in conventie en in reconventie
5.1.
De vorderingen in conventie en in reconventie worden vanwege hun samenhang samen beoordeeld.
Bevoegdheid/toepasselijk recht
5.2.
[eiser]
woont in het Verenigd Koninkrijk. De rechtbank moet daarom ambtshalve beoordelen of zij internationaal bevoegd is en zo ja, welk recht toepasselijk is.
5.3.
Alle partijen gaan – mede aan de hand van het forumkeuzebeding in artikel 17.2 van de licentieovereenkomst – uit van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter (in Rotterdam). De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen.
5.4.
Het gaat in deze procedure met name om uitleg van overeenkomsten. Op de licentieovereenkomst is op grond van artikel 17.1 Nederlands recht van toepassing. Op de Litigation Agreement is op grond van artikel 12 het recht van de staat Californië van toepassing.
5.5.
Aanvankelijk baseerde
[eiser]
al zijn vorderingen op zijn uitleg van de licentieovereenkomst en de
Litigation Agreement. De reconventionele vorderingen I en II van Harbour c.s. zijn gebaseerd op de daar tegenover staande uitleg van gedaagden. Hangende deze procedure heeft Erasmus MC haar aandeel in de octrooien overgedragen aan Harbour Antibodies. Na die overdracht voegde
[eiser]
een Amerikaans procesrechtelijk argument (de zogenaamde
constitutional standing) als grondslag toe aan zijn vorderingen 2 tot en met 4.
Belang [eiser]
bij vordering 1
5.6.
Erasmus MC heeft betoogd dat de overdracht van haar aandeel in de octrooien aan Harbour Antibodies tot gevolg heeft dat
[eiser]
geen belang meer heeft bij zijn vorderingen 1 tot en met 4. Volgens Harbour c.s. zijn die vorderingen achterhaald, wat de rechtbank begrijpt als een beroep op het (inmiddels) ontbreken van voldoende belang. Voor wat betreft de vorderingen 2 tot en met 4 wordt dit verweer hierna behandeld (onder 5.37 e.v., met name 5.41), voor wat betreft vordering 1 geldt het volgende.
5.7.
De rechtbank passeert dit verweer. In het algemeen geldt dat de rechter terughoudend moet zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat voldoende belang ontbreekt.
[eiser]
heeft tijdens de mondelinge behandeling betoogd dat de vraag of Harbour Antibodies een licentie heeft die zich uitstrekt tot meer soorten (knaag)dieren dan alleen transgene muizen van belang is voor de vraag of Harbour c.s.
constitutional standing hebben in de Amerikaanse procedure. De Amerikaanse rechter moet, onder meer op basis van de beoordeling van de door
[eiser]
in deze Nederlandse procedure gevraagde verklaringen van recht, beslissen over de vraag van de
standing, omdat Nederlands recht van toepassing is op, kort gezegd, de licentie. Volgens
[eiser]
houdt hij ook belang bij vordering 1 om te kunnen bepalen hoe de eventuele opbrengst van de Amerikaanse procedure moet worden verdeeld. Verder hebben Harbour c.s. er zelf, terecht, op gewezen dat Harbour Antibodies na de overdracht niet alleen mede-eigenaar is van de octrooien, maar ook nog steeds licentienemer.
[eiser]
heeft immers nog steeds zijn eigen aandeel in de octrooien en geen van partijen heeft gesteld dat de licentieovereenkomst in de relatie tussen
[eiser]
en Harbour Antibodies is beëindigd. Volgens Harbour c.s. hebben zij nog steeds belang bij een verklaring van recht over de reikwijdte van het contractuele recht van Harbour c.s. om de gelicenseerde octrooien te handhaven tegen vermeende inbreukmakers.
Ook als de stellingen van
[eiser]
niet alle opgaan volgt daaruit wel dat
[eiser]
belang heeft bij een oordeel van deze rechtbank over de uitleg van de licentieovereenkomst en heeft hij daarmee voldoende en concreet belang bij zijn vordering 1.
Uitleg van de licentieovereenkomst
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van de licentieovereenkomst aan Harbour Antibodies verstrekte licentie is beperkt tot toepassing van de octrooien in transgene muizen. De licentie strekt zich dus niet uit tot toepassing in transgene ratten.
De bevoegdheid van Harbour c.s. om de octrooien te handhaven is echter ruimer en niet beperkt tot het toepassingsgebied van transgene muizen.
De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
5.9.
De rechtbank moet de licentieovereenkomst uitleggen naar het toepasselijke Nederlandse recht. Daarbij past de rechtbank het Haviltex-criterium toe, zoals dit geldt voor commerciële overeenkomsten waarover is onderhandeld. Dit criterium luidt als volgt (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101):
“Bij de uitleg van een overeenkomst die een commerciële overeenkomst is, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen, komt groot gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, maar kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.”
5.10.
Bij de onderhandelingen over de licentieovereenkomst waren advocaten betrokken. Voordat de licentieovereenkomst is gesloten zijn er meerdere concepten over en weer gegaan. Het gaat om een commerciële overeenkomst tussen professioneel opererende partijen, waarbij grote financiële belangen een rol spelen. Gelet op genoemd criterium heeft de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen van de bepalingen in de licentieovereenkomst een groot gewicht.
De tekst van de licentieovereenkomst
5.11.
Partijen zijn het erover eens dat de beschermingsomvang van de octrooien niet is beperkt tot toepassing in transgene muizen. Uit de octrooien en de stellingen van partijen over die octrooien volgt dat de beschermingsomvang zich uitstrekt tot transgene zoogdieren (niet-menselijk), waarbij in de specificaties knaagdieren – en muizen in het bijzonder – als voorkeur zijn genoemd.
5.12.
In de licentieovereenkomst wordt op meerdere plaatsen verwezen naar alléén transgene muizen. De aan Harbour Antibodies verstrekte licentie is in artikel 2.1 omschreven als “an exclusive licence, under the Technology to use, manufacture, market, offer for sale, sell, supply, keep, breed, cross breed and import Transgenic Mice in the Field”.
Bij de definitiebepalingen wordt bij “Antibodies/Antibody” en “Know How” (en indirect ook bij “Field” en “Technology”) verwezen naar transgene muizen. Verder is er een definitiebepaling voor “Transgenic Mice”. In verschillende andere bepalingen, waaronder de eerste twee overwegingen en de artikelen 6.1, 8.1.3, 8.1.5 en 9.1, worden ook alleen transgene muizen genoemd. Artikel 9.1 koppelt de looptijd van de licentieovereenkomst aan de exploitatie door Harbour Antibodies van de technologie specifiek met betrekking tot transgene muizen. De tekst van de licentieovereenkomst wijst er dan ook op dat de reikwijdte van de licentie beperkt is tot toepassing in transgene muizen.
5.13.
De bevoegdheid van Harbour Antibodies om de octrooien te handhaven is neergelegd in artikel 14.3 van de licentieovereenkomst. In die bepaling staat, anders dan in de hiervoor genoemde bepalingen, géén beperking tot transgene muizen. De tekst van de licentieovereenkomst wijst er daarom op dat de handhavingsbevoegdheid van Harbour Antibodies ook bestaat buiten het toepassingsgebied van transgene muizen.
De bedoeling van partijen
5.14.
Niet gebleken is dat partijen hebben bedoeld om een andere (dan de hiervoor toegelichte taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de licentieovereenkomst te hechten. Dit wordt hierna toegelicht.
5.15.
Partijen zijn het erover eens dat zij transgene muizen altijd hebben beschouwd als het meest rendabele platform voor het tot expressie brengen van de antilichamen en dat Harbour Antibodies zich daar dan ook op zou moeten focussen. Erasmus MC heeft erop gewezen dat exploitatie buiten transgene muizen ten tijde van het sluiten van de licentieovereenkomst niet reëel of interessant was. Dat desondanks een licentie aan Harbour Antibodies zou zijn verstrekt voor de volle omvang van de octrooien (en dus ook voor toepassing in andere transgene zoog-/knaagdieren dan transgene muizen) hebben Harbour c.s. en Erasmus MC weliswaar betoogd, maar de rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de juistheid van dat standpunt. Omdat toepassing in transgene muizen ten tijde van het aangaan van de licentieovereenkomst de enige bestaande en lucratieve toepassing was, ligt het juist voor de hand dat de licentie tot die toepassing is beperkt. Ook in de octrooien zelf wordt veelvuldig gerefereerd aan muizen en de stellingen omtrent de activiteiten van Amgen zijn te weinig concreet.
5.16.
Erasmus MC stelt weliswaar dat zij beoogde een licentie te verlenen voor de volle omvang van de octrooien, met een focus – zonder beperking te impliceren – op toepassing in muizen, maar dit valt niet te rijmen met haar betoog en dat van Harbour c.s. over de beperking van het werkveld (“the Field”) tot transgene muizen in de licentieovereenkomst. Dat betoog houdt immers in dat die beperking niet alleen is opgenomen in verband met de hiervoor bedoelde focus op het meest effectieve toepassingsgebied, maar ook om Harbour Antibodies geen onbeperkte rechten te geven op de resultaten van alle (destijds) toekomstige academische onderzoekswerkzaamheden die Erasmus MC zou verrichten. Erasmus MC heeft toegelicht dat zij deze beperking tot transgene muizen heeft voorgesteld, omdat zij op grond van de Research Consultancy Agreement verdere ontwikkelings- en onderzoekswerkzaamheden verrichtte en de resultaten waarop Harbour Antibodies recht zou hebben beperkt moesten blijven tot de in de octrooien geclaimde werkwijzen en verbeteringen daarvan. Erasmus MC is een academisch centrum met veel activiteiten op het gebied van antilichamen, ook op terreinen die niets met de in de octrooien geclaimde technologie te maken hebben. Tijdens het sluiten van de licentieovereenkomst was het voor Erasmus MC nog niet duidelijk waar haar verdere onderzoek toe zou leiden en of zij ook buiten transgene muizen onderzoek wilde doen. Zij wilde die mogelijkheid openhouden. Zij kon Harbour Antibodies daarom geen onbeperkte rechten geven op de resultaten van toekomstig onderzoek, aldus Erasmus MC.
5.17.
Volgens Harbour c.s. en Erasmus MC strookt het behoud van de rechten door de licentiegevers voor toepassing in andere knaagdieren dan transgene muizen niet met het feit dat (i) alle octrooikosten door Harbour Antibodies zijn gedragen (zie ook artikel 5.3 van de licentieovereenkomst) en (ii) in de Research & License Agreement uit 2006 bepaald was dat de octrooien bij het bereiken van bepaalde mijlpalen aan Harbour Antibodies zouden worden overgedragen. Deze bepalingen impliceren dat alleen Harbour Antibodies de octrooien commercieel zou gebruiken en alleen zij licentienemer zou zijn, aldus Harbour c.s. en Erasmus MC.
De rechtbank volgt hen hierin niet. De commerciële exploitatie van de octrooien was in de praktijk uitsluitend gericht op transgene muizen. Omdat Harbour Antibodies de voordelen van die exploitatie zou gaan genieten, is het begrijpelijk dat zij de kosten voor het aanvragen en in stand houden van de octrooien wilde dragen. Wat betreft punt (ii) heeft
[eiser]
onweersproken gesteld dat de bepaling over overdracht van de octrooien aan Harbour Antibodies bij het behalen van bepaalde mijlpalen juist niet meer voorkomt in de licentieovereenkomst uit 2011.
5.18.
Uit de door Harbour c.s. en Erasmus MC nog aangehaalde artikelen 10.3, 14.5 en 15.1 van de licentieovereenkomst kan ook geen andere bedoeling van partijen worden afgeleid. Dat
[eiser]
en Erasmus MC als licentiegevers contractueel verbonden zijn met Harbour Antibodies als licentienemer (artikel 10.3), dat
[eiser]
en Erasmus MC de octrooien alleen zelf zouden mogen gebruiken als Harbour Antibodies zou besluiten om van verdere verlenging etc. af te zien (artikel 14.5) en dat Harbour Antibodies gerechtigd was om zichzelf als exclusieve licentienemer te registreren (artikel 15.1), rechtvaardigt niet de conclusie dat de licentie ruimer is dan hiervoor uiteengezet. Deze bepalingen zijn ook zinvol als de licentie slechts ziet op muizen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat er bij het aangaan van de licentieovereenkomst uit 2009 geen andere toepassingen waren dan toepassing in transgene muizen.
5.19.
Harbour c.s. en Erasmus MC hebben ter onderbouwing van hun standpunt dat het de bedoeling is geweest om aan Harbour Antibodies een licentie te verstrekken voor de volledige toepassing van de octrooien nog gewezen op bepalingen in de Research & License Agreement uit 2006 en de daaraan voorafgaande term sheet. De rechtbank gaat daaraan voorbij. Het gaat in deze procedure om de uitleg van de jaren later, in 2011, gesloten overeenkomst, waarover uitgebreid is onderhandeld. Bovendien was ook in de overeenkomst uit 2006 het werkveld (“the Field”) beperkt tot transgene muizen.
Reikwijdte handhavingsbevoegdheid
5.20.
[eiser]
, Harbour Antibodies en Erasmus MC hebben in de periode van januari 2010 tot mei 2011 uitgebreid onderhandeld over de licentieovereenkomst. Over de handhavingsbevoegdheid in artikel 14.3, die is toegevoegd door (de advocaat van) Harbour Antibodies, is niet of nauwelijks onderhandeld. Harbour c.s. en Erasmus MC hebben betoogd dat voor hen direct vast stond dat deze handhavingsbevoegdheid betrekking had op de octrooien in hun volle omvang, omdat het in het belang van alle partijen is dat Harbour Antibodies de octrooien in hun volle omvang kan handhaven jegens inbreukmakende partijen. Ook de ontwikkeling van concurrerende producten op basis van ontwikkelingen in andere knaagdieren zouden immers de gezamenlijke belangen kunnen schaden. Dat over artikel 14.3 niet of nauwelijks is onderhandeld, bevestigt volgens Harbour c.s. en Erasmus MC dat over een ruime handhavingsbevoegdheid geen verschil van mening bestond en dat
[eiser]
de opvatting van Harbour c.s. en Erasmus MC deelde. Daarbij past ook dat Harbour Antibodies de kosten zou dragen.
5.21.
[eiser]
heeft hier onvoldoende tegenin gebracht. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat
[eiser]
heeft erkend dat het recht van Harbour Antibodies om de octrooien te handhaven een technische toevoeging was van de Engelse advocaat van Harbour Antibodies, geïnstrueerd door
[eiser]
(die tot 28 september 2011 bestuurder van Harbour Antibodies was). Het ligt voor de hand dat, als bedoeld was de handhavingsbevoegdheid te beperken, dit expliciet was opgenomen in de tekst.
[eiser]
heeft niet onderbouwd dat of waarom hij reeds toen bezwaar had tegen een ruime handhavingsbevoegdheid, waarbij bedacht moet worden dat handhaving gepaard gaat met kosten.
5.22.
Erasmus MC heeft meegedeeld dat zij niet bereid is en was om haar middelen te investeren in een procedure tegen partijen die inbreuk maken op de octrooien. Daarbij past dat in artikel 14.3 van de licentieovereenkomst aan Harbour Antibodies een ruime bevoegdheid is gegeven om de octrooien in hun volle omvang – en dus ook buiten het toepassingsgebied van de transgene muizen – te handhaven tegenover derden, voor rekening en risico van Harbour Antibodies en zonder enige kosten of risico’s voor de licentiegevers.
Handelwijze partijen na het sluiten van de licentieovereenkomst
5.23.
Volgens Harbour c.s. en Erasmus MC blijkt uit de handelwijze van partijen na het sluiten van de licentieovereenkomst dat het nooit de bedoeling is geweest om de licentie te beperken tot transgene muizen. De rechtbank volgt hen daarin niet en licht dat als volgt toe.
5.24.
Harbour HCab, aan wie Harbour Antibodies een sublicentie heeft verstrekt, heeft op haar beurt in 2013, 2015 en 2016 sublicentieovereenkomsten gesloten met Amgen, Crescendo Biologics en Mogam Institute for Biomedical Research. Deze sublicenties omvatten volgens de tekst daarvan het gebruik van de technologie bij knaagdieren (“rodents”) en dus niet alleen muizen. Hieruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat partijen hebben beoogd aan Harbour Antibodies een licentie voor alle mogelijke toepassingsgebieden van de octrooien te verstrekken. Tussen partijen is niet in geschil dat Harbour c.s. zich bij het gebruikmaken van de aan hen gelicenseerde bevoegdheden uitsluitend hebben beperkt tot transgene muizen en dus ook alleen toepassingen met/in muizen kunnen leveren. Dat de sublicentieovereenkomsten aan
[eiser]
zijn toegestuurd en hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt is, gelet op het voorgaande, onvoldoende aanwijzing dat hij uitging van een ruimere licentie. In de gegeven omstandigheden mocht
[eiser]
erop vertrouwen dat de exploitatie door de sublicentienemers beperkt bleef tot transgene muizen, omdat de licentienemer geen sublicentie kan verlenen die ruimer is dan zijn eigen licentie.
5.25.
Vast staat dat de licentiegevers na het sluiten van de licentieovereenkomst nooit activiteiten hebben ontplooid om de octrooien buiten transgene muizen te exploiteren. Ook dit rechtvaardigt de conclusie dat het de bedoeling van partijen was dat Harbour Antibodies alleen rechten ten aanzien van transgene muizen zou krijgen. Datzelfde geldt voor de stelling dat
[eiser]
nooit eerder heeft gesuggereerd dat de omvang van de licentie beperkt is. Partijen hielden zich alleen maar bezig met transgene muizen en pas toen Harbour c.s. een handhavingsactie tegen TeneoBio wilden starten kwam het onderhavige verschil van inzicht aan de orde.
5.26.
Volgens Harbour c.s. en Erasmus MC blijkt uit het op 17 juni 2013 goedgekeurde businessplan van Harbour Antibodies dat het nooit de bedoeling is geweest om de rechten van Harbour Antibodies onder de octrooien te beperken. Uit datzelfde businessplan blijkt echter ook dat partijen nog steeds transgene muizen als het meest rendabele platform voor het generen van antilichamen hebben gezien en dat Harbour Antibodies zich daarom daarop moest concentreren. De rechtbank ziet in dit businessplan daarom geen grond voor een andere uitleg van de licentieovereenkomst.
Reikwijdte handhavingsbevoegdheid
5.27.
Dat Harbour Antibodies bevoegd is om de octrooien in hun volle omvang – en dus ook buiten de reikwijdte van de licentie – te handhaven, wordt bevestigd door de Litigation Agreement die op 19 november 2021 is gesloten tussen
[eiser]
, Erasmus MC en Harbour Antibodies.
5.28.
Artikel 10.2 van de Litigation Agreement bepaalt dat de rechten en verplichtingen van partijen uit artikel 14.3 van de licentieovereenkomst ongewijzigd blijven. Zoals eerder in dit vonnis is overwogen, kent artikel 14.3 van de licentieovereenkomst geen beperking tot transgene muizen. Dat uit de eerste twee overwegingen van de Litigation Agreement blijkt dat deze overeenkomst afhankelijk is van de licentieovereenkomst en in artikel 10.1 wordt verwezen naar “Licensed Methods or Licensed Products”, betekent niet dat de Litigation Agreement is beperkt tot handhaving van de octrooien met betrekking tot technologie op basis van transgene muizen. Een dergelijke beperking is nergens in de Litigation Agreement te lezen, ook niet in de definitiebepalingen. Een expliciete vermelding lag wel voor de hand, als zo’n beperking was beoogd.
5.29.
[eiser]
heeft ermee ingestemd dat Harbour Antibodies de octrooirechten zou handhaven. Dit staat tussen partijen niet ter discussie. De
Litigation Agreement is opgesteld met het oog op het optreden tegen de vermeende inbreuk op de octrooien door TeneoBio in Amerika.
[eiser]
heeft niet betwist dat hij wist dat TeneoBio zich bezighield met het ontwikkelen van een platform voor transgene ratten. Uit het business plan 2010-2011 blijkt dat
[eiser]
destijds al op de hoogte was van de activiteiten van TeneoBio, althans haar rechtsvoorganger OMT. Dat hij dit al wist vóórdat hij de
Litigation Agreement tekende blijkt voorts uit het feit dat Harbour Antibodies hem op 10 november 2021 tegelijk met de
Litigation Agreement een document genaamd “Initial Infringement Analyses-TeneoBio” stuurde. Harbour c.s. en Erasmus MC hebben onweersproken gesteld dat in dat document staat dat de inbreuk op de octrooirechten door TeneoBio ziet op toepassingen van de uitvindingen met betrekking tot transgene ratten. Door de
Litigation Agreement vervolgens te tekenen, bevestigde
[eiser]
zijn instemming met de handhaving van de octrooien tegen toepassing in transgene ratten. Dit verdraagt zich niet met zijn huidige standpunten dat de
Litigation Agreement is beperkt tot transgene muizen, dat hij er in goed vertrouwen van uitging dat deze net zo beperkt was als de licentie en dat hij pas op 5 april 2022 ontdekte dat de Amerikaanse procedure over transgene ratten ging.
5.30.
Gelet op het voorgaande kunnen de stellingen van
[eiser]
dat de
Litigation Agreement niet uitgebreid met hem is besproken, dat hij daarover geen juridisch advies heeft gehad – nog daargelaten dat in ieder geval dit laatste voor zijn rekening en risico komt – onbesproken blijven.
Redelijkheid en billijkheid
5.31.
Volgens Harbour c.s. is het ondenkbaar dat
[eiser]
en Erasmus MC licenties aan derden kunnen verlenen voor toepassing buiten transgene muizen en op die manier Harbour c.s. zouden kunnen beconcurreren, wat het gevolg zou kunnen zijn van de interpretatie van
[eiser]
van de aan Harbour Antibodies verleende licentie. Daarmee zouden zij in strijd handelen met de beginselen van redelijkheid en billijkheid die aandeelhouders op grond van artikel 2:8 en artikel 6:162 BW jegens elkaar moeten betrachten. In de periode dat
[eiser]
bestuurder van Harbour Antibodies was, zou een dergelijk handelen bovendien tot bestuurdersaansprakelijkheid hebben geleid, aldus Harbour c.s.
5.32.
Volgens
[eiser]
is de ruime uitleg van de handhavingsbevoegdheid die Harbour c.s. aanhangen onacceptabel, omdat Harbour Antibodies dan kan beslissen over de handhaving van octrooien voor toepassing buiten haar licentie waarmee zij tegen de wensen van de licentiegevers en/of eventuele andere licentienemers in zou kunnen gaan. Ook heeft
[eiser]
aangevoerd dat het niet redelijk is om Harbour Antibodies alle vrijheid te geven zonder een passende vergoeding aan de octrooihouders.
5.33.
Deze stellingen van partijen zijn onvoldoende om te komen tot een andere uitleg van de overeenkomsten. De door partijen genoemde gevolgen zijn nu eenmaal inherent aan de keuzes en afspraken die zij zelf hebben gemaakt. Wat betreft de door Harbour c.s. genoemde bezwaren geldt bovendien dat in dat kader afspraken zijn gemaakt in de artikelen 8.1.3 en 10.3 van de licentieovereenkomst. De door
[eiser]
benoemde vergoeding aan de octrooihouders is in zijn geval € 40.000,00 per jaar plus de aandelen die hij houdt in HBM; niet in te zien valt waarom dat niet passend is en waarom de ruime handhavingsbevoegdheid – die met name geld kost – in dat opzicht verschil maakt. Hoe dan ook leidt de uitleg zoals hiervoor toegelicht (de licentie ziet alleen op transgene muizen, de handhavingsbevoegdheid ziet ook op transgene ratten) niet tot een naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar resultaat. Dat de gevolgen van de afspraken die partijen hebben gemaakt toen hun verstandhouding nog goed was thans anders uitpakken dan zij elk voor zich wensen volstaat daartoe meer in het algemeen niet.
5.34.
Wegens het ontbreken van stellingen die, indien bewezen, tot een andere uitleg van de licentieovereenkomst zouden moeten leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
5.35.
Het voorgaande brengt mee dat vordering 1 in conventie in zoverre toewijsbaar is, dat voor recht wordt verklaard dat de licentieovereenkomst zich niet uitstrekt tot toepassingen met transgene ratten. Het gedeelte van vordering 1 in conventie dat betrekking heeft op de handhavingsbevoegdheid, wordt afgewezen.
5.36.
Omdat vordering 1 in conventie voor een deel toewijsbaar is, wordt toegekomen aan de voorwaardelijk door Harbour c.s. ingestelde vorderingen I en II in reconventie. Vordering I in reconventie van Harbour c.s. – een verklaring voor recht dat de licentieovereenkomst aan Harbour c.s. het exclusieve recht geeft om de octrooien te exploiteren voor alle toepassingsgebieden – is, zo volgt uit wat hiervoor is overwogen, niet toewijsbaar. Uit het oordeel over vordering 1 in conventie volgt ook dat vordering II in reconventie van Harbour c.s. – een verklaring voor recht dat, kort gezegd, sprake is van een ruime handhavingsbevoegdheid – wel toewijsbaar is.
De Amerikaanse procedure, vorderingen 2 t/m 4 van [eiser]
en vordering III van Harbour c.s.
5.37.
Partijen zijn het er over eens dat TeneoBio met het door haar ontwikkelde platform voor transgene ratten inbreuk maakt op de octrooirechten. Uit het voorgaande blijkt dat Harbour c.s. jegens
[eiser]
op contractuele gronden gerechtigd zijn om tegen die inbreuk op te treden. Partijen twisten echter over de vraag of Harbour c.s. bevoegd zijn om als eisers op te treden in de Amerikaanse procedure (in de zin dat Harbour c.s.
constitutional standing hebben in die procedure).
5.38.
[eiser]
stelt dat Harbour c.s. geen
constitutional standing hebben in de Amerikaanse procedure en zich daaruit daarom moeten terugtrekken. Tijdens de mondelinge behandeling verwoordde hij dat zo dat zijn vorderingen 2 tot en met 4 zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat Harbour c.s. geen procesbevoegdheid hebben in Amerika. In deze procedure in Nederland vraagt hij de rechtbank om dat te bevestigen.
5.39.
Partijen gaan er echter zelf – en terecht – van uit dat de vraag of Harbour c.s. in de Amerikaanse procedure constitutional standing hebben door de Amerikaanse rechter moet worden beslist, naar Amerikaans (proces)recht. De vraag naar de constitutional standing heeft een overwegend procesrechtelijk karakter. Wereldwijd geldt de regel dat de rechter zijn ‘eigen’ procesrecht toepast, ook als op onderdelen van het materiële geschil vreemd recht van toepassing is. Het is niet aan de Nederlandse rechter om zich in deze Nederlandse procedure over de vraag naar standing te buigen. De rechtbank merkt daarbij op dat de uitleg van de licentieovereenkomst mogelijk wel van belang is voor de beantwoording van de vraag naar de standing door de Amerikaanse rechter. Daarover is hierboven dan ook geoordeeld. Of en hoe de beoordeling van de standing door de Amerikaanse rechter wordt beïnvloed door het feit dat Harbour Antibodies inmiddels mede-octrooihouder is, is eveneens ter beslissing aan de Amerikaanse rechter.
5.40.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens
[eiser]
ook opgemerkt dat zijn vorderingen 2 tot en met 4 ‘van de baan zijn’ als er wel
standing is in Amerika. Als Harbour c.s. in de Amerikaanse procedure echter géén
standing hebben, moeten zij zich daar uit terugtrekken, en als zij dat niet vrijwillig doen kan de Amerikaanse rechter hen uit die procedure verwijderen, aldus nog steeds
[eiser]
. Dit laatste hebben Harbour c.s. niet betwist.
5.41.
Nu dit alles ter beoordeling is aan de Amerikaanse rechter in de Amerikaanse procedure en die rechter over adequate mogelijkheden beschikt om te bewerkstelligen wat
[eiser]
met zijn vorderingen wil bereiken, is er geen grond voor toewijzing van deze vorderingen in deze Nederlandse procedure en heeft
[eiser]
daarbij geen belang.
De rechtbank wijst de vorderingen 2 tot en met 4 in conventie daarom af, zonder daarover een inhoudelijk oordeel te geven. Van tegenstrijdige beslissingen kan dus geen sprake zijn, zodat voor de door Harbour c.s. en Erasmus MC om die reden verzochte aanhouding geen reden bestaat.
5.42.
Harbour c.s. hebben een bevel voor
[eiser]
gevorderd om zich te voegen in de Amerikaanse procedure. Niet in geschil is dat
[eiser]
al als eiser in die procedure betrokken is. Alleen al om die reden is dit deel van vordering III van Harbour c.s. in reconventie niet toewijsbaar. Harbour c.s. hebben verder gevorderd
[eiser]
te bevelen zich niet uit de Amerikaanse procedure terug te trekken en om zijn volledige medewerking aan die procedure te verlenen. Namens Harbour c.s. is tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de Amerikaanse rechter
[eiser]
kan dwingen om zich in de Amerikaanse procedure aan te sluiten of aangesloten te houden, als hij zich daaruit zou willen terugtrekken. Dit heeft
[eiser]
niet betwist. Ook deze vorderingen zijn dus niet toewijsbaar. Het is aan de Amerikaanse rechter om daarover (eventueel) te oordelen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de belangen van
[eiser]
daarbij voldoende gewaarborgd zijn.
5.43.
De vordering om Harbour c.s. en Erasmus MC te veroordelen tot vergoeding van de door hen toegebrachte schade wordt afgewezen.
5.44.
Volgens
[eiser]
handelen Harbour c.s. onrechtmatig door de Amerikaanse procedure te voeren en steunt Erasmus MC die handelwijze actief.
[eiser]
wordt daardoor benadeeld, omdat Harbour c.s. proberen de opbrengsten uit die procedure op te strijken, terwijl zij daarop geen recht hebben. Om dit te voorkomen, heeft
[eiser]
juridische kosten moeten maken door zelf advocaten in te schakelen in de Amerikaanse procedure. Volgens
[eiser]
is aannemelijk dat hij ten minste enige schade heeft geleden, wat voldoende is voor verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.45.
Zoals eerder in dit vonnis is geoordeeld, zijn Harbour c.s. contractueel bevoegd om de octrooien tegen TeneoBio te handhaven en zijn partijen het erover eens dat inbreuk wordt gemaakt. Het instellen van een vordering bij een rechter is in het algemeen niet snel onrechtmatig en in omstandigheden als deze wordt dat niet anders door de enkele mogelijkheid dat een ander daarvan nadeel ondervindt. Daarom kan niet worden geoordeeld dat Harbour c.s. en Erasmus MC onrechtmatig hebben gehandeld door de Amerikaanse procedure te starten. Hoe de procedure afloopt staat niet vast en hoe de mogelijke opbrengsten van deze procedure verdeeld moeten worden onder de rechthebbenden is een vraag die in deze procedure niet voorligt. De vordering van
[eiser]
is in zoverre prematuur. Omdat vast staat dat Harbour Antibodies op grond van de licentieovereenkomst alle handhavingskosten, waaronder de juridische kosten, draagt, is ook niet aannemelijk dat de door
[eiser]
gemaakte juridische kosten als schade kunnen worden aangemerkt. De enkele, niet onderbouwde stelling van
[eiser]
dat de Amerikaanse advocaat van Harbour c.s. onvoldoende doet om de Amerikaanse procedure tot een succes te maken en hij daarom genoodzaakt was eigen advocaten in te schakelen is daartoe niet voldoende.
Vorderingen IV, V en VI van Harbour c.s.
5.46.
De door Harbour c.s. gevorderde verklaring voor recht dat
[eiser]
onrechtmatig handelt door Harbour c.s. herhaaldelijk zonder rechtsgrond te betrekken in juridische procedures is niet toewijsbaar. Het is in beginsel niet onrechtmatig om juridische procedures te voeren. Harbour c.s. hebben onvoldoende gesteld om in dit geval een ander oordeel te kunnen rechtvaardigen.
5.47.
Harbour c.s. hebben verder gevorderd om
[eiser]
te gebieden zich te onthouden van verklaringen en/of mededelingen aan derden dat Harbour c.s. niet bevoegd zouden zijn om de octrooien te handhaven tegen TeneoBio. Ook deze vordering wordt afgewezen. Het lag op de weg van Harbour c.s. om te concretiseren dat en waarom de bedoelde uitlatingen zo schadelijk zijn, dat gerechtvaardigd is dat
[eiser]
wordt beperkt in zijn in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid houdt ook in dat
[eiser]
zijn eigen interpretatie van de overeenkomst mag uiten. Door de schadelijkheid van die uitingen niet te concretiseren, hebben Harbour c.s. deze vordering onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat er verder van uit dat
[eiser]
geen onjuiste mededelingen over de inhoud van dit vonnis zal doen, nu aanwijzingen in die richting ontbreken.
5.48.
Ook de door Harbour c.s. gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen. Ter onderbouwing van deze vordering hebben Harbour c.s. betoogd dat zij aanzienlijke schade hebben geleden door het gedrag van
[eiser]
en zijn weigering om de licentieovereenkomst en de
Litigation Agreement na te komen. Door de handelwijze van
[eiser]
hebben Harbour c.s. aanzienlijke extra juridische kosten moeten maken en is de procedure in de Verenigde Staten opgeschort. Deze stellingen van Harbour c.s. zijn niet voldoende. Het is niet onrechtmatig om een geschil juridisch uit te vechten. De daarmee gemoeide kosten vormen in beginsel dan ook geen te vergoeden schade, maar zijn een bij de rechtsgang behorend aspect.
De vorderingen van Erasmus MC
5.49.
Erasmus MC heeft gevorderd om (I)
[eiser]
te gebieden zich te houden aan zijn verplichtingen uit hoofde van de
Litigation Agreement (mede inhoudende maar niet beperkt tot een gebod zich niet terug te trekken als eisende partij uit de Amerikaanse procedure) en (II)
[eiser]
te gebieden zich te onthouden van verklaringen en/of mededelingen aan derden dat Harbour c.s. niet bevoegd zouden zijn om de octrooien te handhaven tegen TeneoBio.
5.50.
Erasmus MC heeft aangevoerd dat zij ondanks de overdracht van haar aandeel in de octrooirechten aan Harbour Antibodies nog altijd belang heeft bij haar vorderingen. Zij heeft toegelicht dat de inbreuk op de octrooien door TeneoBio de bedrijfsvoering en activiteiten van Harbour Antibodies schaadt, en daarmee ook Erasmus MC als aandeelhouder van Harbour Antibodies. Erasmus MC heeft er daarom belang bij dat de Amerikaanse procedure wordt voortgezet en de inbreuk door TeneoBio wordt gestaakt.
5.51.
De vorderingen van Erasmus MC worden afgewezen, wat er ook zij van de vraag of Erasmus MC daar nog belang bij heeft. De vorderingen van Erasmus MC zijn vergelijkbaar met de hiervoor in 5.42 en 5.47 besproken vorderingen van Harbour c.s. en voor de beoordeling daarvan wordt naar die overwegingen verwezen. Erasmus MC heeft ter onderbouwing van haar eerste vordering aangevoerd dat
[eiser]
meerdere malen heeft gedreigd om zich uit de Amerikaanse procedure terug te trekken en dat deze dreiging nog steeds actueel is. Ter onderbouwing van haar tweede vordering heeft Erasmus MC aangevoerd dat
[eiser]
uitdrukkelijk de handhavingsbevoegdheid van Harbour c.s. in de Amerikaanse procedure betwist, dat hij onvoorspelbaar is en in het verleden ook niet betrouwbaar is gebleken. Deze stellingen kunnen het oordeel van de rechtbank zoals hiervoor in 5.42 en 5.47 weergegeven niet anders maken.
Conclusie en proceskosten
5.52.
Alleen vordering 1 van
[eiser]
in conventie en vordering II van Harbour c.s. in reconventie zijn (deels) toewijsbaar. Alle andere vorderingen worden afgewezen.
5.53.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren op de hierna te vermelden wijze, aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen.