202102760/3/V6.
Datum uitspraak: 6 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellant]
, wonend te
[woonplaats]
,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 maart 2021 in zaak nr. 20/1021 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
[appellant]
heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 maart 2021 in zaak nr. 20/1021.
De staatssecretaris heeft, op verzoek van de Afdeling met toepassing van artikel 8:45 van de Awb, de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
1. Een bestuurlijke inbreng van 1 oktober 2018 van verschillende partijen, te weten Gemeente Utrecht, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, Openbaar Ministerie en Politie.
2. Antwoorden van 14 april 2021 op de door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, aan de staatssecretaris gestelde vragen over de vorengenoemde bestuurlijke inbreng.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de mogelijkheid van vertrouwelijk overleg en bestuurlijke inbreng van betrokken partijen in dit geval zwaarder dan het belang dat
[appellant]
kennisneemt van de stukken.
4. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2022
897