201906618/3/A3.
Datum beslissing: 5 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
Burgerrechtenvereniging Vrijbit (hierna: de Burgerrechtenvereniging), gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/4199 in het geding tussen:
de Burgerrechtenvereniging
en
de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP).
Procesverloop
De Burgerrechtenvereniging heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2019 in zaak nr. 16/4199.
De AP heeft vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de documenten D.1, D.3, D.4, D.6, D.7 en D.11 die betrekking hebben op een nieuw genomen besluit van de AP van 16 december 2021.
Overwegingen
Inleiding
1. Het geschil in de bodemzaak gaat over de vraag of de AP handhavend had moeten optreden tegen het verzamelen, verwerken en het aan derden verstrekken van gegevens via het Diagnose-behandelcombinatie-informatiesysteem waarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) verantwoordelijk is.
Verzoek om beperkte kennisname
2. Bij besluit op bezwaar van 16 december 2021 heeft de AP naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen. De AP heeft in verband met het bestaan van gewichtige redenen verzocht dat alleen de Afdeling van de vertrouwelijke versies die zijn vermeld op bijlage D integraal mag kennisnemen. Daarbij heeft de AP onder meer toegelicht dat in de bijlagen persoonsgegevens zijn opgenomen, en gegevens die inzicht geven in de werking van de ICT-systemen van de provider die de rol als subverwerker vervult en dat de in de bijlagen opgenomen informatie inzicht kan geven in de (financiële) afspraken die het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) heeft gemaakt over de inzet van KPMG als forensisch onderzoeksbureau.
Beoordeling
3. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijke stukken die op inventarislijst D zijn vermeld.
5. Van de documenten D.1, D.3 (brief van het ministerie van VWS van 6 augustus 2021 aan de AP en bijlage 1 bij die brief), D.4, D.6, D.7 en D.11 heeft de AP verzocht dat alleen de Afdeling daarvan integraal kennis mag nemen omdat daarin persoonsgegevens zijn opgenomen. De Afdeling acht het aannemelijk dat kennisname van deze persoonsgegevens van de betrokkenen zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De betrokkenen treden niet vanwege hun functie in de openbaarheid. Gelet hierop en omdat niet is gebleken dat de Burgerrechtenvereniging voor de beoordeling van haar hoger beroep belang heeft bij kennisname van de namen, e-mailadressen en telefoonnummers van deze betrokkenen, weegt naar het oordeel van de Afdeling het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder.
6. Van de documenten D.3 (brief van het ministerie van VWS van 6 augustus 2021 aan de AP en bijlage 2 bij die brief), D.4, D.6, D.7 en D.11 heeft de AP verzocht dat alleen de Afdeling daarvan integraal kennis mag nemen omdat in de documenten informatie is opgenomen die inzicht geeft in de ICT-systemen van de provider. De Afdeling acht het aannemelijk dat integrale kennisname van de hiervoor genoemde documenten kan leiden tot schade of nadeel aan de informatiebeveiliging van de ICT-systemen van de betrokken bedrijven. Het bevat een beschrijving van hoe wordt omgegaan met data en de mate van beveiliging daarvan. Kennisname van deze gegevens kan bijdragen aan ongeautoriseerde toegang en misbruik van de ICT-systemen. Daarom acht de Afdeling in dit geval gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aanwezig.
7. Van document D.3 (de oplegbrief van 5 augustus 2021 in bijlage 1 bij de brief van het ministerie van VWS van 6 augustus 2021) heeft de AP verzocht dat alleen de Afdeling daarvan integraal kennis mag nemen omdat een passage inzicht geeft in de (financiële) afspraken die het ministerie van VWS heeft gemaakt over de inzet van KPMG als forensisch onderzoeksbureau. De Afdeling ziet niet in op welke wijze uit deze passage kan worden afgeleid welke (financiële) afspraken zijn gemaakt tussen het ministerie van VWS en KPMG. De Afdeling acht daarom geen gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aanwezig.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het verzoek tot beperkte kennisneming gedeeltelijk gerechtvaardigd.
9. Als de AP geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel II. aangeduide verzoek om een geschoonde versie van de brief van KPMG aan het ministerie van VWS van 5 augustus 2021, toe te sturen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de oplegbrief van 5 augustus 2021 die als bijlage is gevoegd bij de brief van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 augustus 2021 gericht aan de Autoriteit Persoonsgegevens, nader aangeduid als bijlage D.3, af;
II. verzoekt de Autoriteit Persoonsgegevens binnen 14 dagen na heden een geschoonde versie van de brief van 5 augustus 2021 aan de Afdeling en de andere betrokken partijen toe te sturen;
III. wijst het verzoek voor het overige toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023
1071