appellant]
zich aan dat geheimhoudingsbeding zal houden. Een arbeidsgeschikte
[appellant]
kan als ervaren vakman bij tal van andere bedrijven aan de slag, ook buiten de rioolbranche, aldus VSR

3.10

Met grief 2 keert

[appellant]
zich tegen het kantonrechtersoordeel: “4.4 (…)

Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, is in deze zaak nader onderzoek nodig om te kunnen beoordelen of er sprake is van dusdanige essentiële kennis, dan wel unieke werkprocessen en strategieën dat VSR in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad bij de overstap van

[appellant]
naar P-Line. Nu een kort geding zich niet leent voor dergelijk nader onderzoek, kan binnen de grenzen van deze procedure niet in voldoende mate worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre
[appellant]
in een bodemprocedure met succes zijn gebondenheid aan het non-concurrentiebeding kan aantasten. Dat betekent dat er ook geen basis is om in het kader van de onderhavige kort geding procedure op een voor
[appellant]
gunstig oordeel van de bodemrechter vooruit te lopen. De primaire vorderingen van
[appellant]
zullen dan ook worden afgewezen. (…)”

[appellant]
betoogt dat de kantonrechter wel degelijk (direct) had kunnen vaststellen dat
[appellant]
niet beschikt over bijzondere essentiële kennis en VSR niet over unieke werkprocessen en strategieën, zodat VSR ook niet in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad bij de overstap van
[appellant]
naar P-Line. Het hof volgt dat betoog van
[appellant]
echter niet om de navolgende reden.

3.11.1

In dit kort geding dient het hof te oordelen op basis van alle omstandigheden van het geval, naar de actuele toestand en een afweging van de belangen van partijen, mede in het licht van de aard van de zaak en een voorlopige beoordeling van de zaak.

Hiertoe neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat VSR en P-Line als concurrerende ondernemingen in de rioolrenovatiebranche actief zijn en dat

[appellant]
met zijn indiensttreding bij P-Line op zichzelf in strijd handelt met het concurrentiebeding.

Verder neemt het hof tot uitgangspunt dat een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van een werkgever zoals VSR –met name de opgebouwde knowhow en goodwill– te beschermen. Het concurrentiebeding is niet bedoeld om werknemers zoals

[appellant]
te binden en biedt ook geen bescherming tegen het vertrek van ervaren werknemers zoals
[appellant]
.of tegen hun overstap naar een concurrent zoals P-Line, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door die overstap.

3.11.2

Voorlopig blijft echter (te) onduidelijk (of en) in hoeverre de bodemrechter in een eventuele bodemzaak de hier door VSR gevreesde concrete aantasting van haar bedrijfsdebiet door de beoogde overstap van

[appellant]
naar P-Line, uiteindelijk zal honoreren. Zo betoogt VSR in de kern dat
[appellant]
beschikt over dusdanige specialistische kennis en onderscheidende expertise en VSR over zodanige unieke werkprocessen en strategieën, dat sprake is van concurrentiegevoelige informatie en VSR in haar bedrijfsdebiet wordt geschaad bij de overstap van
[appellant]
naar P-Line. Daarentegen beweert
[appellant]
in hoofdlijn dat hij niet beschikt over unieke en essentiële kennis en VSR niet over unieke en onderscheidende werkprocessen en strategieën, zodat het in zoverre met name slechts gaat om vrij algemene (geen concurrentiegevoelige) informatie waarover P-Line al beschikt.

Daarbij motiveren partijen ieder hun eigen standpunt dat tegenstrijdig is aan dat van hun wederpartij. Bovendien brengen zowel VSR als

[appellant]
ter ondersteuning en staving van hun eigen standpunt verschillende schriftelijke verklaringen in. Zo beroept VSR zich in het bijzonder op overgelegde schriftelijke verklaringen van directeur
[persoon B]
van
[[X]
] Rioleringsbeheer, van directeur
[persoon C]
van Tubus System B.V., van zaakvoerder
[persoon D]
van Tubes Leidingrenovantie, van directeur
[persoon E]
van Irots B.V. en van
[persoon F]
als voorzitter VVE Kraaijestein Hoogbouw. Daarentegen beroept
[appellant]
zich vooral op ingebrachte schriftelijke verklaringen van de aan de Prolinegroep verbonden directeur
[persoon G]
,
[persoon H]
en
[persoon I]
en die van directeur
[persoon J]
van Rioolabc B.V., van
[appellant]
zelf en van
[persoon K]
van Bodenbender GmbH.

3.11.3

In het verlengde van het voorgaande overweegt het hof dat de feiten binnen het beperkte kader van dit kort geding niet volledig of voldoende tot klaarheid kunnen worden gebracht doordat het kort geding zich niet leent voor daarvoor benodigd (nader) feitenonderzoek of bewijslevering. Voorlopig valt echter niet uit te sluiten dat VSR door de voorgenomen overstap van

[appellant]
naar P-Line in haar bedrijfsdebiet daadwerkelijk zal worden geschaad, met name doordat
[appellant]
een dusdanige kennis over de specifiek door VSR gehanteerde linertechniek heeft opgedaan dat daarmee haar bedrijfsdebiet wordt aangetast. De vrees hiervoor wordt mede gevoed door de omstandigheid dat P-Line
[appellant]
volgens eigen stellingen meteen zal plaatsen in een leidinggevende positie met maar liefst zo’n 17% hoger basisloon.

De aantasting van haar bedrijfsdebiet zal voor VSR ingrijpende gevolgen kunnen hebben die dan niet meer ongedaan gemaakt zullen kunnen worden. Het geheimhoudingsbeding als zodanig staat er niet (voldoende) aan in de weg dat

[appellant]
die kennis bij P-Line zal kunnen gaan toepassen.

3.11.4

Dat

[appellant]
zegt de bij P-Line te realiseren inkomensvooruitgang op korte termijn bij VSR mis te lopen, valt te relativeren omdat de arbeidsovereenkomst met VSR dan gewoon doorloopt en van een relevante inkomensachteruitgang in ieder geval geen sprake zal zijn. Bovendien zegt VSR dat
[appellant]
op een overzichtelijke termijn ook bij haar kan doorgroeien naar een leidinggevende functie met bijbehorende beloning. Voor zover
[appellant]
aan die doorgroeimogelijkheid bij VSR zegt te twijfelen, weerspreekt
[appellant]
echter niet (voldoende) de stelling van VSR: “22. Het was mede
[appellant]
zelf die

eind 2020/begin 2021 in onderling overleg het doorgroeien naar deze functie graag op een lager pitje wilde zetten, gezien zijn persoonlijke situatie. Aan deze wens is gehoor gegeven door VSR, naar aanleiding waarvan de afspraken in de brief d.d.

5 maart 20121 zijn gemaakt. (…)” (pleitnota mr. J.A. Bloo d.d. 21 december 2021)

Dat

[appellant]
zelf die vertraging in zijn doorgroei naar een leidinggevende positie binnen VSR (ook) heeft gewild, vindt bovendien steun in de door
[appellant]
(mee)ondertekende (hiervoor onder rov. 3.2.c geciteerde) brief van 5 maart 2021.

3.11.5

Voor zover

[appellant]
beweert dat bij VSR voor hem inmiddels een onhoudbare en ziekmakende situatie is ontstaan, heeft
[appellant]
dat onvoldoende gestaafd en niet (voldoende) aannemelijk gemaakt. Als
[appellant]
eventueel zelf het dienstverband met VSR mocht willen (gaan) beëindigen, staat hem dat uiteraard vrij maar is dat dan zijn eigen keuze. Voor zover
[appellant]
aangeeft daardoor dan in financiële problemen te zullen komen, is dat bovendien onvoldoende aannemelijk geworden.

3.11.6

Met name op grond van het voorgaande en alles afwegend, oordeelt het hof voorlopig (te) onduidelijk dat de bodemrechter in een eventuele bodemzaak uiteindelijk zal beslissen dat het concurrentiebeding

[appellant]
in verhouding tot het te beschermen belang van VSR onbillijk benadeelt. In het licht van alle omstandigheden van dit geval kan het hof zelfs niet (voldoende) oordelen dat het belang van
[appellant]
om ontheven te worden van de werking van het concurrentiebeding, groter is dan het belang van VSR bij handhaving daarvan. Nu niet (voldoende) te verwachten valt dat de bodemrechter daarop gebaseerde vorderingen in een eventuele bodemzaak zal toewijzen, oordeelt het hof de primaire vorderingen I en II van
[appellant]
in dit kort geding niet toewijsbaar. Grief 2 treft geen doel.

Grief 3: de subsidiaire vordering III

3.12

Grief 3 betreft de subsidiaire vordering III van

[appellant]
. Voor het geval het concurrentiebeding voorlopig wordt gehandhaafd, vordert
[appellant]
met deze vordering een vergoeding van € 200,-- bruto per maand. Daarbij is
[appellant]
(aanvankelijk) uitgegaan van een bij P-Line mogelijk te verdienen basismaandloon van € 3.000,-- bruto, maar in de appèldagvaarding schrijft
[appellant]
dat inmiddels: “75. (…) is echter nieuwe

informatie boven tafel gekomen, waaruit is gebleken dat

[appellant]
bij P-Line in de functie van Teamleider € 3.300,- per maand zal gaan verdienen. Indien de bestreden uitspraak op voornoemde grond wordt vernietigd, dient bij de beoordeling van de subsidiaire vordering rekening te worden gehouden met deze informatie.”

Het hof stelt evenwel vast dat

[appellant]
deze vordering in beroep niet heeft gewijzigd, zodat de gevorderde vergoeding (nog steeds) € 200,-- bruto per maand bedraagt.

3.13

[appellant]
legt aan deze vordering III in de kern ten grondslag dat het concurrentiebeding hem in belangrijke mate belemmert om door te groeien en in een leidinggevende functie binnen de rioolrenovatiebranche te (kunnen) gaan werken.

[appellant]
betoogt verder dat het beding hem in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van VSR werkzaam te zijn, met name vanwege de ruime geografische reikwijdte ervan: 150 kilometer vanaf Roosendaal.

[appellant]
betoogt dat het concurrentiebeding hem gevangen houdt in een ziekmakende werkgeving en verlangt dat VSR hem vanwege het verschil (tussen het bij VSR verdiende en bij P-Line mogelijk te verdienen basisloon) € 200,-- bruto per maand moet vergoeden.

Door grief 3 richt

[appellant]
zich tegen het kantonrechtersoordeel dat aansluitend op het hiervoor onder grief 2 geciteerde inhoudt: “4.4 (…)

Datzelfde lot treft de subsidiaire vordering van

[appellant]
omdat ook hier geldt dat nog onvoldoende helderheid bestaat omtrent de vraag of
[appellant]
daadwerkelijk door het onderhavige beding in belangrijke mate wordt belemmerd om anders dan in dienst van V SR werkzaam te zijn.”

3.14.1

Het hof stelt vast dat subsidiaire vordering III strekt tot betaling van een (voorschot op een) geldsom. Een dergelijke vordering is in kort geding alleen toewijsbaar als het bestaan en de omvang ervan voldoende aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.

3.14.2

Uit de door het hof hiervoor gegeven beoordeling van grief 2 volgt echter kort gezegd al dat de feiten binnen het beperkte kader van dit kort geding niet (voldoende) tot klaarheid kunnen worden gebracht, maar dat het bestaan van een geldvordering van

[appellant]
op VSR (waarop in dit kort geding feitelijk een voorschot wordt gevorderd) voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt. In dit verband voegt het hof daaraan nog toe dat bij gebreke van enige schriftelijke stukken daaromtrent, de omvang van een mogelijke geldvordering ook (te) onduidelijk blijft.

3.14.3

Zoals uit de door het hof hiervoor gegeven beoordeling van grief 2 kort gezegd verder al volgt, zijn bovendien niet (voldoende) feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke financiële voorziening is vereist.

[appellant]
hoeft een relevante inkomensachteruitgang in ieder geval niet zonder meer te vrezen. Bovendien zal
[appellant]
bij VSR binnen een overzichtelijke termijn ook kunnen doorgroeien naar een leidinggevende functie met bijbehorende inkomensvooruitgang, terwijl een eerdere doorgroei bij VSR (mede) door toedoen van
[appellant]
zelf werd vertraagd.

Dat voor

[appellant]
bij VSR inmiddels een onhoudbare en ziekmakende situatie is ontstaan, is niet (voldoende) aannemelijk gemaakt, terwijl een door
[appellant]
zelf te maken keuze om zijn dienstverband met VSR te (gaan) beëindigen niet aan VSR mag worden tegengeworpen en daardoor voor
[appellant]
dan dreigende financiële problemen, niet (voldoende) aannemelijk geworden.

3.14.4

Reeds gezien het voorgaande oordeelt het hof ook subsidiaire vordering III van

[appellant]
in dit kort geding niet toewijsbaar. Grief 3 mist doel.

Slotsom

3.15

Het hof passeert gedane bewijsaanbiedingen omdat het beperkte kader van dit kort geding zich niet voor (nader) feitenonderzoek of bewijslevering leent. Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven 1, 2 en 3 van

[appellant]
geen doel treffen.

Ook vordering IV van

[appellant]
is niet toewijsbaar, omdat de kantonrechter terecht
[appellant]
als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de eerste aanleg heeft veroordeeld. Het hof zal het beroepen vonnis dan ook bekrachtigen.

Verder zal het hof zal de in het ongelijk gestelde

[appellant]
veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep, maar daarbij de gevorderde nakosten niet afzonderlijk uitspreken omdat de veroordeling tot betaling van de proceskosten al zo’n veroordeling omvat.

Wat partijen verder nog aanvoeren, bevat geen (voldoende) concrete argumenten om anders te oordelen. Het hof beslist als volgt.

4
De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het beroepen vonnis;

veroordeelt

[appellant]
in de proceskosten van dit hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van VSR op € 783,-- aan griffierecht en op € 1.671,-- aan salaris advocaat;

wijst het meer of anders in beroep gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, L.S. Frakes en B. Kloppert en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 30 augustus 2022.

griffier rolraadsheer

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158