Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naarde beschikking in de zaak C/09/603441 van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2022.
De Staat heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft in de procesinleiding vermeld dat
[de man]
(hierna: de man), die in eerste aanleg als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige is opgetreden, op 3 maart 2022 is overleden en dat uit het uittreksel gezagsregister van 21 augustus 2020 dat is overgelegd als laatste productie bij het inleidend verzoekschrift, blijkt dat de rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2020 het gezamenlijk ouderlijk gezag aan de man en de vrouw heeft toegekend.
De griffier van de Hoge Raad heeft een oproeping gezonden aan de advocaat in vorige instantie en aan de minderjarige op het adres van de man. De advocaat in vorige instantie heeft de Hoge Raad desgevraagd medegedeeld dat de vrouw de wettelijk vertegenwoordiger is van de minderjarige, dat zij met de advocaat contact heeft gehad over het beroep in cassatie en dat zij geen verweer wenst te voeren.
De Hoge Raad merkt in deze zaak de vrouw aan als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige.
Er is geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de advocaat-generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2022 en tot terugwijzing.
De advocaat van de Staat heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.