202402407/2/V6.
Datum beslissing: 1 november 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2024 in zaak nr. 23/5728 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2024 in zaak nr. 23/5728.
De staatssecretaris heeft de vertrouwelijke versie van een gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van dit stuk.
Het betreft een niet geanonimiseerd Koninklijk Besluit van 25 maart 2022 met nummer 2022000696 en nummer NAR 2022-03-08.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van het vertrouwelijke, niet geanonimiseerde, stuk kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De staatssecretaris heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij een beperkte kennisneming noodzakelijk acht voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden die in het niet geanonimiseerde stuk zijn genoemd. Die derden zijn niet betrokken bij de procedure van de vreemdeling in zaak nr. 202402407/1/V6. Het openbaar maken en/of het verstrekken van persoonsgegevens van derden aan de vreemdeling schendt de privacy van die derden. Dat geldt te meer omdat de staatssecretaris geen toestemming heeft gevraagd en/of verkregen voor het verstrekken van die gegevens aan de vreemdeling. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat hij vertrouwelijk met persoonsgegevens van derden om moet gaan en dat die vertrouwelijkheid in het geding is op het moment dat persoonsgegevens van derden openbaar worden gemaakt of aan de vreemdeling worden verstrekt. Het belang van het openbaar maken of het verstrekken van die persoonsgegevens aan de vreemdeling weegt niet op tegen het belang van het goed functioneren van de Staat en in het bijzonder de goede uitvoering van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van het vertrouwelijk overgelegde stuk. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden zwaarder dan het belang van de vreemdeling bij kennisneming van het vertrouwelijke stuk. Daarbij betrekt de Afdeling dat de staatssecretaris bij zijn verzoek om beperkte kennisneming van het vertrouwelijke stuk ook een geanonimiseerde versie heeft overgelegd waarin slechts de namen van de echtgenote en het kind van de vreemdeling zichtbaar zijn. Deze gedeeltelijk geanonimiseerde versie heeft de Afdeling met toestemming van de staatssecretaris op 17 oktober 2024 aan de vreemdeling doorgestuurd. De persoonsgegevens van derden zijn in die versie zwart gelakt en zijn voor de vreemdeling in de procedure over zijn naturalisatieverzoek niet relevant. In zoverre is de vreemdeling niet in zijn belangen geschaad.
5. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2024
922