202103851/2/V2.
Datum beslissing: 22 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 juni 2021 in zaak nr. NL21.6960 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Procesverloop
De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 9 juni 2021 in zaak nr. NL21.6960.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft - apart van het hogerberoepschrift - een aantal stukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat deze stukken niet in het procesdossier mogen worden opgenomen en dat de staatssecretaris de inhoud van deze stukken wel kent.
Het betreft de volgende stukken:
1. een e-mail van de UNHCR;
2. een rapport van nader gehoor en besluit van 2871532592;
3. een rapport van nader gehoor en besluit van 2875829509;
4. een rapport van nader gehoor en besluit van 2875340717;
5. een rapport van nader gehoor en besluit van 2891657141;
6. een rapport van nader gehoor en besluit van 2871828503;
7. een rapport van nader gehoor van 2896910587.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft een nader stuk ingediend en daarmee een nadere toelichting gegeven op het verzoek.
Overwegingen
1. De gemachtigde van de vreemdeling heeft de Afdeling verzocht te bepalen dat de bij het verzoek overgelegde stukken niet in het procesdossier worden opgenomen. De gemachtigde van de vreemdeling voert ter motivering van het verzoek aan dat de stukken gegevens bevatten van andere personen die geen onderdeel zijn van het geschil en die recht hebben op bescherming van hun persoonsgegevens. In de brief van 29 juni 2021 heeft de gemachtigde van de vreemdeling een nadere toelichting gegeven op het verzoek. De gemachtigde van de vreemdeling stelt dat uit artikel 8:29 van de Awb niet volgt dat de geheimhouding alleen ziet op de wederpartij in de procedure en daarom ook de koppeling met de redenen uit de Wet openbaarheid van bestuur een aanwijzing is dat de vraag of informatie aan derden bekend zou kunnen raken een rol kan spelen. De gemachtigde van de vreemdeling wijst op het risico dat de stukken deel worden van het procesdossier van de vreemdeling bij de staatssecretaris en/of de rechter, waardoor de vreemdeling zelf of derden toegang krijgen tot deze stukken van andere personen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De Afdeling overweegt dat artikel 8:29 van de Awb - gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming ervan - niet de mogelijkheid biedt om te bepalen dat een door een gemachtigde van een partij in de procedure ingediend stuk aan die partij zelf of diens eventuele nieuwe raadsman mag worden onthouden. De regeling in artikel 8:29 van de Awb strekt er toe te bewerkstelligen dat een partij, die verplicht is een stuk in te dienen of inlichtingen te verstrekken, de rechter kan vragen te bepalen dat alleen hij van het stuk kennis neemt en de andere partij(en) vanwege gewichtige redenen niet. In zoverre kan de gemachtigde van de vreemdeling met het verzoek niet bereiken wat hij daarmee beoogt te bewerkstelligen.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de gemachtigde van de vreemdeling overgelegde stukken. Zij stelt vast dat deze stukken, op het eerste stuk na, door de staatssecretaris zelf zijn opgesteld en daarom bij hem bekend zijn. De gemachtigde van de vreemdeling erkent in het verzoek ook dat de staatssecretaris de inhoud van alle stukken kent. Daarom is er naar het oordeel van de Afdeling geen beletsel waarom de staatssecretaris niet van de stukken kennis zou mogen nemen. Nu beide partijen bekend zijn met dan wel kennis mogen nemen van de stukken, is geen sprake van een verzoek om beperkte kennisneming of aanleiding om daarover een beslissing te nemen, nog daargelaten dat een dergelijk verzoek gelet op het bepaalde in artikel 8:29, eerste lid, Awb slechts kan worden gedaan als sprake is van een verplichting stukken over te leggen.
5. Voor zover de gemachtigde van de vreemdeling wijst op en vreest voor het risico dat de stukken deel worden van het procesdossier van de vreemdeling bij de staatssecretaris en/of de rechter, waardoor de vreemdeling zelf of derden toegang krijgen tot deze stukken met informatie over andere personen, overweegt de Afdeling dat, gelet op de inhoud van de stukken, niet valt in te zien waarom de stukken en met name de daarin opgenomen persoonsgegevens - door de indiener daarvan - niet geanonimiseerd kunnen worden en/of de persoonsgegevens niet kunnen worden weggelakt.
6. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het verzoek niet gerechtvaardigd.
7. De Afdeling bepaalt dat de stukken worden teruggezonden aan de vreemdeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Verweij
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021
722