Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Strafrecht overig

9 juli 2024
ECLI:NL:PHR:2024:733

Op 9 juli 2024 heeft de Parket bij de Hoge Raad een procedure behandeld op het gebied van strafrecht. Het zaaknummer is 22/01967, bekend onder ECLI code ECLI:NL:PHR:2024:733.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
22/01967
Datum uitspraak
9 juli 2024
Datum gepubliceerd
4 juli 2024
Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/01967

Zitting 9 juli 2024

CONCLUSIE

D.J.M.W. Paridaens

In de zaak

[verdachte]
,

geboren in

[geboorteplaats]
op
[geboortedatum]
1988,

hierna: de verdachte.

Inleiding

De verdachte is bij arrest van 24 mei 2022 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. “medeplegen van voorbereiding van diefstal door middel van braak of verbreking, gepleegd door twee of meer verenigde personen” en 2. “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Er bestaat samenhang met de zaak tegen

[medeverdachte]
(22/02003), waarin ik vandaag ook zal concluderen.

Namens de verdachte heeft L.E.G. van der Hut, advocaat in ‘s-Gravenhage, vier middelen van cassatie voorgesteld.

Het eerste middel

4. Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring onder 1 en de kwalificatie daarvan als “medeplegen van voorbereiding van diefstal door middel van braak of verbreking, gepleegd door twee of meer verenigde personen” en valt in drie deelklachten uiteen.

5. De eerste deelklacht houdt in dat uit de bewezenverklaring niet blijkt dat de voorbereidingshandelingen zich richten op een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, terwijl dat volgens art. 46 Sr wel is vereist. De tweede deelklacht houdt in dat in de tenlastelegging en de bewezenverklaring de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” ontbreekt, waardoor de bewezenverklaring niet alle bestanddelen van de delictsomschrijving bevat en dus geen strafbaar feit oplevert. De derde deelklacht houdt in dat het hof de onder een drietal gedachtestreepjes bewezenverklaarde gedragingen ten onrechte heeft gekwalificeerd als strafbare voorbereidingshandelingen, omdat dit gedragingen betreffen die niet kunnen worden geschaard onder het strafbaar gestelde ‘opzettelijk voorwerpen voorhanden hebben die zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf’.

6. Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:

“hij op 30 mei 2020 te

[plaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak verbreking en/of inklimming, in vereniging gepleegd, al dan niet gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, in een auto ter plaatse is/zijn gegaan naar het parkeerterrein van de
[a-straat 1]
te
[plaats]
en daar opzettelijk inbrekersgereedschappen voorhanden heeft gehad waaronder:

- een (werk)handschoen en/of

- twee platte schroevendraaiers en/of

- een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild)

- (vervolgens) uit de auto is gestapt en naar de woningen aan de

[ b-straat 1 en 2]
is gelopen en/of

- in voornoemde woning(en) naar binnen heeft gekeken en/of (vervolgens)

- via de brievenbus een foto heeft/hebben gemaakt van de binnenzijde van de woning en/of met een lichtbron door de brievenbus naar binnen heeft geschenen en/of

- de omgeving van de woning in de gaten heeft gehouden;”

7. Daarvan is bewezenverklaard dat:

“hij op 30 mei 2020 te

[plaats]
tezamen en in vereniging met een ander ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak of verbreking, in vereniging gepleegd, in een auto ter plaatse is gegaan naar het parkeerterrein van de
[a-straat 1]
te
[plaats]
en daar opzettelijk inbrekersgereedschappen voorhanden heeft gehad waaronder:

- een (werk)handschoen en

- twee platte schroevendraaiers en

- een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild)

- (vervolgens) uit de auto is gestapt en naar de woningen aan de

[ b-straat 1 en 2]
is gelopen en

- in voornoemde woningen naar binnen heeft gekeken en

- de omgeving van de woning in de gaten heeft gehouden;”

8. Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als:

“medeplegen van voorbereiding van diefstal door middel van braak of verbreking, gepleegd door twee of meer verenigde personen;”

De eerste deelklacht

9. De eerste deelklacht houdt – zoals al eerder aangegeven – in dat uit de bewezenverklaring niet blijkt dat de voorbereidingshandelingen zich richten op een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, terwijl dat volgens art. 46 Sr wel is vereist.

10. De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:

- art. 46 lid 1 Sr:

“Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft.”

- art. 311 Sr:

“1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:

1°.

[…]

2°.

[…]

3°. diefstal in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt;

4°. diefstal door twee of meer verenigde personen;

5°. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, of door listige kunstgrepen, of door een samenweefsel van verdichtsels;

6°.

[…]

2. Indien de onder 3° omschreven diefstal vergezeld gaat van een der in onder 4° en 5° vermelde omstandigheden, wordt gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.”

11. De steller van het middel voert aan dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak of verbreking, in vereniging gepleegd. Daarop staat volgens art. 311 lid 1 sub 4 en 5 Sr een maximale gevangenisstraf van slechts zes jaren. Dat betekent volgens de steller van het middel dat aan een van de voorwaarden voor strafbaarheid van voorbereidingshandelingen niet is voldaan, omdat er geen sprake is van voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.

12. De eerste deelklacht is terecht voorgesteld. Als in de onderhavige zaak ook was bewezenverklaard dat het voorbereide misdrijf diefstal uit een woning omvatte, was er op grond van art. 311 lid 2 Sr sprake geweest van een misdrijf waarop negen jaren gevangenisstraf is gesteld, maar het bestanddeel “in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt” heeft het hof in de bewezenverklaring doorgestreept.

13. Naar mijn oordeel hoeft deze klacht niet tot cassatie te leiden, omdat het doorstrepen van voornoemd bestanddeel berust op een kennelijke misslag van het hof. Uit de nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde volgt namelijk dat het hof wel degelijk heeft willen oordelen dat de voorbereiding ook zag op diefstal uit een of meer woningen. In deze bewijsoverweging komt het hof – na een bespreking van de omstandigheden van het geval – immers tot de volgende conclusie:

“Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat het de bedoeling van de verdachten is geweest in verenging een inbraak te plegen in een of meer woningen; een misdrijf met een strafbedreiging van negen jaren.”

14. De bewijsvoering van het hof biedt bovendien meer dan voldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van het abusievelijk door het hof weggestreepte bestanddeel “in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt”. Zo heeft het hof op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte vanuit hun auto direct naar een woning aan de

[b-straat 2]
zijn gelopen en dat de verdachte vervolgens haastig door de ramen keek en iets door de brievenbus stak (bewijsmiddel 1). Vervolgens zijn zij naar de naastgelegen woning gelopen en keken ze daar door de ramen alsof zij ergens naar op zoek waren (bewijsmiddel 1). Ook heeft het hof op grond van de voor het bewijs gebruikte dashcam-opnamen vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in de auto veelvuldig hebben gesproken over verschillende soorten sloten en woningen en wijken waar veel te halen is en over een ‘osso’ (huis) in het begin van
[wijk]
, die helemaal vol staat en dat de bewoners op vakantie zouden moeten zijn (bewijsmiddel 4).

15. De eerste deelklacht kan niet tot cassatie leiden.

De tweede deelklacht

16. De tweede deelklacht houdt in dat in de tenlastelegging en de bewezenverklaring de zinsnede “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” ontbreekt, waardoor de bewezenverklaring niet alle bestanddelen van de delictsomschrijving bevat en dus geen strafbaar feit oplevert.

17. De tenlastelegging en de bewezenverklaring heb ik hiervoor onder 6 en 7 geciteerd.

18. De steller van het middel betoogt dat in zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring de op grond van art. 46 lid 1 Sr vereiste bestemming ontbreekt. De bewezenverklaring omvat volgens hem niet het bestanddeel “bestemd tot het begaan van dat misdrijf”, zodat het hof het onder 1 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als overtreding van art. 311 lid 1 Sr jo. art. 46 lid 1 Sr.

19. Ik stel het volgende voorop. Om het bewezenverklaarde te kunnen kwalificeren als (strafbare) voorbereiding, is op grond van art. 46 lid 1 Sr vereist dat de verdachte opzettelijk voorwerpen verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft die zijn bestemd tot het begaan van een bepaald misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving acht jaren of meer is gesteld. Uit de bewezenverklaring moet dus blijken dat de voorwerpen zijn ‘bestemd tot’ het begaan van het nader aangeduide misdrijf.

20. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte een (werk)handschoen, twee platte schroevendraaiers en een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild) voorhanden heeft gehad, ter voorbereiding van het misdrijf diefstal met braak of verbreking, in vereniging gepleegd. Naar mijn oordeel ligt de op grond van art. 46 lid 1 Sr vereiste bestemming voldoende besloten in de in de bewezenverklaring voorkomende woorden “ter voorbereiding van”. Uit die woorden blijkt wat mij betreft voldoende dat de verdachte de voorwerpen niet zomaar voorhanden had, maar dat deze voorwerpen bedoeld waren om dienstig te zijn voor het misdadige doel dat de verdachte voor ogen stond. Kortom, de bewezenverklaring biedt voldoende grondslag voor het oordeel dat de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf. Dat zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring niet letterlijk het bestanddeel “bestemd tot het begaan van dat misdrijf” bevat, doet daarom niet aan af aan de kwalificatie van het bewezenverklaarde als (strafbare) voorbereiding.

21. De tweede deelklacht faalt.

De derde deelklacht

22. Tot slot houdt de derde deelklacht in dat het hof een aantal bewezenverklaarde gedragingen ten onrechte heeft gekwalificeerd als strafbare voorbereidingshandelingen ex art. 311 Sr juncto art. 46 Sr.

23. Voor de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik hier het gedeelte van de bewezenverklaring onder 1 dat voor de beoordeling van deze deelklacht van belang is:

[…]
in een auto ter plaatse is gegaan naar het parkeerterrein van de
[a-straat 1]
te
[plaats]
en daar opzettelijk inbrekersgereedschappen voorhanden heeft gehad waaronder:

- een (werk)handschoen en

- twee platte schroevendraaiers en

- een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild)

- (vervolgens) uit de auto is gestapt en naar de woningen aan de

[ b-straat 1 en 2]
is gelopen en

- in voornoemde woningen naar binnen heeft gekeken en

- de omgeving van de woning in de gaten heeft gehouden;”

24. In de toelichting op de derde deelklacht wordt gesteld dat de laatste drie van voormelde gedachtestreepjes in de bewezenverklaring gedragingen van de verdachte betreffen die niet kunnen worden geschaard onder het strafbaar gestelde opzettelijk voorhanden hebben van voorwerpen.

25. Uit de nadere bewijsoverweging voorbereidingshandelingen blijkt dat het hof de in de klacht bedoelde gedragingen heeft gebruikt om tot het oordeel te komen dat de verdachten daadwerkelijk het in vereniging een inbraak plegen in een of meer woningen als crimineel doel voor ogen hadden. Dat voor een bewezenverklaring voldoende zou zijn geweest dat de deze feitelijke handelingen uit de bewijsvoering waren gebleken, maakt niet dat het hof de steller van de tenlastelegging niet had mogen volgen en deze onderdelen had dienen weg te strepen.

26. Het belang van de klacht ontgaat me overigens. Als de laatste drie gedachtestreepjes worden weggedacht, blijft immers over dat de verdachte een (werk)handschoen, twee platte schroevendraaiers en een geprepareerd plamuurmes (waarmee anti-inbraakstrips kunnen worden omzeild) voorhanden heeft gehad.

27. De derde deelklacht faalt.

Slotsom eerste middel

28. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.

Het tweede middel

29. Het tweede middel komt op tegen de bewezenverklaring onder 2 en houdt in dat de bewezenverklaring ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd, althans dat het door de verdediging gevoerde vrijspraakverweer op ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden is verworpen.

30. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:

“hij in de periode van 22 mei 2020 tot en met 23 mei 2020 te

[plaats]
tezamen en in vereniging met een ander in een woning gelegen aan de
[c-staat 1]
, een grote hoeveelheid sieraden en geld, die toebehoorden aan
[aangever 1]
en
[aangever 2]
, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak of verbreking.”

31. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020147100-1, met bijlagen, inhoudende de verklaring van

[aangever 1]
:

Op vrijdag 22 mei 2020 omstreeks 11.30 uur verliet ik mijn woning aan de

[c-staat 2]
te
[plaats]
. Ik liet de woning achter in goede staat en sloot de voordeur met slot en sleutel af. Op zaterdag 23 mei 2020 omstreeks 16.45 uur kwam ik terug bij mijn woning. Ik zag dat de cilindersloten van de voordeur van mijn woning verbroken waren. Ik liep verder de woning in en zag dat de gehele woning van vier etages was doorzocht. Op eerste gezicht zijn de volgende goederen weggenomen:

Slaapkamer 1e etage, sieraden ongeveer tachtigduizend euro. Studeerkamer, kleine hoeveelheden kleingeld en een horloge van het merk cartier, rechthoekig, gouden klokwerk, bruin leer met gouden sluiting.

2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020147100-6, met bijlagen, inhoudende de nadere verklaringen van aangever

[aangever 1]
en zijn
[aangever 2]
(blz. 297 e.v.):

Zij op vrijdag 22 mei 2020 te 11:30 uur zijn vertrokken uit hun woning. Zij op zaterdag 23 mei 2020 te 16:00 uur teruggekeerd zijn bij hun woning. De cilinders in de voordeur op drie punten zitten, bovenste – midden – onderste. Zij zagen dat alle cilinders geforceerd waren. De bovenste cilinder was geheel weg. De onderste cilinder was nog wel deels aanwezig. Bij deze constatering werd de politie kennis gegeven welke ter plaatse kwam en trachtte toegang te krijgen tot de woning. Hierop is de slotenmaker ter plaatse gekomen.

Hierna kregen zij toegang tot de woning en zagen zij dat het gehele huis was doorzocht en overhoop gehaald.

Op de tweede woonlaag bevind zich een slaapkamer. Dit betrof de slaapkamer welke in gebruik is bij de aangevers. Uit deze slaapkamer is een groot deel van de totale aantal sieraden weggenomen. Naast het bed bevind zich een tafeltje met diverse laden alsmede aan de bovenzijde een semi verborgen ruimte. (Zie foto 26/27/28)

Al deze laden bleken allemaal op het bed aangetroffen te zijn waarbij werd geconstateerd dat het merendeel van de aldaar ingelegde sieraden waren weggenomen.

Er zijn ook sieraden achtergebleven. Dit betroffen ook sieraden van waarde. Schijnbaar heeft men geselecteerd wat wel of niet meegenomen moest worden.

Op het bed lag ook een kussen waarvan de kussensloop er afgehaald was en deze bleek ook te zijn weggenomen.

Tevens bevind zich in deze voornoemde slaapkamer een kast met meerdere laden. (Zie foto 30 t/m 33) In een van de onderste laden zijn diverse plastic zakjes met muntgeld weggenomen. In deze plastic zakjes zaten een groot aantal stuks muntgeld van 1 en 2 euro.

Op de tweede woonlaag bevond zich een studeerkamer. In deze studeerkamer bevond zich een bureau met laden, deze waren er in hun geheel uitgehaald. Deze lagen op de grond. Uit deze laden zijn onder andere diverse horloges weggenomen, waaronder ééntje welke voor reparatie lag alsmede een zakhorloge van goud.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020154335-39, inhoudende de bevindingen van verbalisanten (blz. 209 e.v.):

Woninginbraak
[c-staat 1]
,
[plaats]

Op zaterdag 23 mei 2020 te 17:00 uur werd een aangifte opgenomen van een woninginbraak op de

[c-staat 1]
te
[plaats]
. Uit de aangifte bleek dat er bij deze woninginbraak onder andere sieraden met een gezamenlijke waarde van ongeveer 80.000 euro was weggenomen. Er waren een aantal bijzondere sieraden weggenomen zoals broches in de vorm van dieren zoals een vogel, lam, kat en leeuw. Ook bleek er geld c.q. muntgeld weggenomen te zijn. Tevens bleek uit de aangifte dat de cilinders van de voordeur waren geforceerd waardoor er een slotenmaker nodig was om de deur te kunnen openen.

Nader onderzoek uitwerking dashcam bevindingen

Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen met betrekking tot de woninginbraak in de

[c-staat 1]
te
[plaats]
hebben wij wederom de dashcam bevindingen onderzocht. Hierbij zagen wij een aantal overeenkomstige bijzonderheden welke hieronder zullen worden beschrijven.

Donderdag 28 mei 2020 te 13:29 uur t/m 14:10 uur, gesprek tussen

[verdachte]
en
[medeverdachte]
.

Relevante passages zijn hier letterlijk weergegeven als beschreven in proces-verbaal PL1500-2020154335-36

Noot verbalisant: A =
[medeverdachte]
B =
[verdachte]

13:30

A en B lachen?..onverstaanbaar?..B: Wolla deze lach? die je nu hebt?. je moet ‘s nachts daar langs fietsen? moet je door die brievenbus. A en B lachen? A: Ik heb het gevoel dat we munten hebben achtergelaten? eerlijk. A en B praten overstaanbaar door elkaar heen... A: Het zou me niets verbazen als deze mensen munten hadden hoor. Ja ik denk...B: Jij ging toch nog naar boven, ging ik verder zoeken toch....en ik ging beneden. ..B: mappen. ..A: twee dingen.... ja mappen.... ik denk eerder van die kantoorkamer daarzo waar we ook die oude klokjes vonden in die la. Maar dan achter die kast daarzo...dat ze daar misschien ergens liggen. A:Onverstaanbaar .... tellen .... munten ... . B: dan heb je... onverstaanbaar....kilo gepakt.... onverstaanbaar ....

13:31

Onverstaanbaar?. B: Kankerveel man voor één huis. A: Ja. B: Maar waarom moeten wij weten wat voor mensen dit waren. Snap je. Ook eigenlijk die Dubai mensen, we moeten op Dubai mensen jagen. Snap je?. Onverstaanbaar?. Als we weten wat deze mensen hebben...betalen...onverstaanbaar ... . Zwitserse bank.... onverstaanbaar....A: We moeten gewoon dikke osso’s pakken broer. B: Ja deze was kankerdik. A: Ja. Die acht barky granny broer ... Onverstaanbaar. B: Kankerdik. . .maar ik had niet verwacht dat het zoveel zou zijn. Luister dan... Jij zegt tegen mij hij gaat weg die ketting...A: Ja...B: Ohhh gelukkig zei ik nog tegen jou eeyyy niet weggooien misschien is die nog wel wat. A: Ja. B: Anders jij zou misschien eyy. ... onverstaanbaar.. .weggooien. . .A: Wolla acht barkie granny’s.... lachen....

13:32

A en B lachen? A: Zieke boot jonge?.onverstaanbaar. B: Ik zeg jou eerlijk wat het zwaarst wogen was die dieren?die diertjes?.elke diertje was misschien 60 granny he?. A: Jajaja B: 50, 60 dat is zwaar he. Dat waren die zware dingen eigenlijk. Die achterkant van die horloges wegen niks. A: Nee..maar waren ook een paar armbanden toch ofzo of niet? B: Ze had niet zoveel nieuwe ringen he....was twee ringen ofzo.... geen armbanden.... er was een armband. A: Jawel jawel toch. B: Ohja die 18 karaat. A: onverstaanbaar... andere 14 karaat toch. Beetje brede zo. Luister dan... volgens mij hadden we daar meer achtergelaten want, kan je nog herinneren..1 dat ehhh... ik had in een sok toch.... daarna gingen we overstappen....

13:33

A: die ehh? ja die kussensloop toch. B: zeg wolla je hebt die sok niet daarin gelegd. A: Ik denk het niet man. B: Wat hadden we als eerste in die sok gedaan dan? Jaaa man. A: Kankerzooi B: Heb je niet die sok in die laken gedaan? B: Ik weet het niet precies, ik weet niet 100 procent. Je weet toch. Wolla ik weet niet 100 procent. Daar was sowieso.... onverstaanbaar.. . 50, 60 gram. B: Dat was het eerste wat ik er in zou gegooid, in die sok. En die diertjes liet ik gewoon daar. Ik dacht is niet echt. Ik neem het niet mee. Dit wat in die sok was leek mij echt daarom heb ik het erin gedaan... ik weet niet meer wat het was. A: Ik zeg je heel eerlijk broer ... onverstaanbaar... alles wat goudkleur is gaat mee broer... ga niets meer kijken van is dit mooi.... alles gaat mee broer. B: Ik had het alleen meegenomen omdat het verstopt zat he...A: Ja. ..Die la... die la was zeg maar zo....

13:34

B: Onverstaanbaar? ik heb het alleen daarom meegenomen? als ze zo weggooid zouden zijn..ik zou denken, is toch niet echt?.onverstaanbaar?. die ketting meegenomen, die horloge, die armband?klaar? dat was het die twee drie dingen. A: wajo wajo?..B: ?onverstaanbaar?.dieren achtergelaten. Onverstaanbaar.... A: Onverstaanbaar.... achtergelaten hebben.... zeker nog 80 .... onverstaanbaar ...A: we we hebben hun. ..ze hebben sowieso goed gegeten op die aquamarijn .... B: Ja die wit goude he...A: Ja.... B: Ja dat is het, hun zijn kanker kanker flikkers

13.35

B: Onverstaanbaar?.dikste?dalijk is die armand kanker dikste van de dikste waard man. Die stenen. A: Ja: B: Dat weten wij niet?onverstaanbar?dat is wel klunzig. Gaan we Sophie bellen? A: Hahaha B: Hoeveel heb jij gegeven? Dat staat op de lijst. A: We moeten eigenlijk kijken wat die aquamarijn waard is. B: Ja...onverstaanbaar...

13:59

A: Onverstaanbare zin?.ik zeg je eerlijk...dat was veel makkelijker geweest. We hebben echt alles gepakt. B: Ja. A: Besef hoe het gegund is. Ze hadden alarm maar die stond niet aan. Het is gewoon gegund. Ik zeg nee vandaag gaan we hitten. Vandaag.... Onverstaanbaar .... voor morgen.. B: Ja.. A: We hebben één dag gewacht je hebt gezien wat er is gebeurd. B: Die jaguar stond voor de deur... hun waren sowieso thuis.

14.00

A: Onverstaanbare zin. B: Hun hebben zoveel goud, ajoh verzekering. A: Wat voor werk deze mensen sowieso hebben ze een bedrijf. B: Dit koop je niet zomaarman, weetje gouwe jaguar, gouwe poesje, gouwe vogel. Wat zou dat kosten misschien tweeduizend K meijer drie duizend voor zo’n beeldje. A: Misschien hebben ze het al lang he. B: Ja misschien is het heel lang in de familie enzo. A: Maar sowieso is het een rijke familie. Je weet toch. Kijk waar hun wonen. Hun wonen kankerdik daar. Echt dik... onverstaanbare zin......

14:01

A en B lachen.... B: Ja man...maar is zonde man. Helemaal als je zegt die sok, die eerste sok. A: Ja. (onverstaanbaar woord) B: Nee nee die eerste sok zat direct in..., weet hoezo ik dat weet.... A: Nou B: omdat die goude horloge, die ene, die mannen, die achterkant die verrot is zeg maar? niet die oude..maar gewoon die mannen horloge? die had ik als eerst gevonden.

14.02

B: ....(onverstaanbaar).... die sok...die zat daar ook later in die la...die kistje....A: Ik denk toch dat die mensen munten hadden. Waar ik weet niet, ze hebben die wel goed verstopt. Die muntgeld was ook lekker, weet je waarom dan kan ik kaartje halen bij de tram enzo?.. (Onverstaanbaar) B: Die wat? A: Die muntgeld. B: Oh ik dacht die munten van vijf euro A: Nee joh, wat heb je met die gedaan. B: Die heb ik nog steeds. A: Heb je geteld, hoeveel zijn het? B: Ik heb niet geteld, ze zitten gewoon in die..euh... plastic zak nog steeds

14.03

A. ?(onverstaanbaar)?. Deze mensen zijn precies op Hemelvaartsdag weggegaan. B: Weekendje. A: Ja B: Niet eens weekendje want op zondag waren ze terug he ja, dan waren ze donderdag, vrijdag, zaterdag? A: Nee zaterdag waren ze terug of niet, we hadden op vrijdag gepakt. Jaa...ja...Het was op een vrijdag.... hadden we gepakt en zaterdag terug.

14:04

B: ? kankercilinders eruit, ze denken die middelste zit er wel nog dr in? (onverstaanbaar).... ze zijn niet binnen geweest. A: Ik kom binnen?.(onverstaanbaar). Ey rennen gelijk naar de slaapkamer, ze weten waar het ligt toch? “AAAAAA” Je weet toch. B: Ja man. A en B lachen. B: Wajoo wajoo B: Als het 23 doezo aan eehhh aan ehhh aan goud prijs is, wat zou het dan als sieraden prijs zijn. A: Ton. Ik denk ton. B: Keer vijf? Keer vijf is veel man. A: Ik denk wel man. Ik denk wel dat ze een ton daar ehhh..

14:10

80 ton binnenhalen.

4. Het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 december 2020, inhoudende de verklaring van de verdachte:

Ik ben stem B.

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020147100-7, met bijlage, inhoudende de bevindingen van de verbalisant (blz. 357 e.v.):

Uit onderzoek van het Dienst Wegverkeer (RDW) bleek dat de bewoners van de

[c-staat ]
auto's op naam hebben waaronder een auto van het merk Jaguar voorzien van kenteken:

[kenteken]
.

Merk JAGUAR

Type X-TYPE 2.5 V6

Kleur ZWART

KENTEKENHOUDER

Identiteit

[aangever 1]

Geboren

[geboortedatum]
1947 (72)

Begindatum 22-12-2012 09:25 uur

Soort eigenaar Natuurlijk persoon (tenaamstelling natuurlijk persoon)

Adres

[c-staat 1]
,
[plaats]
.”

32. Het hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde (met inachtneming van een correctie zoals vermeld in de bijlage, inhoudende de bewijsmiddelen) het volgende overwogen:

“De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde woninginbraak aan de

[c-staat ]
te
[plaats]
omdat niet buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte bij deze inbraak betrokken is geweest. Het bewijs voor zijn betrokkenheid is uitsluitend terug te voeren op een gesprek tussen verdachten op 28 mei 2020 dat is geregistreerd door de in de KIA geïnstalleerde dashcam. Er bestaan minstens zoveel verschillen als overeenkomsten tussen het gesprek en de details van de inbraak zoals die blijken uit de aangifte.

Het hof overweegt daartoe als volgt.

De politie heeft de dashcam-opnames uitgekeken en beluisterd. Daaruit ontstond de verdenking dat er op 28 mei 2020 vanaf ongeveer 13:30 uur werd gesproken over een inbraak aan de

[c-staat ]
, gepleegd tussen vrijdag 22 mei 2020 om 12:00 uur en zaterdag 23 mei 2020 om 17:00 uur.

Uit de politiesystemen volgt dat er op 23 mei 2020 aangifte is gedaan van een woninginbraak aan de

[c-staat ]
in
[plaats]
. De aangever heeft de woning op 22 mei 2020 in goede orde achtergelaten. Toen hij op 23 mei 2020 weer thuis kwam, bleek dat de cilindersloten van de voordeur verbroken waren en dat de hele woning was doorzocht. Er bleken meerdere sieraden te zijn weggenomen waaronder sieraden in de vorm van een dier (een kat, een leeuw, een vogel, een lam, een garnaal, een poedel), alsmede diverse horloges, (munt)geld, een pasjeshouder en een kussensloop. De totale waarde van de in de slaapkamer weggenomen sieraden zou ongeveer € 80.000,- bedragen.

De verdachte heeft kort gezegd verklaard dat hij weliswaar deelnemer is aan het dashcam-gesprek op 28 mei 2020 omstreeks 13:30 uur, maar dat het vermoedelijk gaat over een andere inbraak, waarbij ook sieraden zijn weggenomen.

De advocaat-generaal heeft betoogd dat gelet op de inhoud van het gesprek en de inhoud van de aangifte er bij beide verdachten sprake is van zodanig specifieke daderwetenschap dat het niet anders kan dan dat zij de woninginbraak aan de

[c-staat ]
bespreken en deze ook hebben gepleegd.

De vraag die voorligt is of het hof uit de weergave van het gesprek tussen verdachten enerzijds en de verklaring van de aangever anderzijds de overtuiging heeft bekomen dat het de verdachten zijn geweest die de inbraak aan de

[c-staat ]
zoals ten laste gelegd hebben gepleegd. Het hof stelt de volgende overeenkomsten vast.

- de sloten op de voordeur:

De aangever verklaart dat er drie cilindersloten in de voordeur zaten, die alle drie geforceerd waren. Er was er nog één deels aanwezig (de onderste).

De verdachten spreken ook over meerdere cilindersloten, waarvan er nog één in de deur zat. (14:04)

- moment van de inbraak en de Jaguar:

De aangever verklaart dat hij op vrijdag 22 mei 2020 (de dag na Hemelvaart) om 11:30 uur is vertrokken en op zaterdag 23 mei 2020 om 16:00 uur is teruggekeerd. De aangever heeft een Jaguar op zijn naam staan.

De verdachten zeggen dat deze mensen precies op Hemelvaartsdag zijn weggegaan en herstellen dat daarna: "nee zaterdag waren ze terug of niet, we hadden op vrijdag gepakt". De verdachten zeggen dat ze een dag hebben gewacht, want de Jaguar stond voor de deur. De mensen waren nog thuis. (13:59, 14:03)

Uit het deel van het gesprek tussen de verdachten dat op het voorgaande gedeelte volgt (14:04), zoals hieronder weergegeven, trekt het hof, anders dan de rechtbank, de conclusie dat de bewoners ten tijde van de inbraak niet thuis waren. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachten met wat zij zeggen zich hier verplaatsen in de slachtoffers op het moment dat zij thuis komen, schrikken (“AAAAAA”) en zich realiseren dat er is ingebroken.

B:... kankercilinders eruit, ze denken die middelste zit er wel nog in... (onverstaanbaar).... ze zijn niet binnen geweest. A: Ik kom binnen.... (onverstaanbaar). Ey rennen gelijk naar de slaapkamer, ze weten waar het ligt toch? "AAAAAA" Je weet toch.

B: Ja man.

A en B lachen. (14:04)

Volgens de aangifte zijn uit de slaapkamer op de eerste etage sieraden ter waarde van ongeveer tachtigduizend euro weggenomen.

- selectie meegenomen (in een kussensloop):

De aangever verklaart dat niet alles van waarde is meegenomen, omdat er ook sieraden zijn achtergebleven. Het lijkt erop dat men geselecteerd heeft. De meeste sieraden lagen in de slaapkamer (op de tweede woonlaag). Van een kussen op het bed was een sloop verwijderd.

De verdachten bespreken dat zij dingen hebben achtergelaten, omdat zij twijfelden aan de echtheid ervan. Andere dingen hebben ze meegenomen, alleen omdat ze verstopt zaten. Ze hebben eerst dingen in een sok gedaan en daarna in een kussensloop. (13:33/13:34)

- ladekastje:

De aangever verklaart dat zich in de slaapkamer naast het bed een tafeltje bevindt met lades, met daarin een (semi)verborgen ruimte. Het merendeel van de sieraden is daaruit meegenomen.

De verdachten spreken ook over een la en dat zij het alleen hebben meegenomen omdat het daarin verstopt zat. (13:33)

- muntgeld:

De aangever verklaart dat een groot aantal 1 en 2 euro muntstukken zijn meegenomen (200 munten van 1 euro en 100 munten van 2 euro).

De verdachten bespreken dat het muntgeld ook goed van pas kwam, voor het kopen van een kaartje voor de tram enzo. (14:02)

- verpakking muntgeld:

De verdachten bespreken hoeveel muntgeld zij hebben meegenomen. Een van hen zegt dat hij het niet heeft geteld, “ze zitten gewoon in die plastic zak nog steeds”.

De aangevers hebben bij de politie verklaard dat uit een kast op de slaapkamer diverse plastic zakjes met muntgeld zijn weggenomen.

- wat er verder is meegenomen:

Uit de aangifte en de bijlage daarbij blijkt dat er sieraden zijn weggenomen ter waarde van in totaal circa 80.000,-. Er zijn onder meer weggenomen 18 karaats broches in de vorm van dieren (vogel, lam , kat en leeuw), een horloge uit de studeerkamer, ringen en armbanden, waaronder een armband van 18 karaat.

De verdachten spreken over diertjes (gouwe vogel, gouwe poesje), armbanden, waaronder een van 18 karaat, ringen, de oude klokjes die zij vonden in een lade van de kantoorkamer en over 80 ton binnenhalen.

Door de verdediging zijn enkele verschillen naar voren gebracht. Deze verschillen wegen voor het hof echter niet op tegen de overeenkomsten zoals hiervoor weergegeven. Anders dan de rechtbank, acht het hof de overeenkomsten in hun onderlinge samenhang bezien zodanig in het oog springend, significant, specifiek en talrijk dat het, met de advocaat-generaal, tot de overtuiging is gekomen dat de verdachten beschikken over daderkennis en zich schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde woninginbraak. Dat tussen de inbraak en het dashcam-gesprek enige dagen is gelegen, doet daaraan niet af. Het hof ziet zich in haar overtuiging gesterkt door het nader onderzoek dat heeft plaatsgevonden in de politiesystemen. Anders dan eerder, zoals in eerste aanleg aan de orde geweest, is het nader onderzoek veelomvattend. In plaats van drie straten bestrijkt het onderzoek naar inbraken gepleegd tussen 21 en 23 mei 2020 vier gemeenten. Door een combinatie van relevante zoekvragen blijkt er maar één geval te voldoen aan de gestelde criteria en dat betreft de woninginbraak aan de

[c-staat ]
te
[plaats]
op 22/23 mei 2020. Dat de verdachten spreken over een andere inbraak is daarmee naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. Het hof acht het plegen van de gekwalificeerde diefstal wettig en overtuigend bewezen. Het verweer wordt verworpen.”

33. De steller van het middel voert ten eerste aan dat twee onderdelen uit de bewijsoverweging van het hof niet zijn terug te voeren op de bewijsmiddelen. Zo zou uit de bewijsmiddelen niet kunnen worden afgeleid dat er sieraden in de vorm van een garnaal en een poedel alsmede een pasjeshouder zijn weggenomen. Daarnaast heeft het hof niet aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het heeft ontleend dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden in de politiesystemen naar inbraken tussen 21 en 23 mei 2020 in vier gemeenten en dat er op basis daarvan maar één geval bleek te voldoen aan de gestelde criteria.

34. Voor zover wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er sieraden in de vorm van een garnaal en een poedel alsmede een pasjeshouder zijn weggenomen, leidt het middel niet tot cassatie. Gelet op hetgeen het hof heeft bewezenverklaard (“een grote hoeveelheid sieraden en geld”), zie ik het belang van deze klacht niet in. Zeker niet nu uit de bewijsmiddelen wel blijkt dat er bij de inbraak een aantal sieraden in de vorm van dieren zijn weggenomen.

35. Dan de klacht dat het hof niet heeft aangegeven aan welk wettig bewijsmiddel het heeft ontleend dat nader onderzoek heeft plaatsgevonden in de politiesystemen naar inbraken tussen 21 en 23 mei 2020 in vier gemeenten en dat er op basis daarvan maar één geval bleek te voldoen aan de gestelde criteria.

36. Naar mijn oordeel faalt deze klacht. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 mei 2022 blijkt dat de advocaat-generaal expliciet op de omstandigheid heeft gewezen dat door de politie nog nader onderzoek is gedaan en dat dat onderzoek is gerelateerd in processen-verbaal van 31 juli 2021 en 1 augustus 2021. Ook de raadsvrouw van de verdachte is op de terechtzitting op het nader uitgevoerde onderzoek door de politie ingegaan en heeft daarover aangevoerd dat het onderzoek in de visie van de verdediging nog steeds te beperkt is, omdat er in een wijdere omgeving gekeken had moeten worden. Vervolgens heeft ook de oudste raadsheer nog opgemerkt dat het hof niet beschikte over het op 1 augustus 2021 opgemaakte proces-verbaal, waarop de advocaat-generaal het betreffende proces-verbaal heeft overlegd en het in het procesdossier is gevoegd. Mede gelet op de aandacht die hieraan op de terechtzitting in hoger beroep is besteed, acht ik de in de bewijsoverweging opgenomen verwijzing naar het “nader onderzoek” voldoende nauwkeurig. In ieder geval zal het voor alle procespartijen duidelijk zijn geweest dat het hof met dit onderdeel van de bewijsoverweging doelt op de processen-verbaal van nader onderzoek die na het vonnis in eerste aanleg door de politie zijn opgesteld.

37. Het middel bevat voorts nog een klacht over de bewijsconstructie van het hof. Die bewijsconstructie is – in mijn eigen woorden – met name gebaseerd op een vergelijking tussen de verklaring van de aangever over de inbraak op 22 of 23 mei 2020 en het door de dashcam opgenomen gesprek tussen de verdachte en zijn medeverdachte van 28 mei 2020. Het hof gaat in zijn bewijsoverweging in op verschillende overeenkomsten tussen de aangifte en het door de verdachte en zijn medeverdachte gevoerde gesprek. Het hof acht deze overeenkomsten – anders dan de rechtbank – in hun onderlinge samenhang bezien zodanig in het oog springend, significant, specifiek en talrijk dat het tot de overtuiging is gekomen dat de verdachte en zijn medeverdachte beschikken over daderkennis en zich schuldig hebben gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.

38. De steller van het middel betoogt dat het oordeel van het hof dat de door de verdediging aangevoerde verschillen niet opwegen tegen de overeenkomsten niet, althans niet zonder meer begrijpelijk is. Volgens hem zijn de bevindingen op basis van de dashcam daarvoor onvoldoende en te zeer onbepaald en komen zij bovendien niet overeen dan wel zijn zij tegenstrijdig met de aangifte. Er wordt gewezen op drie onderdelen van de bewijsoverweging van het hof die niet overeen zouden komen of tegenstrijdig zouden zijn met de aangifte, namelijk (1) de cilinders in de voordeur, (2) de Jaguar van de aangever en (3) het tafeltje met lades in de slaapkamer naast het bed.

39. Deze klacht raakt aan het uitgangspunt dat de selectie en waardering van het voorhanden zijnde bewijsmateriaal is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. In de onderhavige zaak brengt dit mee dat het aan het hof is voorbehouden om de overeenkomsten en verschillen tussen de aangifte en het gesprek van de verdachte tegen elkaar af te wegen en daar waarde aan toe te kennen. In cassatie geldt dat dit soort beslissingen van het hof slechts op hun begrijpelijkheid kunnen worden onderzocht.

40. In de onderhavige zaak is naar mijn oordeel van belang dat het hof de door de verdediging naar voren gebrachte verschillen heeft onderkend en vervolgens heeft geoordeeld dat deze verschillen niet opwegen tegen de overeenkomsten. Die overeenkomsten zijn volgens het hof “in het oog springend, significant, specifiek en talrijk”. In dat verband – zo merk ik op – heeft het hof inderdaad een aantal in mijn ogen zeer specifieke en relevante overeenkomsten vastgesteld. Ik wijs in het bijzonder op de overeenkomsten tussen het gesprek van de verdachte en de aangifte over het moment van de inbraak (de vrijdag na Hemelvaartsdag) en de terugkeer van de aangever op zaterdag, de verwijderde en meegenomen kussensloop, het weggenomen muntgeld in plastic zakjes en de weggenomen sieraden in de vorm van dieren. Dat het hof heeft geoordeeld dat de door de verdediging aangevoerde verschillen niet opwegen tegen de vastgestelde overeenkomsten, is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft kenbaar en bewust de overeenkomsten en verschillen tegen elkaar afgewogen en op basis daarvan geoordeeld dat de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.

41. De bewezenverklaring is daarmee toereikend en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Uit het voorgaande volgt eveneens dat het door de verdedigding gevoerde vrijspraakverweer op toereikende en niet onbegrijpelijke gronden is verworpen.

42. Het tweede middel faalt.

Het derde middel

43. Het derde middel richt zich tegen de toegewezen vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde en houdt in dat het hof – mede gelet op het door de verdediging gevoerde verweer ten aanzien van gebrek aan onderbouwing van de opgevoerde schade – de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

[aangever 1]
ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft toegewezen tot een bedrag van € 99.168,17 en daarom tevens ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd heeft beslist tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

44. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een formulier “Verzoek tot schadevergoeding”, ingediend door

[aangever 1]
, gedagtekend op 29 november 2020. Op dit formulier wordt een bedrag van € 116.317 als materiële schade opgevoerd als gevolg van de onder 2 bewezenverklaarde inbraak. De materiële schade bestaat volgens het formulier uit een grote hoeveelheid sieraden (waaronder tien broches, acht paar oorbellen, zeven ringen, acht armbanden, drie colliers, drie tasbedels en een aantal manchetknopen), een portemonnee, een kaarthouder en een geldbedrag. Verder blijkt uit het formulier dat de verzekering van de benadeelde partij een bedrag van € 17.148,83 heeft vergoed, waardoor de totale niet-vergoede schade neerkomt op een bedrag van € 99.168,17.

45. Het arrest van het hof houdt ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij het volgende in:

“In het onderhavige strafproces heeft

[aangever 1]
zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 99.168,17, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij (gedeeltelijk) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

Oordeel van het hof

Het hof heeft aan de hand van de stukken in het dossier vastgesteld dat de benadeelde partij de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van een aantal daarin genoemde posten met stukken, te weten certificaten, taxatierapporten, aankoop-bonnen en stukken van internet, heeft onderbouwd. Gelet hierop en ook gelet op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte, acht het hof de vordering tot schadevergoeding voldoende onderbouwd.

Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de benadeelde partij genoegzaam heeft aangetoond dat zij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde.

De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 99.168,17 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer

[aangever 1]
.”

46. In zijn overzichtsarrest over de vordering van de benadeelde partij heeft de Hoge Raad overwogen dat op de benadeelde partij in beginsel de last rust de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden (vgl. art. 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De begrijpelijkheid van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij is dus mede afhankelijk van de onderbouwing door de benadeelde partij en van de manier waarop door of namens de verdachte verweer is gevoerd. In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist, zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.

47. In de onderhavige zaak heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep de hoogte van de vordering benadeelde partij betwist, omdat de vordering beperkt is onderbouwd en de schade onvoldoende uit het dossier blijkt. Ten aanzien van een aantal concrete goederen heeft de verdediging aangevoerd dat de waarde daarvan niet in het dossier wordt genoemd en over een (aanzienlijk) aantal andere goederen heeft de verdediging betoogd dat de onderbouwing van de waarde van deze goederen ontbreekt.

48. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het gehele bedrag van € 99.168,17 toegewezen en heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de vordering tot schadevergoeding – gelet op het feit dat “een aantal van de daarin genoemde posten” is onderbouwd met stukken en gelet op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte – voldoende is onderbouwd.

49. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich de stukken waarop het hof doelt met de overweging dat een aantal in de vordering genoemde posten met stukken is onderbouwd. Daaruit blijkt dat slechts een gedeelte van de door de benadeelde partij opgegeven goederen – minder dan de helft – met stukken is onderbouwd. Van een nog kleiner gedeelte van die goederen kan uit die stukken ook de waarde van die goederen worden afgeleid. Nu de hoogte van de vordering tot schadevergoeding door de verdediging gemotiveerd is betwist door erop te wijzen dat de waarde van een aanzienlijk aantal voorwerpen niet uit het dossier blijkt of niet met stukken is onderbouwd, is de toewijzing van de vordering voor het gehele bedrag van € 99.168,17 niet zonder meer begrijpelijk. De overweging dat “een aantal” posten met stukken is onderbouwd, kan de toewijzing van de gehele vordering naar mijn oordeel niet dragen. Ook neem ik in aanmerking dat het hof weliswaar wijst op de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte, maar dat het niet nader heeft gemotiveerd welke onderdelen en op welke manier deze gesprekken de waarde van de door de benadeelde partij opgegeven goederen onderbouwen.

50. Gelet op het voorgaande komt het middel terecht op tegen de (volledige) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Dit brengt mee dat het cassatiemiddel ook slaagt voor zover dat opkomt tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Het vierde middel

51. Het vierde middel bevat de klacht dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.

52. Op 31 mei 2022 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 6 juli 2023 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de in dit geval geldende inzendtermijn van acht maanden met ruim vijf maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht.

53. Voorts merk ik ambtshalve op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen meer dan 24 maanden nadat cassatie is ingesteld. Dat betekent dat ook in dit opzicht inbreuk is gemaakt op het in art. 6 lid 1 EVRM neergelegde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht.

54. Het voorgaande dient te leiden tot strafvermindering.

Slotsom

55. Het eerste en het tweede middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het derde en het vierde middel slagen.

56. Naast hetgeen ik hiervoor onder 53 heb opgemerkt, heb ik ambtshalve geen grond voor vernietiging van de uitspraak van het hof aangetroffen.

57. Deze conclusie strekt tot:

- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft (i) de duur van de opgelegde gevangenisstraf en (ii) de beslissing op de vordering van de benadeelde partij

[aangever 1]
en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;

- vermindering van de duur van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;

- terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag , opdat de zaak ten aanzien van de hiervoor onder (ii) genoemde beslissingen opnieuw wordt berecht en afgedaan, en

- verwerping van het beroep voor het overige.

De procureur-generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Vgl. HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1233, NJ 2014/338, m.nt. N. Rozemond.

Vgl. HR 24 juni 2003, ECLI:HR:NL:2003:AF7985, NJ 2004/165, m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 4.2.

Zie bijvoorbeeld HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530, r.o. 3.3.

Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379, m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.8.1-2.8.7.

Zie HR 31 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:901, NJ 2019/380, m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 2.3.3.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158