Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Eerste aanleg - enkelvoudig Bestuursrecht overig

21 augustus 2024
ECLI:NL:RVS:2024:3381

Op 21 augustus 2024 heeft de Raad van State een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht. Het zaaknummer is 202403328/1/A2, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RVS:2024:3381.

Soort procedure
Instantie
Zaaknummer(s)
202403328/1/A2
Datum uitspraak
21 augustus 2024
Datum gepubliceerd
21 augustus 2024
Vindplaatsen
  • NJB 2024/1828
Uitspraak

202403328/1/A2

Datum uitspraak: 21 augustus 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante]
, wonend in
[woonplaats]
,

appellante,

en

het college van bestuur van Hogeschool Inholland (hierna: het CvB),

verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 15 januari 2024 heeft de directeur van de vestiging Hogeschool Inholland Rotterdam & Dordrecht (hierna: de directeur) namens het CvB aan

[appellante]
een schriftelijke waarschuwing opgelegd.

Bij beslissing van 22 april 2024 heeft het CvB het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing heeft

[appellante]
beroep ingesteld.

Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 juli 2024, waar

[appellante]
, bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. P. de Vries, zijn verschenen. Ook zijn namens het CvB
[gemachtigden]
verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.      

[appellante]
is een studente aan de Inholland Hogeschool. Het CvB heeft haar vanwege ongepast gedrag binnen het gebouw van de Hogeschool een schriftelijke waarschuwing gegeven.

Beslissing van het CvB

2.       Het CvB heeft zich, met overneming van het advies van de adviescommissie Bezwaarschriften van de Hogeschool Inholland van 22 april 2024, op het standpunt gesteld dat de beslissing zorgvuldig tot stand is gekomen en is gebaseerd op een volledige beoordeling van de feiten. De gedragingen van

[appellante]
, namelijk het in de publieke ruimte schreeuwen, schelden en het doen van dreigende uitspraken richting een medestudent, zijn in strijd met hoofdstuk 3, paragraaf 3.1, Huisregels, Onderdeel A, artikel 1, eerste lid, van de Onderwijsgids 2023-2024. Er ontstond hierdoor een situatie waarmee
[appellante]
afbreuk heeft gedaan aan een veilige en respectvolle leeromgeving. Het CvB heeft geconcludeerd dat de directeur de in de Huisregels, Onderdeel C, artikel 3, derde lid, onder b, van de Onderwijsgids 2023-2024 als ordemaatregel genoemde schriftelijke waarschuwing mocht opleggen. Van noodweer was volgens het CvB geen sprake.
[appellante]
had ook anders kunnen handelen, zoals weglopen uit het conflict. Ook is de maatregel volgens het CvB niet onevenredig.
[appellante]
heeft namelijk geen feitelijk nadeel ondervonden, terwijl het voor de onderwijsinstelling noodzakelijk was om aan
[appellante]
en medestudenten duidelijk te maken dat haar gedrag ongepast en ontoelaatbaar is.

2.1.    Het CvB heeft zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:598, onder 7.1, op het standpunt gesteld dat de schriftelijke waarschuwing een aanmaning is als bedoeld in artikel 7:57h, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) en dat daarom sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In de schriftelijke waarschuwing heeft de directeur namelijk ook vermeld dat bij herhaling van het beschreven onwenselijke gedrag een schorsing kan worden opgelegd of een definitieve verwijdering kan volgen.

Beoordeling van het beroep

Is de schriftelijke waarschuwing een besluit?

3.      

[appellante]
betoogt dat het CvB ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de schriftelijke waarschuwing een aanmaning is als bedoeld in artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW. De schriftelijke waarschuwing is namelijk niet gericht op rechtsgevolg. In dit verband voert zij ook aan dat de directeur, als hij een aanmaning als bedoeld in artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW had willen geven, daarvoor een berisping op had moeten leggen. Het CvB had haar bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. In dit verband stelt
[appellante]
verder dat zij door de beslissing van het CvB in een slechtere positie is gekomen.

3.1.    De artikelen die in deze zaak van toepassing zijn, luiden als volgt:

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."

Artikel 7.57h van de WHW:

"1. Het instellingsbestuur kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling.

[…]

2. Als de persoon die de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, overtreedt, ernstige overlast binnen de gebouwen en terreinen van de instelling heeft veroorzaakt en deze overlast ook na aanmaning door of vanwege het instellingsbestuur niet heeft gestaakt, kan het instellingsbestuur die student de toegang tot de instelling definitief ontzeggen of zijn inschrijving beëindigen."

Huisregels, Onderdeel C, artikel 3 van de Onderwijsgids 2023-2024:

"

[…]

3. Is de overtreder een student dan kunnen - afhankelijk van de aard van de overtreding - de in dit lid genoemde maatregelen worden opgelegd:

a) een mondelinge waarschuwing;

b) een schriftelijke waarschuwing;

c) een berisping;

[…]

j) definitieve ontzegging van de toegang tot de instelling;

k) beëindiging van de inschrijving;

[…]

7. De maatregelen zoals genoemd onder sub j en k kunnen worden opgelegd wanneer sprake is van ernstige overlast veroorzaakt door een student die ook na ontvangst van een aanmaning van of namens het instellingsbestuur hiermee niet is gestaakt.

[…]
."

3.2.    In de door het CvB genoemde uitspraak van 15 februari 2023, onder 7.1, heeft de Afdeling bevestigd dat een aanmaning in de zin van artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW op rechtsgevolg is gericht en daarom als besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Uit deze bepaling blijkt namelijk dat de aanmaning een voorwaarde is om een student de toegang tot de instelling definitief te ontzeggen of zijn inschrijving te beëindigen.

3.3.    Het CvB heeft het bezwaar terecht in behandeling genomen. Naar het oordeel van de Afdeling is de schriftelijke waarschuwing namelijk een aanmaning en daarmee een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daarvoor acht zij van belang dat in de schriftelijke waarschuwing staat: "Bij herhaling van dit gedrag kan een schorsing opgelegd worden of een definitieve verwijdering volgen." Hieruit volgt dat, zoals het CvB ook op de zitting heeft bevestigd, de directeur bij een eventueel toekomstig incident de schriftelijke waarschuwing meeweegt voor de beoordeling of

[appellante]
definitief de toegang tot de instelling wordt ontzegd. Omdat de aanmaning een voorwaarde is om definitief de toegang tot de onderwijsinstelling te ontzeggen en de directeur deze maatregel voor
[appellante]
in de schriftelijke waarschuwing in het vooruitzicht heeft gesteld, is de door de directeur gegeven schriftelijke waarschuwing een aanmaning als bedoeld in artikel 7.57h, tweede lid, van de WHW en daarmee gericht op rechtsgevolg. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2906, helpt haar niet. Anders dan in de schriftelijke waarschuwing die aan
[appellante]
is gegeven wordt in die zaak in de e-mail aan de student niet de mogelijkheid in het vooruitzicht gesteld om een maatregel op te leggen als bedoeld in artikel 7.57h van de WHW. Omdat de schriftelijke waarschuwing op rechtsgevolg is gericht, is voor een aanmaning dus geen voorafgaande berisping nodig. Verder is
[appellante]
niet in een slechtere positie gekomen doordat het CvB de beslissing van 22 april 2024, anders dan de directeur, heeft gebaseerd op artikel 7.57h van de WHW. De Afdeling wijst erop dat de door de directeur genoemde Huisregels de voorschriften zijn als bedoeld in artikel 7.57h, eerste lid, van de WHW. Er was daarmee geen sprake van een andere beoordeling. Het betoog slaagt niet.

Gelijkheidsbeginsel

4.       Het betoog dat de beslissing van het CvB in strijd is met het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Zoals het CvB op de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht heeft de medestudent die betrokken was bij het incident, anders dan

[appellante]
betoogt, dezelfde schriftelijke waarschuwing gekregen waaraan hetzelfde rechtsgevolg is verbonden.

Conclusie

5.       Het beroep is ongegrond. Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden. 

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.

w.g. Wissels

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Vink

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024

154-1062

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158