2.4.5.
Op 1 juli 2009 is art. 5 van de Regeling gewijzigd (Stcrt. 2009, 62). Art. 5 van de Regeling luidt thans:
"1. Een in Nederland in gevangenschap geboren en gefokt exemplaar van in de bijlage bij deze regeling opgenomen soorten vogels is voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een, voorzover vermeld, in die bijlage vastgestelde maximale diameter.
2. In afwijking van het eerste lid kan de pootring een diameter hebben die groter is dan de in de bijlage vastgestelde maximale diameter, als de aanvrager, bedoeld in artikel 7, aannemelijk kan maken dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot noodzakelijk is."
Deze wijziging is door de Minister als volgt toegelicht:
"Op grond van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt een aantal vrijstellingen van onder meer het verbod op het onder zich hebben van in gevangenschap geboren en gefokte vogels.
Omdat lastig controleerbaar is of een vogel gefokt is, dan wel in het wild is gevangen, is aan de vrijstellingen de voorwaarde verbonden dat de vogel – buiten enkele specifieke situaties – voorzien moet zijn van een naadloos gesloten pootring. De regeling voorziet in technische eisen waaraan gesloten pootringen moeten voldoen en nadere regels over de aanvraag, afgifte, kosten en het gebruik van in Nederland uit te reiken gesloten pootringen.
Met de regeling is beoogd om een systeem te creëren dat waarborgt dat naadloos gesloten pootringen uitsluitend worden aangebracht op vogels die daadwerkelijk in gevangenschap geboren en gefokt zijn. Dit systeem kent de volgende elementen.
De bijlage bij de regeling bevat per vogelsoort voorgeschreven ringmaten. Op grond van artikel 4 van de regeling worden gesloten pootringen afgegeven met een uniek nummer.
De erkende organisaties, genoemd in artikel 8 van de regeling, die de ringen afgeven (hierna: de vogelbonden), houden een administratie bij waarin de aantallen en codes van de door hen verstrekte gesloten pootringen zijn opgenomen. De aanvrager van de ringen is gehouden de ringen uitsluitend aan te brengen op in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels van de soort waarvoor de ringen zijn aangevraagd. De aanvrager is niet gerechtigd ontvangen gesloten pootringen aan derden te verschaffen.
(...)
Met de wijziging van de regeling worden voorts enkele knelpunten in de praktijk opgelost. Het eerste knelpunt betreft de eis dat een pootring een uniek nummer moet hebben. In de praktijk blijkt dat de pootringen binnen een vogelbond wel uniek zijn, maar dat landelijk gezien dezelfde nummers in omloop kunnen zijn. Met de wijziging van artikel 4 van de regeling wordt dit knelpunt opgelost. Het unieke nummer bestaat voortaan uit een bondsnummer, een kweeknummer en een volgnummer. Met behulp van deze gegevens wordt het voor ambtenaren belast met de handhaving makkelijker om te traceren door welke bond de ring is verstrekt en door welke kweker deze is aangevraagd. Door het bondsnummer te koppelen aan een kweek- en volgnummer, kan de herkomst van de geringde vogel achterhaald worden. Voor vogelbonden die tot nu toe geen kweeknummers hanteerden, kan het digitale systeem een kweeknummer toekennen.
Het tweede knelpunt betreft het systeem van maximale diametermaten voor de gesloten pootringen per vogelsoort. De voorgeschreven maten zijn afgestemd op de gemiddelde dikte van de poten van gefokte vogels die pas geboren zijn. Naarmate met vogels doorgefokt wordt, worden de vogels in de regel forser en worden de poten dikker. Gelet hierop past de voorgeschreven ringmaat per vogelsoort niet altijd om de poot van een in gevangenschap gefokte vogel van deze soort. De voorziening die daarvoor in de regeling is opgenomen betreft het introduceren van de mogelijkheid voor de vogelhouders om voor het ringen van in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels gesloten pootringen te gebruiken met een diameter die groter is dan de maximale diameters die genoemd zijn in de bijlage bij de regeling. Hiertoe wordt aan artikel 5 een tweede lid toegevoegd (artikel 1, onderdeel B). Op het moment dat een jonge vogel geringd moet worden en de voorgeschreven ringmaat blijkt te klein te zijn, mag een ring met een grotere diameter worden gebruikt. De houder van de vogel dient dan wel aannemelijk te kunnen maken dat het gebruik van een pootring met de in de bijlage vastgestelde maximale diameter niet mogelijk is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de verklaring van een dierenarts dat de poten te dik zijn voor de voorgeschreven ringmaat. Ook voor de grotere ringmaat geldt uiteraard – zoals tot uitdrukking komt in artikel 1, onderdeel e – dat het formaat zodanig moet zijn dat hij, nadat hij in de eerste levensdagen van de vogel is aangebracht, niet kan worden verwijderd wanneer de poot van de vogel zijn definitieve omvang heeft bereikt. Voor de goede orde zij benadrukt dat de mogelijkheid van artikel 5, tweede lid, uitdrukkelijk niet ziet op situaties dat een eerder aangebrachte ring moet worden verwijderd als de poot van de vogel zijn volledige omvang heeft bereikt, bijvoorbeeld bij ingroei. Daarvoor biedt artikel 12, tweede en derde lid, Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en faunawet alternatieven."
Het derde knelpunt betreft de koppeling tussen ring en vogelsoort. Ingevolge het oude artikel 10, tweede lid, van de regeling was het niet mogelijk om een gesloten pootring die was verstrekt voor de ene soort te gebruiken voor de andere soort, terwijl de ringmaten bij diverse soorten vogels gelijk zijn en het in de praktijk lastig blijkt te voorspellen om hoeveel nakweek per vogelsoort het gaat. Gelet daarop moeten de kwekers dikwijls te veel ringen bestellen. Dat brengt onnodige lasten met zich. Daarom voorziet de regeling in het gedeeltelijk loslaten van de koppeling tussen ring en vogelsoort.
Alleen voor beschermde inheemse en uitheemse soorten die vermeld zijn in bijlage A van de basisverordening blijft deze koppeling krachtens artikel 10, tweede lid, bestaan (artikel 1, onderdeel F).
Voor de overige vogelsoorten waarop de regeling van toepassing is, geldt met onderhavige wijziging een ander regime.
Het (gedeeltelijk) loslaten van de koppeling tussen ring en vogelsoort betekent dat de aanvrager voor vogels behorende tot andere soorten dan de soorten die vermeld zijn in bijlage A van de basisverordening niet langer per soort behoeft aan te geven hoeveel pootringen hij of zij wenst te verkrijgen. Met onderhavige wijziging wordt het mogelijk dat pootringen aangevraagd worden per diameter.
De aanvrager geeft aan hoeveel pootringen hij of zij wenst te ontvangen met welke diameter. Achter de diameter beschrijft de aanvrager voor welke soorten de pootringen van desbetreffende diameter bedoeld zijn. Dat kan één soort zijn, maar het kan ook gaan om meer soorten waarvoor in de bijlage een gelijke diameter van de pootringen is voorgeschreven. Bovenstaande geldt met inachtneming van artikel 5 van de regeling.”