Nr. 88.615
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Leijten heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
in de periode van 26 juni 1986 tot en met 19 september 1986, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens waren, te weten blaasspoelingen (blaasspoelvloeistoffen), zoals solutio G en solutio R, welke blaasspoelingen (blaasspoelvloeistoffen) (, telkens niet of niet voldoende steriel waren en niet of niet voldoende waren gesteriliseerd en welke blaasspoelingen (blaasspoelvloeistoffen), telkens microbiologisch besmet/verontreinigd waren, heeft verkocht en afgeleverd zulks terwijl verdachte en die mededader telkens wisten dat die waren aldus voor de gezondheid schadelijk waren en verdachte en die mededader telkens dat schadelijk karakter bij dat verkopen en dat afleveren, hebben verzwegen.
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
7. 1. Een proces-verbaal no. 2099/86, d.d. 13 oktober 1986 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , beiden brigadier, [verbalisant 3] , adjudant, [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 7] , alle vier hoofdagent/rechercheur, allen ven de gemeentepolitie te Emmen, [betrokkene 10] , inspecteur van de Volksgezondheid voor de geneesmiddelen, en [verbalisant 9] ., controleur bij de inspectie geneesmiddelen, houdt - zakelijk weergegeven - in:
7. 1.1. als verklaring van [betrokkene 1] (inlegvel 21 e. v. ) :
In juni 1985 ben ik in dienst gekomen van [A] B.V., welk bedrijf is gevestigd te [plaats] . Eind juni 1986 hoorde ik van [verdachte] , directeur van [B] te [plaats] , - ik had met hem een gesprek in ons bedrijf -, dat hij dringend verlegen zat om onder meer de volgende geneesmiddelen: Solutio R en Solutio G. Ik kan mij indenken, dat hij om deze middelen verlegen zat omdat ik had gezien, dat zijn magazijnruimte in [plaats] leeg was. Kort hierop ging ik met vakantie. Toen ik terugkwam trof ik in het magazijn van het bedrijf lege plastic zakjes met daarop de naam " [B] ". Verder trof ik in het magazijn aan plastic zakjes spoelvloeistof van het merk Irrisol. Deze waren afkomstig van [B] Ik zag dat werknemers in de clean-room de zakjes met spoelvloeistof van het merk Irrisol en grote zakken met zout NaCl losknipten en de inhoud via een trechter met zeef in een wit kunststoffen vat leeggooiden. Vanuit het vat werden de zakjes met opdruk : " [B] " met behulp van een vulmachine gevuld. Ik zag dat de gevulde zakjes nog dezelfde dag door [verdachte] werden opgehaald. Soms bracht [verdachte] lege zakjes mee. Toen de produktie opgevoerd moest worden heb ik het personeel aangespoord om de werkzaamheden te verhogen. Tijdens deze periode zag ik dat de houdbaarheidsdatum op de zakjes was verstreken. Tijdens het losknippen van de zakjes zag ik toen dat er vlokken in de vloeistof aanwezig waren. Toch werd de inhoud van de zakjes in voornoemd vat gedaan, met uitzondering van de allerergsten, die werden eruit gegooid. Ook [verdachte] wist, dat de kwaliteit onvoldoende was. [betrokkene 2] werd door mij ingelicht dat de inhoud. van de zakjes van slechte kwaliteit was. Hij reageerde hierop niet; Ik heb diverse malen telefonisch contact gehad met [verdachte] waarbij hij mij te kennen gaf, dat ik de produktie moest opvoeren. Ik begreep hieruit dat hij voldoende afzet had. Het afvullen geschiedde in een ruimte, die niet steriel was. Er werd gewerkt met blote handen en zonder mondkapje. Volgens [betrokkene 2] waren de eisen niet hoog. De lege verpakkingen werden tevoren niet gesteriliseerd. De produkten die het bedrijf verlieten werden ook niet gesteriliseerd want wij hadden geen autoclaaf. Volgens [verdachte] zouden de zakjes op een later tijdstip in een ziekenhuis in [plaats] worden gesteriliseerd.
7.1.7.
als inlegvel 31 tot en met 33 een proces-verbaal, d.d. 22 September 1986 op ambtseed opgemaakt door [betrokkene 10] , inspecteur van de Volksgezondheid voor de geneesmiddelen, Inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 10] , apotheker:
Op verzoek van adjudant [verbalisant 3] , hoofd van de recherche der gemeentepolitie te [plaats] , stelde ik een onderzoek in naar een produkten die door de politie op 19 september 1986 in beslag zijn genomen bij [A] B.V. te [plaats] en bij de firma [B] te [plaats] . Het betreft onder meer Irrigatio Solutio G (magnesiumcitraat blaasspoeling; solutio G) en Irrigatio Solutio R (magnesiumcitraat blaasspoeling met gluconolacton; solutio R). Gelet op de samenstelling moeten Solutio G en Solutio R worden aangemerkt als geneesmiddelen in de zin van artikel 1, eerste lid sub e van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (W. O. G. ) . Gelet op de bestemming moeten deze spoelingen steriel en apyrogeen zijn.
Op grond van deze eisen moet de produktie van dergelijke geneesmiddelen aan hoge eisen voldoen.
Op 5 juni 1986 heb ik [A] B.V. bezocht en daarbij gesproken met de heren [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Op 26 juni 1986 heb ik het bezoek herhaald in gezelschap van [betrokkene 4] , inspecteur in algemene dienst bij de Hoofdinspectie van de Volksgezondheid voor de Geneesmiddelen te Leidschendam. Toen was behalve de voornoemde directeuren van [A] B.V. tevens aanwezig [verdachte] , directeur van [B] . Daarbij zijn alle drie directeuren gewezen op het feit, dat de voornoemde blaasspoelingen geneesmiddelen zijn in de zin van de W.O.G. In hun aanwezigheid is door mij en dr. [betrokkene 4] gesteld, dat er nog veel moest gebeuren aan de lokalen en inrichting van [A] B.V. alvorens aan het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur positief kon worden geadviseerd met betrekking tot een (loon)fabrikantenvergunning. De benodigde tijd voor verbouwing en inrichting van het pand teneinde het geschikt te maken voor de fabrikage van deze geneesmiddelen werd door mij geschat op zeker drie maanden. De directeuren werden gewezen op de "vertaling" van de wettelijke eisen van het Besluit Bereiding en Aflevering van farmaceutische producten. in de "G.M.P. - richtlijnen", zoals in 1984 gepubliceerd door het Ministerie van W. V.C.
Tenslotte verklaar ik, dat blaasspoelingen die niet volgens de G.M. F. - richtlijnen worden bereid en die niet worden nagesteriliseerd, niet aan de te stellen eisen met betrekking tot onder meer steriliteit zullen voldoen. Gecontamineerde (besmette) blaasspoelingen vergroten de kans op infecties bij de patiënt.
7. 1.2. als verklaring van [betrokkene 2] (inlegvel 38 e. v. ) :
Ik ben algemeen directeur van [A] BV, gevestigd te [plaats] . Naast mij is er nog een directeur, die de commerciële kant van de zaak behartigt. Ik doe de technische kant binnen het bedrijf. Ik kan mij herinneren, dat [betrokkene 10] , ambtenaar van de Volksgezondheid, een bezoek aan mijn bedrijf bracht. Ik dacht dat dit in mei 1986 was. Hij deelde mij mee, dat wanneer er produktie zou plaatsvinden voor medische doeleinden, dat er dan eerst een aantal technische voorzieningen getroffen zouden moeten worden. Begin juli 1986 kwam [betrokkene 10] in gezelschap van [betrokkene 4] in mijn bedrijf. Toen werd gesteld door deze heren, dat het bedrijf qua ruimte in feite te beperkt was om te voldoen aan de eisen van de Farmacopé en GMP-methode. Eén en ander hield in, dat ik was gewaarschuwd, dat ik in deze situatie geen geneesmiddelen mocht bereiden. Ik wist, dat wanneer ik geneesmiddelen zou gaan bereiden ik een daartoe strekkende vergunning aan moest vragen. Op een gegeven moment kwam [verdachte] van de firma [B] bij mij en vroeg op ik onder meer de volgende plastic zakjes voor hem wilde hervullen: Solutio R en Solutio G. Volgens mij was dit in de maand juli 1986. Ik werd door personeelsleden attent gemaakt op de aanwezigheid van vlokken in de plastic zakjes. Desondanks ben ik doorgegaan met het produceren van deze produkten. Volgens [verdachte] kon het geen kwaad om door te gaan met de produktie. Hij zou immers zorgen voor sterilisatie. Ik ging ervan uit, dat sterilisatie achteraf door [verdachte] zou plaatsvinden. Van [verdachte] vernam ik, dat hij enkele producten had afgeleverd aan enkele verpleegtehuizen.
(inlegvel 47)
Voor het afvullen ven de zakjes heb ik [betrokkene 5] in dienst genomen. Het was de bedoeling dat zij de zakjes zou vullen. Zij. kreeg daartoe instructie van mij. Ik gaf haar te kennen dat het product voor blaasspoeling was. Ik hoorde dit namelijk van [verdachte] .
(inlegvel 52 e.v. ).
Eind juli 1986 heeft [verdachte] van [B] [plaats] ongeveer . 30.000 lege zakjes opgeslagen in mijn bedrijf, [A] BV, wat toen de nieuwe naam van het bedrijf was. Deze zakjes waren bestemd voor vier spoelvloeistoffen, waaronder Solutio R en Solutio G. Kort hierop, ik denk omstreeks begin augustus 1986, verzocht [verdachte] spoelvloeistoffen (waaronder Solutio R en Solutio G) van het merk Irrisol bij [A] in het bedrijf te mogen opslaan om deze over te pakken in zakjes van [B] . [verdachte] verklaarde, dat hij onder druk van de financier en van zijn afnemers spoedig spoelvloeistoffen moest leveren en hij verzocht mij dringend een constructie te maken, waarmee hij in mijn bedrijf kon omvullen. Ik heb dit gedaan. Op of omstreeks 4 augustus 1986 is [verdachte] begonnen met het omvullen. Vanaf 11 augustus 1986 heeft personeel van [A] BV de overvulwerkzaamheden van [verdachte] overgenomen tot en met 20 Augustus 1986. In die periode heeft [A] BV ongeveer 13000 zakjes spoelvloeistof omgevuld van alle vier spoelvloeistoffen. Elke avond haalde [verdachte] van [B] de die dag omgevulde zakjes op. Ik weet niet zeker en heb mij er ook nimmer van overtuigd of er wel sterilisatie heeft plaatsgevonden. Als de door ons geproduceerde spoelvloeistoffen ongesteriliseerd en ongecontroleerd gebruikt werden voor blaasspoelingen bij mensen kon dit schadelijk zijn voor de gezondheid van die mensen. Ik wist dat door het lezen van boeken over deze materie en van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu te Bilthoven.
7.1.3.
als verklaring van [betrokkene 5] (inlegvel 93 e. v. ) ;
Op 11 augustus 1986 ben ik als produktiemedewerkster in dienst gekomen van [A] BV te [plaats] . Ik werd door [betrokkene 2] aangesteld. Ik werd aangesteld om bij [A] BV in de clean-room zakjes te vullen met spoelvloeistof voor de blaas. Ik werd ingewerkt door [betrokkene 2] .
7.1.4.
als verklaring van verdachte (inlegvel 75 e.v.):
Ik ben niet in het bezit van een vergunning voor de fabricage van blaasspoelmiddelen. [betrokkene 10] heeft mij erop attent - gemaakt, dat indien ik blaasspoelvloeistoffen wilde fabriceren, dan wel opdracht gaf om ze te produceren, ik hiervoor een vergunning van het ministerie van WVC nodig had. Volgens mijn agenda is mij dit op 26 juni 1986 door [betrokkene 10] medegedeeld. Tevens heeft hij mij verteld, dat indien ik aan [A] BV te [plaats] een opdracht verstrekte tot het fabriceren van blaasspoelmiddelen, [A] daarvoor een vergunning voor loonfabricage van het ministerie van WVC nodig had. Het werd mij toen duidelijk, dat indien [A] een dergelijke vergunning zou kunnen krijgen, het gebouw waarin [A] BV gevestigd is, aan alle eisen moet voldoen ter verkrijging van een dergelijke vergunning. [betrokkene 10] heeft mondeling en later nog eens telefonisch medegedeeld, dat aanpassing van het bedrijf [A] BV voor de produktie van blaasspoelmiddelen zeker drie maanden in beslag zou nemen. Uit het gesprek dat ik op 26 juni 1986 met [betrokkene 10] heb gehad, heb ik begrepen dat er een vergunning nodig was, omdat het volgens [betrokkene 10] een geneesmiddel was. De reden dat ik begin augustus 1986 toch opdracht heb gegeven aan [A] BV te [plaats] om spoelvloeistoffen te produceren, had te maken met het feit, dat ik financiële problemen had. Ondanks dat ik wist dat [betrokkene 10] op dit gebied deskundig was, heb ik zijn raad in de wind geslagen. Ik wist dat toen ik de opdracht tot fabricage van spoelvloeistoffen aan [A] BV te [plaats] gaf, zij niet voldeden aan de eisen die gesteld worden bij de productie van spoelvloeistoffen. Ik wist ook dat het product niet aan de gestelde eisen voldeed. Ik wist hoe die productie had plaatsgevonden, ik wist onder andere dat er geen sterilisator was en heb daarom de aan mij geleverde producten niet laten testen. Ik wist dat indien ik de spoelvloeistoffen zou laten keuren deze afgetest zouden worden. In mijn opdracht heb ik begin augustus 1986 zakjes met spoelvloeistoffen, welke ik uit Italië had, over laten vullen in Bumecozakjes bij [A] BV te [plaats] . Ik heb Solutio G die bij [A] BV is bereid afgeleverd aan verpleeghuis Zuiderhout te Haarlem op 28 of 29 augustus 1986. Ik heb deze zending teruggehaald in september 1986.
(inlegvel 85 e. v. ) :
De Solutio G, die aan verpleeghuis Zuiderhout is geleverd, betrof Solutio G die bij [A] BV was overgevuld. Dit was Solutio G die ik nog had van mijn voorraad uit Italië. Over deze zending Solutio G ben ik telefonisch benaderd door [betrokkene 6] , magazijnbeheerder/inkoper van het verpleeghuis Zuiderhout te Haarlem. Hij vertelde dat de bewuste zending Solutio G witte vlokken bevatte. Deze zending is teruggehaald en stond op 19 september 1986 nog bij mij in het magazijn.
Ik heb spoelvloeistoffen verkocht en afgeleverd, waarvan ik wist dat deze niet steriel waren en dus niet voldeden aan de eisen van kwaliteit. Ik wist dat indien deze spoelvloeistoffen in het menselijk lichaam zouden worden gebracht, dat zij schadelijk zouden kunnen zijn voor de gezondheid. Dat schadelijke karakter heb ik verzwegen. Het ergste wat er mijns inziens zou kunnen gebeuren is, dat een patiënt bij gebruik een infectie zou kunnen krijgen, als het in de blaas terecht zou komen. (ínlegvel 90 e.v. ) :
Voor wat betreft de spoelvloeistoffen heb ik in Nederland elf klanten. Ik weet nu, dat ik ook aan andere inrichtingen c.q. verpleegtehuizen heb geleverd, te weten onder meer Solutio R. Ik heb (onder meer) geleverd aan Reactiveringscentrum Bertilla te Drachten en aan verpleeghuis "Tamarinde" te Utrecht, een
vestiging van de Richard Hooglandstichting te Utrecht. De Solutio R die ik heb geleverd betrof oud en nieuw. Met oud bedoel ik zakjes waarvan de naam Irrisol verwijderd is, met nieuw bedoel ik zakjes die overgevuld zijn en de naam [B] voeren.
7.1.5.
als verklaring van [betrokkene 7] (inlegvel 119 e.v. ) :
Ik ben directeur-geneesheer van het verpleeg- en reactiveringscentrum "Bertilla" te Drachten. In de maand juli 1986, te weten op 15 en op 30 juli 1986, en op 21 augustus 1986 werden door de firma [B] te [plaats] partijen blaasspoelvloeistof Solutio R geleverd aan Bertilla. Het hoofd van de verplegingsdienst, de heer Van der Velde was opgevallen dat door [B] twee soorten verpakkingen waren gezonden. Het ene zakje was verpakt in een transparante, terwijl het andere verpakt was in een plastic zakje met opdruk. Op 22 september 1986 heb ik geconstateerd, dat de inhoud van het zakje met als opschrift [B] vlokken vertoonde. Alle zakjes van deze zending die wij gecontroleerd hebben vertoonden vlokjes. Ik weet niet zeker of deze vloeistof ook bij ons is gebruikt. De gehele voorraad blaasspoelvloeistof die nog aanwezig is bij Bertilla sta ik ten behoeve van het onderzoek af.
7.1.6.
als verklaring van [betrokkene 8] , afgelegd op 24 september 1986 (inlegvel 128 e.v. ) :
Ik ben werkzaam als inkoper van de Richard Hooglandstichting te Utrecht. Deze stichting beheert verpleeg- en verzorgingstehuizen. In deze functie ben ik belast met de inkoop van onder andere spoelvloeistoffen. Omstreeks augustus 1985 is het eerste zakelijke contact tot stand gekomen tussen mij en [B] te [plaats] . In een brief van september 1985 deelde [verdachte] mij mee, dat hij gestart was met de verkoop van spoelvloeistoffen. Tot. 22 augustus 1986 heb ik regelmatig bestellingen vloeistof afgenomen van [B] te [plaats] , waaronder Solutio R. Ik heb nu in het magazijn gekeken en gezien dat er spoelvloeistoffen, geleverd door [B] in het magazijn aanwezig waren, onder meer 920 zakjes Solutio R van het merk [B] . Ik zag dat de inhoud van deze zakjes gevlokt was. De spoelvloeistoffen heb ik nog niet eerder gezien in verpakkingen met het merk [B] .
7.1.7.
als inlegvel 130 een schriftelijk stuk, te weten een copie van een brief met als briefhoofd [B] en als afzender [verdachte] , inhoudende dat hij gestart is met de verkoop van spoelvloeistoffen, gedateerd september 1985 en geadresseerd aan: Verpleeghuis Tamarinde te Utrecht, t.a.v. [betrokkene 8] (het hof leest: [betrokkene 8] ) .
7.7.
Bijlage 22 bij het onder 7.1. genoemde proces-verbaal no. 2099/86 houdt onder meer de navolgende schriftelijke stukken (bewijzen van ontvangst) in:
7.2.1.
[verbalisant 1] , brigadier van gemeentepolitie te Emmen, verklaart op 24 september 1986 in ontvangst te hebben genomen van [betrokkene 7] , geneesheer-directeur van verpleeg- en reactiveringscentrum "Bertilla" te Drachten, een partij blaasspoelvloeistoffen bestaande uit 27 witte doosjes, geheel of gedeeltelijk gevuld met zakjes Solutio R.
7.2.2.
[verbalisant 10] , hoofdagent van gemeentepolitie te Emmen, verklaart op 24 september 1986 in ontvangst te hebben genomen van [betrokkene 8] , inkoper bij de Richard Hooglandstichting te Utrecht, onder meer 23 doosjes à 20 zakjes Solutio R, merk [B] en vier overdozen, inhoudende elk vijf dozen à 20 zakjes Solutio R, merk [B] .
7.3.
Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming onder [B] te [plaats] d.d. 19 september 1986, met bijbehorende lijst, in het sub 7.1. genoemde proces-verbaal no. 2099/86 aangeduid als bijlage 18, houdt - zakelijk weergegeven - in:
Inbeslaggenomen goederen bij Groothandel [B] te [plaats] : onder meer 28 dozen gevuld met blaasspoelvloeistoffen Solutio G en twee box pallets met losse zakjes, zowel leeg, gevuld als gedeeltelijk gevuld met onder andere Solutio G.
7.4.
Een proces-verbaal no. 556/86, d.d. 8 oktober 1986 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 11] , technisch-opsporingsambtenaar-B van gemeentepolitie te Emmen, opgenomen in bijlage 26 bij het onder 7.1. vermelde proces-verbaal no. 2099/86, houdt - zakelijk weergegeven - in:
als verklaring van verbalisant:
Op 23 september 1986 werd mij door de adjudant van gemeentepolitie Emmen, [verbalisant 3] verzocht een representatief monster te nemen uit een aantal dozen met inbeslaggenomen medische spoelvloeistoffen. Deze dozen met spoelvloeistoffen waren (onder meer) inbeslaggenomen bij de firma [B] te [plaats] . De monstername vond plaats in samenwerking met de inspecteur van de volksgezondheid voor de geneesmiddelen, de heer [betrokkene 10] . Door mij en [betrokkene 10] zijn eenzelfde hoeveelheid monsters genomen volgens een aselecte methode. Onder meer de volgende gevulde infuuszakken werden veiliggesteld:
A: 6 onverpakte infuuszakken Solutio G, merk [B] ;
B: 6 verpakte infuuszakken Solutio G, merk [B] ;
F: 6 verpakte infuuszakken Solutio G, merk [B] ;
In overleg met de Officier van Justitie werd besloten het onderzoek naar steriliteit en apyrogeniteit te laten uitvoeren door het Rijkscontrole Laboratorium van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid te Bilthoven. Voor dit onderzoek zullen de door [betrokkene 10] genomen monsters worden gebruikt.
7.5.
Een proces-verbaal no. 23/86, d.d. 22 oktober 1986 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 7] , hoofdagent van gemeentepolitie te [plaats] , opgenomen in bijlage 26 bij het onder 7.1. vermelde proces- verbaal no. 2099/86, houdt - zakelijk weergegeven - in:
als verklaring van verbalisant:
Op 1 oktober werd door mij in samenwerking met [betrokkene 10] , inspecteur van de volksgezondheid voor de geneesmiddelen een representatieve monsterneming gedaan uit een aantal dozen met medische spoelvloeistoffen, welke afkomstig waren van diverse inrichtingen in Nederland en die deze medische spoelvloeistoffen hadden betrokken van de firma [B] te [plaats] . Door [betrokkene 10] werden monsters genomen via een aselecte methode. De onderstaande infuuszakken werden veiliggesteld: (onder meer)
C .: 3 onverpakte infuuszakken Solutio R, [B] , label "Tamarinde"
H. : 3 onverpakte infuuszakken Solutio R, [B] , label "Bertilla".
In overleg met de Officier van Justitie werd besloten dat het onderzoek naar de steriliteit en de apyrogeniteit wordt uitgevoerd door het Rijkscontrole Laboratorium van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid te Bilthoven. Op dezelfde wijze als hierboven omschreven werd door mij een gelijk aantal monsters genomen.
7.6.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief d.d. 27 mei 1987 van [betrokkene 9] , hoofd Laboratorium voor Chemotherapie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne te Bilthoven, aan de rechter-commissaris in de rechtbank te [plaats] , houdt - zakelijk weergegeven - in:
Bijgaand doe ik u copieën toekomen van de rapportages over het microbiologisch onderzoek, dat in ons laboratorium is uitgevoerd met zakjes blaasspoelvloeistof van [B] . Ter informatie zijn voorts de aanvraagbrieven van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid ( [betrokkene 10] , apotheker) toegevoegd.
7.7.
Een schriftelijk stuk, te weten een fotocopie van een brief d.d. 25 september 1986 van de inspekteur van de volksgezondheid voor de geneesmiddelen, [betrokkene 10] , aan het R. I. V. M. te Bilthoven, als bijlage gevoegd bij de onder 7.6. genoemde brief houdt - zakelijk weergegeven - in:
Hierbij zend ik u met het verzoek om onderzoek op steriliteit en apyrogeniteit onder meer
3 verp. Solutio G [B] , zonder omzakje, sticker blanco;
5 verp. Solutio G [B] , met omzakje, sticker 1;
3 verp. Solutio G [B] , met omzakje, sticker 2;
7.8.
Een schriftelijk stuk, te weten een fotocopie van een brief d.d. 10 oktober 1986 van [betrokkene 9] , hoofd Laboratorium voor Chemotherapie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne te Bilthoven, aan de inspecteur van de Volksgezondheid voor de geneesmiddelen [betrokkene 10] , als bijlage gevoegd bij de onder 7.6. genoemde brief, houdt - zakelijk weergegeven - in:
Bij het microbiologisch onderzoek van de "steriele en apyrogeenvrije" zakjes blaasspoelvloeistoffen, ons toegezonden met uw brief van 25 september 1986 zijn de volgende uitkomsten verkregen. Vrijwel alle zakjes met blaasspoelvloeistof die de naam [B] dragen zijn, dikwijls ernstig, en niet zelden met het ongewapend oog duidelijk zichtbaar, microbiologisch verontreinigd. De bevindingen laten geen andere conclusie toe dan dat deze producten op volstrekt onacceptabele wijze zijn bereid.
7.9.
Een schriftelijk stuk, te weten een fotocopie van een brief d.d. 8 oktober 1986 van de inspekteur van de Volksgezondheid voor de geneesmiddelen, [betrokkene 10] , aan het R. I.V.M. te Bilthoven, t.a.v. de heer B. [betrokkene 9] , als bijlage gevoegd bij de onder 7.6. genoemde brief houdt - zakelijk weergegeven - in: -:
Nogmaals verzoek ik u een aantal blaasspoelingen te onderzoeken op steriliteit en apyrogeniteit. Het gaat onder meer om de volgende monsters (steeds drie verpakkingen) :
- Solutio R [B] , label "Tamarinde";
- Solutio R [B] , label "Bertilla";
7.10.
Een schriftelijk stuk, te weten een fotocopie van een brief d.d. 27 oktober 1986 van [betrokkene 9] , hoofd Laboratorium voor Chemotherapie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne te Bilthoven, aan de inspecteur van de Volksgezondheid voor de geneesmiddelen [betrokkene 10] , als bijlage gevoegd bij de onder 7.6. genoemde brief, houdt - zakelijk weergegeven - in:
Bij het onderzoek naar de steriliteit van de in uw brief van 8 oktober 1986 vermelde monsters blaasspoelvloeistof van [B] zijn de volgende uitkomsten verkregen.
Solutio R, label "Tamarinde": alle drie troebel met vlokken. Uitbundige groei in diverse media. Tenminste drie soorten (gramnegatieve bacterieën, gisten en schimmels).
Solutio R, label "Bertilla": alle drie troebel met vlokken. Uitbundige groei in diverse media. Drie kolonietypen (gisten en gramnegatieve bacterieën) .
Evenals voor de eerder onderzochte zending [B] zakjes geldt voor de onderhavige blaasspoelvloeistoffen dat de meeste, dikwijls ernstig, microbiologisch zijn besmet. Mijn eerdere conclusie dat deze producten op onacceptabele wijze zijn bereid, wordt door deze bevindingen slechts versterkt.
5. Beoordeling van het eerste middel
5.1.
Uit de hiervoor onder 4.2 weergegeven bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , heeft het Hof kunnen afleiden dat de zakjes en de daarin aanwezige spoelvloeistoffen op het moment waarop de zakjes het bedrijf van [A] B.V. verlieten niet (voldoende) steriel en niet (voldoende) gesteriliseerd waren en besmet/verontreinigd waren, dat [A] B.V. dit wist en bovendien wist dat de verdachte onder druk van zijn financier en afnemers stond en de zakjes op korte termijn zou (moeten) afleveren en dat zij derhalve, door ondanks deze wetenschap de in haar bedrijf gevulde zakjes aan de verdachte mee te geven zonder zich van de juistheid van diens mededeling dat sterilisatie later zou plaatsvinden te vergewissen, of daaromtrent zelfs maar navraag te doen bij de verdachte, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de verdachte de zakjes in dezelfde toestand als waarin deze haar bedrijf verlieten zou afleveren " en daarbij over die toestand zou zwijgen.
5.2.
Hieruit volgt dat het middel faalt.
6. Beoordeling van het tweede middel
6.1.
Aan dit middel ligt blijkens de toelichting daarop de opvatting ten grondslag dat indien alle door de verdachte geleverde zakjes met de in de bewezenverklaring bedoelde inhoud voorzien waren van de opdruk "Alleen gebruiken indien de oplossing helder is", dit tot de conclusie zou moeten leiden dat de verdachte het hem bekende schadelijke karakter van de inhoud van de zakjes niet zou hebben verzwegen tegenover zijn afnemers.
6.2.
Deze opvatting is onjuist, nu een dergelijke algemene waarschuwing op de verpakking niet kan gelden als een zodanige mededeling omtrent het schadelijke karakter van de inhoud daarvan, dat geen sprake is van verzwijging daarvan in de zin van art. 174 Sr. 6.3. Het middel is derhalve vruchteloos voorgedragen.
7. Slotsom
Nu geen van beide middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Bronkhorst als voorzitter, en de raadsheren Beekhuis, Govaerts, Neleman en Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, in bijzijn van de griffier Sillevis Smitt-Mülder, en uitgesproken op 12 februari 1991.