202207046/1/R3.
Datum uitspraak: 25 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
In den Blauwen Bock B.V., gevestigd in Katwijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2022 in zaak nr. 20/7242 in het geding tussen:
In den Blauwen Bock
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college aan In den Blauwen Bock een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van verlichte gevelreclame op het perceel Badstraat 9 in Katwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college het door
[partij]
daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 september 2019 herroepen en alsnog geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
Bij uitspraak van 1 november 2022 heeft de rechtbank het door In den Blauwen Bock daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft In den Blauwen Bock hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2024, waar In den Blauwen Bock, vertegenwoordigd door mr. D.G. Lasschuit, advocaat in Leiden, en
[gemachtigde]
, en het college, vertegenwoordigd door M.J. van den Oever, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag is ingediend op 20 augustus 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. In den Blauwen Bock is eigenaar van het pand op het perceel. Op de begane grond is een café gevestigd en op de verdiepingen daarboven een hotel. In den Blauwen Bock heeft tussen de tweede en derde verdieping van het pand een lichtreclame aangebracht, bestaande uit de tekst 'Beach Hotel Katwijk'. De letters zijn aangebracht op een aluminium plaat. In de letters is LED-verlichting aangebracht. Op 20 augustus 2019 heeft In den Blauwen Bock hiervoor een omgevingsvergunning aangevraagd.
Het college heeft, mede op basis van het advies van de stadsbouwmeester van Katwijk van 23 augustus 2019, de gevraagde omgevingsvergunning verleend. In het besluit op bezwaar heeft het college, gelet op de bezwaren van
[partij]
en het naar aanleiding daarvan gevraagde advies van de stadsbouwmeester van 14 januari 2020, alsnog geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft de weigering van de omgevingsvergunning in stand gelaten. In den Blauwen Bock is het hier niet mee eens.
Relevante regelgeving
2.1. Artikel 2.10 van de Wabo luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien
[…]
;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…]
."
Beoordeling van het hoger beroep
3. In den Blauwen Bock betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn weigering om omgevingsvergunning te verlenen niet heeft mogen baseren op het welstandsadvies van de stadsbouwmeester van 14 januari 2020. Zij voert in dit verband aan dat de stadsbouwmeester zonder motivering is teruggekomen van zijn eerdere opvatting in zijn advies van 23 augustus 2019 dat er voldoende mogelijkheden zijn om in overeenstemming met de objectgerichte criteria uit de Welstandsnota Katwijk 2012 de lichtreclame aan te brengen onder de dorpel van de kozijnen van de eerste verdieping en dat het college dit zonder om een toelichting te vragen heeft overgenomen in het besluit op bezwaar. In den Blauwen Bock wijst erop dat er geen ruimte is om de lichtreclame aan te brengen onder de onderdorpel van de kozijnen van de eerste verdieping en dat het bovendien in het kader van de exploitatie van zowel het hotel als het café onwenselijk is om de reclame op die plek aan te brengen. In den Blauwen Bock wijst er, onder verwijzing naar een onderzoek dat zij heeft laten verrichten, verder op dat van de door
[partij]
gestelde lichthinder in zijn woning door haar lichtreclame geen sprake kan zijn.
3.1. In de Welstandsnota is het grondgebied van de gemeente onderverdeeld in verschillende gebieden. Voor de verschillende gebieden zijn criteria opgesteld. Daarnaast zijn voor veelvoorkomende gebouwen en bouwwerken objectgerichte criteria opgesteld. Voor reclame-uitingen en naamsvermeldingen zijn de objectgerichte criteria opgenomen in hoofdstuk 17, onder D. Deze criteria bestaan uit algemene criteria voor alle reclame-uitingen en specifieke criteria voor de in hoofdstuk 17, onder D genoemde reclame-uitingen. De hier aan de orde zijnde reclame-uiting valt onder de categorie 'enkelzijdig reclamebord of -object plat op de gevel'. Voor deze reclame-uitingen zijn vier criteria opgenomen. Eén van die criteria is dat de reclame-uiting bij meerdere verdiepingen moet zijn gesitueerd onder de onderdorpel van de kozijnen op de eerste verdieping.
3.2. Op 23 augustus 2019 heeft de stadsbouwmeester een advies uitgebracht over de reclame-uiting. In het advies staat:
"Akkoord, niet strijdig met redelijke eisen van welstand, mede gelet op de situatie en de eerder hoog tegen de gevels geplaatste haakse reclame-uitingen verderop in de Badstraat."
Onder het kopje ‘Motivering’ staat dat het bouwplan weliswaar formeel niet geheel aan de criteria voor reclame-uitingen voldoet, omdat de reclame-uiting is geplaatst onder de kozijnen op de tweede verdieping, maar dat er welstandshalve redenen zijn om de reclame-uiting toch akkoord te bevinden. De redenen daarvoor zijn, kort gezegd, de afstemming van de tekst (vormgeving, afmetingen en kleur) op de gevel, de afspraak dat het licht wordt gedimd/uitgeschakeld na sluitingstijd, de ligging van het pand in een winkelstraat, de aanwezigheid van verschillende haakse reclame-uitingen boven de onderdorpel van de kozijnen van de eerste verdieping in de Badstraat, het feit dat er op de gevel nauwelijks een andere mogelijkheid is om reclame te maken voor het boven de horeca gelegen hotel en de ligging van de gevel tegenover een verbreding van de straat.
3.3. Uit de stukken blijkt dat het college naar aanleiding van het bezwaar van
[partij]
de stadsbouwmeester opnieuw om advies heeft gevraagd. In het aanvullend advies van 14 januari 2020 heeft de stadsbouwmeester gereageerd op de opmerkingen van
[partij]
. Er staat dat het bouwplan niet voldoet aan het vastgestelde beleid, waarbij is vermeld dat de mening van
[partij]
wordt gedeeld dat er wel degelijk voldoende mogelijkheden zijn om de lichtreclame in overeenstemming met de objectgerichte criteria aan te brengen onder de dorpel van de kozijnen van de eerste verdieping. De opvatting van
[partij]
dat er geen sprake is van andere hoog tegen de gevel geplaatste haakse reclame-uitingen in de Badstraat wordt niet gedeeld. Verder heeft de stadsbouwmeester opgemerkt dat een afspraak over het dimmen van de lichtsterkte en/of het na sluitingstijd uitschakelen van de reclame mogelijkheden zou bieden voor beide partijen.
3.4. In het besluit op bezwaar staat dat de stadsbouwmeester in zijn tweede advies tot de conclusie is gekomen dat de het bouwplan op onderdelen in strijd is te achten met de bij of krachtens de gemeentelijke Welstandsnota geldende redelijke eisen van welstand, te weten dat de reclame moet zijn aangebracht onder de onderdorpel van de kozijnen van de eerste verdieping. Uit de door het college op zitting gegeven toelichting begrijpt de Afdeling dat het college dit aanvullende advies als een negatief advies heeft aangemerkt en geen redenen heeft gezien om van dat advies af te wijken. In het besluit op bezwaar staat in dit verband dat het college van belang geacht dat de reclame-uiting ten onrechte is uitgevoerd in contrasterend materiaal- en kleurgebruik en met ingeschakelde verlichting overeenkomt met een verlichte reclame-uiting die reflecterende en/of fluorescerende kleuren voortbrengt, die voor
[partij]
leidt tot zodanige lichthinder dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig nadelig wordt beïnvloed ten opzichte van het dienen van het belang van In den Blauwen Bock met de aangevraagde reclame beoogde doelstelling.
1. 3.5. De Afdeling stelt vast dat het eerste advies een positief advies betreft. Er wordt weliswaar formeel niet voldaan aan alle criteria van de Welstandsnota, maar de stadsbouwmeester heeft het bouwplan niet in strijd met redelijke eisen van welstand geacht. De stadsbouwmeester is naar het oordeel van de Afdeling in zijn aanvullende advies niet van zijn positieve advies teruggekomen. Hij heeft in reactie op het standpunt van
[partij]
alleen bevestigd dat de reclame-uiting onder de onderdorpel van de kozijnen van de eerste verdieping zou kunnen worden aangebracht. Dat was niet anders in het eerste door hem uitgebrachte advies. Voor wat betreft de overige argumenten van
[partij]
worden deze niet bevestigd door de stadsbouwmeester. Het college is er in het besluit op bezwaar dus ten onrechte van uitgegaan dat het aanvullende advies van de stadsbouwmeester alsnog negatief is en de stadsbouwmeester het bouwplan alsnog in strijd met redelijke eisen van welstand zou hebben geacht.
3.6. De Afdeling overweegt verder dat het college niet aan een welstandsadvies is gebonden. Het mag daarvan afwijken. De verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing ligt immers bij het college zelf. De Afdeling wijst in dit verband op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, waaruit volgt dat het aan het college is om te beoordelen of een bouwplan al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Het college moet de afwijking van een welstandsadvies, dat immers een advies is van een door het college zelf ingeschakelde deskundige, wel deugdelijk motiveren.
3.7. Voor zover het college op de zitting heeft aangegeven dat, ook als het aanvullende advies van de stadsbouwmeester positief zou zijn, er in heroverweging aanleiding bestond om daarvan af te wijken en het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand is te achten, overweegt de Afdeling als volgt.
Het college heeft van belang geacht dat de reclame-uiting in strijd met de Welstandsnota is aangebracht boven de onderdorpel van de kozijnen van de eerste verdieping. De Afdeling wijst erop dat de deskundige van het college dit ook heeft geconstateerd, maar dit geen reden vond om het bouwplan daarom in strijd met redelijke eisen van welstand te achten. Het college heeft niet gemotiveerd waarom het, anders dan zijn deskundige, doorslaggevende waarde hecht aan dit criterium van de Welstandsnota. Ook blijkt niet hoe het college het belang van In den Blauwen Bock en de redenen waarom zij de reclame-uiting, ondanks het deskundigenadvies, hoger op de gevel wil laten plaatsen, in de afweging heeft betrokken. Het college heeft ook van belang geacht dat de reclame-uiting is aangebracht in contrasterend materiaal- en kleurgebruik. De deskundige van het college heeft evenwel aangegeven dat de tekst in open letters wat betreft vormgeving, afmetingen en kleur in voldoende mate is afgestemd op de gevel waardoor de tekst niet ontsierend is voor het gevelbeeld en geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Het college heeft tot slot van belang geacht dat
[partij]
lichthinder ondervindt, waardoor zijn woon- en leefklimaat onevenredig nadelig wordt beïnvloed ten opzichte van het dienen van het belang van In den Blauwen Bock. De Afdeling wijst erop dat, voor zover lichthinder al een aspect kan zijn dat bij de welstandstoetsing moet worden meegewogen, In den Blauwen Bock een onderzoek heeft laten uitvoeren naar de door
[partij]
gestelde lichthinder in zijn schuin tegenover de gevelreclame liggende woning. In het in beroep overgelegde rapport van 16 november 2020 staat dat het blauwe licht van de reclame-uiting van In den Blauwen Bock ruim onder de normen als opgenomen in de 'Algemene richtlijn betreffende lichthinder' van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde blijft en voorts dat andere reclame-uitingen in de omgeving, onder meer gesitueerd tussen de woning van
[partij]
en de reclame-uiting van In den Blauwen Bock meer lichthinder zouden moeten veroorzaken bij
[partij]
.
4. Uit het voorgaande volgt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en dat om die reden de aanvraag moet worden afgewezen. Het betoog slaagt alleen al hierom. Dat wat In den Blauwen Bock voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Conclusie
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2020 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het college moet opnieuw op het bezwaar van
[partij]
beslissen.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
Proceskosten
7. Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2022 in zaak nr. 20/7242;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk van 6 oktober 2020, kenmerk 1680309;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Katwijk tot vergoeding van bij In den Blauwen Bock B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.500,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Katwijk aan In den Blauwen Bock B.V. het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 897,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2024
473