14.02
B: ....(onverstaanbaar).... die sok...die zat daar ook later in die la...die kistje....A: Ik denk toch dat die mensen munten hadden. Waar ik weet niet, ze hebben die wel goed verstopt. Die muntgeld was ook lekker, weet je waarom dan kan ik kaartje halen bij de tram enzo?.. (Onverstaanbaar) B: Die wat? A: Die muntgeld. B: Oh ik dacht die munten van vijf euro A: Nee joh, wat heb je met die gedaan. B: Die heb ik nog steeds. A: Heb je geteld, hoeveel zijn het? B: Ik heb niet geteld, ze zitten gewoon in die..euh... plastic zak nog steeds
14.03
A. ?(onverstaanbaar)?. Deze mensen zijn precies op Hemelvaartsdag weggegaan. B: Weekendje. A: Ja B: Niet eens weekendje want op zondag waren ze terug he ja, dan waren ze donderdag, vrijdag, zaterdag? A: Nee zaterdag waren ze terug of niet, we hadden op vrijdag gepakt. Jaa...ja...Het was op een vrijdag.... hadden we gepakt en zaterdag terug.
14:04
B: ? kankercilinders eruit, ze denken die middelste zit er wel nog dr in? (onverstaanbaar).... ze zijn niet binnen geweest. A: Ik kom binnen?.(onverstaanbaar). Ey rennen gelijk naar de slaapkamer, ze weten waar het ligt toch? “AAAAAA” Je weet toch. B: Ja man. A en B lachen. B: Wajoo wajoo B: Als het 23 doezo aan eehhh aan ehhh aan goud prijs is, wat zou het dan als sieraden prijs zijn. A: Ton. Ik denk ton. B: Keer vijf? Keer vijf is veel man. A: Ik denk wel man. Ik denk wel dat ze een ton daar ehhh..
14:10
80 ton binnenhalen.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 december 2020, inhoudende de verklaring van de verdachte:
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020147100-7, met bijlage, inhoudende de bevindingen van de verbalisant (blz. 357 e.v.):
Uit onderzoek van het Dienst Wegverkeer (RDW) bleek dat de bewoners van de
[c-staat ]
auto's op naam hebben waaronder een auto van het merk Jaguar voorzien van kenteken:
[kenteken]
.
Merk JAGUAR
Type X-TYPE 2.5 V6
Kleur ZWART
KENTEKENHOUDER
Identiteit
[aangever 1]
Geboren
[geboortedatum]
1947 (72)
Begindatum 22-12-2012 09:25 uur
Soort eigenaar Natuurlijk persoon (tenaamstelling natuurlijk persoon)
Adres
[c-staat 1]
,
[plaats]
.”
32. Het hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde (met inachtneming van een correctie zoals vermeld in de bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen) het volgende overwogen:
“De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde woninginbraak aan de
[c-staat ]
te
[plaats]
omdat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij deze inbraak betrokken is geweest. Het bewijs voor zijn betrokkenheid is uitsluitend terug te voeren op een gesprek tussen verdachten op 28 mei 2020 dat is geregistreerd door de in de KIA geïnstalleerde dashcam. Er bestaan minstens zoveel verschillen als overeenkomsten tussen het gesprek en de details van de inbraak zoals die blijken uit de aangifte.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De politie heeft de dashcam-opnames uitgekeken en beluisterd. Daaruit ontstond de verdenking dat er op 28 mei 2020 vanaf ongeveer 13:30 uur werd gesproken over een inbraak aan de
[c-staat ]
, gepleegd tussen vrijdag 22 mei 2020 om 12:00 uur en zaterdag 23 mei 2020 om 17:00 uur.
Uit de politiesystemen volgt dat er op 23 mei 2020 aangifte is gedaan van een woninginbraak aan de
[c-staat ]
in
[plaats]
. De aangever heeft de woning op 22 mei 2020 in goede orde achtergelaten. Toen hij op 23 mei 2020 weer thuis kwam, bleek dat de cilindersloten van de voordeur verbroken waren en dat de hele woning was doorzocht. Er bleken meerdere sieraden te zijn weggenomen waaronder sieraden in de vorm van een dier (een kat, een leeuw, een vogel, een lam, een garnaal, een poedel), alsmede diverse horloges, (munt)geld, een pasjeshouder en een kussensloop. De totale waarde van de in de slaapkamer weggenomen sieraden zou ongeveer € 80.000,- bedragen.
De verdachte heeft kort gezegd verklaard dat hij weliswaar deelnemer is aan het dashcam-gesprek op 28 mei 2020 omstreeks 13:30 uur, maar dat het vermoedelijk gaat over een andere inbraak, waarbij ook sieraden zijn weggenomen.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat gelet op de inhoud van het gesprek en de inhoud van de aangifte er bij beide verdachten sprake is van zodanig specifieke daderwetenschap dat het niet anders kan dan dat zij de woninginbraak aan de
[c-staat ]
bespreken en deze ook hebben gepleegd.
De vraag die voorligt is of het hof uit de weergave van het gesprek tussen verdachten enerzijds en de verklaring van de aangever anderzijds de overtuiging heeft bekomen dat het de verdachten zijn geweest die de inbraak aan de
[c-staat ]
zoals ten laste gelegd hebben gepleegd. Het hof stelt de volgende overeenkomsten vast.
- de sloten op de voordeur:
De aangever verklaart dat er drie cilindersloten in de voordeur zaten, die alle drie geforceerd waren. Er was er nog één deels aanwezig (de onderste).
De verdachten spreken ook over meerdere cilindersloten, waarvan er nog één in de deur zat. (14:04)
- moment van de inbraak en de Jaguar:
De aangever verklaart dat hij op vrijdag 22 mei 2020 (de dag na Hemelvaart) om 11:30 uur is vertrokken en op zaterdag 23 mei 2020 om 16:00 uur is teruggekeerd. De aangever heeft een Jaguar op zijn naam staan.
De verdachten zeggen dat deze mensen precies op Hemelvaartsdag zijn weggegaan en herstellen dat daarna: "nee zaterdag waren ze terug of niet, we hadden op vrijdag gepakt". De verdachten zeggen dat ze een dag hebben gewacht, want de Jaguar stond voor de deur. De mensen waren nog thuis. (13:59, 14:03)
Uit het deel van het gesprek tussen de verdachten dat op het voorgaande gedeelte volgt (14:04), zoals hieronder weergegeven, trekt het hof, anders dan de rechtbank, de conclusie dat de bewoners ten tijde van de inbraak niet thuis waren. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachten met wat zij zeggen zich hier verplaatsen in de slachtoffers op het moment dat zij thuis komen, schrikken (“AAAAAA”) en zich realiseren dat er is ingebroken.
B:... kankercilinders eruit, ze denken die middelste zit er wel nog in... (onverstaanbaar).... ze zijn niet binnen geweest. A: Ik kom binnen.... (onverstaanbaar). Ey rennen gelijk naar de slaapkamer, ze weten waar het ligt toch? "AAAAAA" Je weet toch.
B: Ja man.
A en B lachen. (14:04)
Volgens de aangifte zijn uit de slaapkamer op de eerste etage sieraden ter waarde van ongeveer tachtigduizend euro weggenomen.
- selectie meegenomen (in een kussensloop):
De aangever verklaart dat niet alles van waarde is meegenomen, omdat er ook sieraden zijn achtergebleven. Het lijkt erop dat men geselecteerd heeft. De meeste sieraden lagen in de slaapkamer (op de tweede woonlaag). Van een kussen op het bed was een sloop verwijderd.
De verdachten bespreken dat zij dingen hebben achtergelaten, omdat zij twijfelden aan de echtheid ervan. Andere dingen hebben ze meegenomen, alleen omdat ze verstopt zaten. Ze hebben eerst dingen in een sok gedaan en daarna in een kussensloop. (13:33/13:34)
De aangever verklaart dat zich in de slaapkamer naast het bed een tafeltje bevindt met lades, met daarin een (semi)verborgen ruimte. Het merendeel van de sieraden is daaruit meegenomen.
De verdachten spreken ook over een la en dat zij het alleen hebben meegenomen omdat het daarin verstopt zat. (13:33)
De aangever verklaart dat een groot aantal 1 en 2 euro muntstukken zijn meegenomen (200 munten van 1 euro en 100 munten van 2 euro).
De verdachten bespreken dat het muntgeld ook goed van pas kwam, voor het kopen van een kaartje voor de tram enzo. (14:02)
De verdachten bespreken hoeveel muntgeld zij hebben meegenomen. Een van hen zegt dat hij het niet heeft geteld, “ze zitten gewoon in die plastic zak nog steeds”.
De aangevers hebben bij de politie verklaard dat uit een kast op de slaapkamer diverse plastic zakjes met muntgeld zijn weggenomen.
- wat er verder is meegenomen:
Uit de aangifte en de bijlage daarbij blijkt dat er sieraden zijn weggenomen ter waarde van in totaal circa 80.000,-. Er zijn onder meer weggenomen 18 karaats broches in de vorm van dieren (vogel, lam , kat en leeuw), een horloge uit de studeerkamer, ringen en armbanden, waaronder een armband van 18 karaat.
De verdachten spreken over diertjes (gouwe vogel, gouwe poesje), armbanden, waaronder een van 18 karaat, ringen, de oude klokjes die zij vonden in een lade van de kantoorkamer en over 80 ton binnenhalen.
Door de verdediging zijn enkele verschillen naar voren gebracht. Deze verschillen wegen voor het hof echter niet op tegen de overeenkomsten zoals hiervoor weergegeven. Anders dan de rechtbank, acht het hof de overeenkomsten in hun onderlinge samenhang bezien zodanig in het oog springend, significant, specifiek en talrijk dat het, met de advocaat-generaal, tot de overtuiging is gekomen dat de verdachten beschikken over daderkennis en zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Dat tussen de inbraak en het dashcam-gesprek enige dagen is gelegen, doet daaraan niet af. Het hof ziet zich in haar overtuiging gesterkt door het nader onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de politiesystemen. Anders dan eerder, zoals in eerste aanleg aan de orde geweest, is het nader onderzoek veelomvattend. In plaats van drie straten bestrijkt het onderzoek naar inbraken gepleegd tussen 21 en 23 mei 2020 vier gemeenten. Door een combinatie van relevante zoekvragen blijkt er maar één geval te voldoen aan de gestelde criteria en dat betreft de woninginbraak aan de
[c-staat ]
te
[plaats]
op 22/23 mei 2020. Dat de verdachten spreken over een andere inbraak is daarmee naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het hof acht het plegen van de gekwalificeerde diefstal wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.”
33. De steller van het middel voert ten eerste aan dat twee onderdelen uit de bewijsoverweging van het hof niet zijn terug te voeren op de bewijsmiddelen. Zo zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat er sieraden in de vorm van een garnaal en een poedel alsmede een pasjeshouder zijn weggenomen. Daarnaast heeft het hof niet aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het heeft ontleend dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden in de politiesystemen naar inbraken tussen 21 en 23 mei 2020 in vier gemeenten en dat er op basis daarvan maar één geval bleek te voldoen aan de gestelde criteria.
34. Voor zover wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er sieraden in de vorm van een garnaal en een poedel alsmede een pasjeshouder zijn weggenomen, leidt het middel niet tot cassatie. Gelet op hetgeen het hof heeft bewezenverklaard (“een grote hoeveelheid sieraden en geld”), zie ik het belang van deze klacht niet in. Zeker niet nu uit de bewijsmiddelen wel blijkt dat er bij de inbraak een aantal sieraden in de vorm van dieren zijn weggenomen.
35. Dan de klacht dat het hof niet heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het heeft ontleend dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden in de politiesystemen naar inbraken tussen 21 en 23 mei 2020 in vier gemeenten en dat er op basis daarvan maar één geval bleek te voldoen aan de gestelde criteria.
36. Naar mijn oordeel faalt deze klacht. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 blijkt dat de advocaat-generaal expliciet op de omstandigheid heeft gewezen dat door de politie nog nader onderzoek is gedaan en dat dat onderzoek is gerelateerd in processen-verbaal van 31 juli 2021 en 1 augustus 2021. Ook de raadsvrouw van de verdachte is op de terechtzitting op het nader uitgevoerde onderzoek door de politie ingegaan en heeft daarover aangevoerd dat het onderzoek in de visie van de verdediging nog steeds te beperkt is, omdat er in een wijdere omgeving gekeken had moeten worden. Vervolgens heeft ook de oudste raadsheer nog opgemerkt dat het hof niet beschikte over het op 1 augustus 2021 opgemaakte proces-verbaal, waarop de advocaat-generaal het betreffende proces-verbaal heeft overlegd en het in het procesdossier is gevoegd. Mede gelet op de aandacht die hieraan op de terechtzitting in hoger beroep is besteed, acht ik de in de bewijsoverweging opgenomen verwijzing naar het “nader onderzoek” voldoende nauwkeurig. In ieder geval zal het voor alle procespartijen duidelijk zijn geweest dat het hof met dit onderdeel van de bewijsoverweging doelt op de processen-verbaal van nader onderzoek die na het vonnis in eerste aanleg door de politie zijn opgesteld.
37. Het middel bevat voorts nog een klacht over de bewijsconstructie van het hof. Die bewijsconstructie is – in mijn eigen woorden – met name gebaseerd op een vergelijking tussen de verklaring van de aangever over de inbraak op 22 of 23 mei 2020 en het door de dashcam opgenomen gesprek tussen de verdachte en zijn medeverdachte van 28 mei 2020. Het hof gaat in zijn bewijsoverweging in op verschillende overeenkomsten tussen de aangifte en het door de verdachte en zijn medeverdachte gevoerde gesprek. Het hof acht deze overeenkomsten – anders dan de rechtbank – in hun onderlinge samenhang bezien zodanig in het oog springend, significant, specifiek en talrijk dat het tot de overtuiging is gekomen dat de verdachte en zijn medeverdachte beschikken over daderkennis en zich schuldig hebben gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.
38. De steller van het middel betoogt dat het oordeel van het hof dat de door de verdediging aangevoerde verschillen niet opwegen tegen de overeenkomsten niet, althans niet zonder meer begrijpelijk is. Volgens hem zijn de bevindingen op basis van de dashcam daarvoor onvoldoende en te zeer onbepaald en komen zij bovendien niet overeen dan wel zijn zij tegenstrijdig met de aangifte. Er wordt gewezen op drie onderdelen van de bewijsoverweging van het hof die niet overeen zouden komen of tegenstrijdig zouden zijn met de aangifte, namelijk (1) de cilinders in de voordeur, (2) de Jaguar van de aangever en (3) het tafeltje met lades in de slaapkamer naast het bed.
39. Deze klacht raakt aan het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In de onderhavige zaak brengt dit mee dat het aan het hof is voorbehouden om de overeenkomsten en verschillen tussen de aangifte en het gesprek van de verdachte tegen elkaar af te wegen en daar waarde aan toe te kennen. In cassatie geldt dat dit soort beslissingen van het hof slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht.
40. In de onderhavige zaak is naar mijn oordeel van belang dat het hof de door de verdediging naar voren gebrachte verschillen heeft onderkend en vervolgens heeft geoordeeld dat deze verschillen niet opwegen tegen de overeenkomsten. Die overeenkomsten zijn volgens het hof “in het oog springend, significant, specifiek en talrijk”. In dat verband – zo merk ik op – heeft het hof inderdaad een aantal in mijn ogen zeer specifieke en relevante overeenkomsten vastgesteld. Ik wijs in het bijzonder op de overeenkomsten tussen het gesprek van de verdachte en de aangifte over het moment van de inbraak (de vrijdag na Hemelvaartsdag) en de terugkeer van de aangever op zaterdag, de verwijderde en meegenomen kussensloop, het weggenomen muntgeld in plastic zakjes en de weggenomen sieraden in de vorm van dieren. Dat het hof heeft geoordeeld dat de door de verdediging aangevoerde verschillen niet opwegen tegen de vastgestelde overeenkomsten, is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft kenbaar en bewust de overeenkomsten en verschillen tegen elkaar afgewogen en op basis daarvan geoordeeld dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.
41. De bewezenverklaring is daarmee toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Uit het voorgaande volgt eveneens dat het door de verdedigding gevoerde vrijspraakverweer op toereikende en niet onbegrijpelijke gronden is verworpen.
42. Het tweede middel faalt.