Op 10 June 2025 heeft de College van Beroep voor het bedrijfsleven een voorlopige voorziening+bodemzaak procedure behandeld op het gebied van bestuursrecht overig, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 24/372 en 25/169, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CBB:2025:328. De plaats van zitting was Den Haag.
uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummers: 24/372 en 25/169
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 10 juni 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[naam 1]
, te [plaats]
de directeur van de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ)
(gemachtigden: H. Naebkhel en K.B. Nagel)
Met het besluit van 7 oktober 2022 (registratiebesluit) heeft het COKZ aan [naam 1] meegedeeld dat [naam 2] als levensmiddelenbedrijf is geregistreerd.
Met de brief van 24 oktober 2022 heeft [naam 1] bij het COKZ bezwaar gemaakt tegen het registratiebesluit.
Met de brief van 12 december 2022 heeft [naam 1] bij het COKZ bezwaar gemaakt wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift en tegelijkertijd de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer 22/2586).
Met de brief van 19 december 2022 heeft het COKZ de bezwaarschriften van [naam 1] doorgezonden naar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (lees (thans): de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (minister)), omdat volgens het COKZ de minister bevoegd is om op de bezwaren van [naam 1] te beslissen.
Met het besluit van 19 januari 2023 heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het registratiebesluit ongegrond.
[naam 1] heeft tegen het besluit van 19 januari 2023 beroep ingesteld (zaaknummer 23/606).
Met het besluit van 4 juli 2023 heeft de minister het besluit van 19 januari 2023 ingetrokken.
Met de uitspraak van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:577) in de zaak met het nummer 22/2586 heeft de voorzieningenrechter van het College het verzoek om voorlopige voorziening van [naam 1] beschouwd als te zijn gericht tegen het besluit van 19 januari 2023 en het verzoek afgewezen.
Met de uitspraak van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576) in de zaak met het nummer 23/606 heeft het College het beroep van [naam 1] tegen het besluit van 19 januari 2023 van de minister niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de minister het bezwaarschrift van [naam 1] binnen vier weken na deze uitspraak moet doorzenden aan het bevoegde bestuursorgaan.
Met de brief van 22 februari 2024 heeft de minister aan het COKZ bevestigd dat het COKZ de beslissing op het bezwaar van [naam 1] zal nemen.
Met de brief van 18 maart 2024 heeft [naam 1] bij de rechtbank Overijssel beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift van 24 oktober 2022. De rechtbank heeft de zaak geregistreerd onder het nummer ZWO 24/2224.
Met het besluit van 2 april 2024 (bestreden besluit) heeft het COKZ naar aanleiding van het bezwaar van [naam 1] het registratiebesluit herroepen.
Met de brief van 8 april 2023 (door het College ontvangen op 10 april 2024) heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Met de brief van 7 mei 2024 heeft de rechtbank Overijssel de zaak die bij haar was geregistreerd onder het nummer ZWO 24/2224 doorgezonden aan het College. De zaak is bij het College geregistreerd onder het nummer 24/372.
Met de brief van 26 november 2024 heeft [naam 1] de rechtbank Overijssel verzocht aan COKZ een dwangsom op te leggen wegens het niet tijdig aanleveren door het COKZ van de op de zaak betrekking hebbende stukken waarom het College het COKZ in de zaak met het nummer 24/372 met de brief van 29 juli 2024 heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak geregistreerd onder het nummer ZWO 24/4166.
Op 16 september 2024 en 27 december 2024 heeft het COKZ verweerschriften ingediend.
Met de brief van 14 januari 2025 heeft de rechtbank Overijssel de zaak die bij haar was geregistreerd onder het nummer ZWO 24/4166 doorgezonden aan het College.
Met de brief van 15 februari 2025 heeft [naam 1] het College verzocht inzake het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening is bij het College geregistreerd onder het nummer 25/169.
Met de brief van 24 februari 2025 heeft het College [naam 1] verzocht aan te geven welk resultaat hij met zijn beroep wenst te bereiken.
Met de brief van 25 februari 2025 heeft [naam 1] uiteengezet waarin het procesbelang en spoedeisend belang volgens hem zijn gelegen.
Met de brief van 25 maart 2025 heeft [naam 1] behandelend (voorzieningen)rechter mr. W.J.A.M. van Brussel gewraakt.
Met de uitspraak van 1 april 2025 heeft de wrakingskamer dit verzoek afgewezen.
De zitting was op 2 april 2025. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door [naam 3] . De gemachtigden van het COKZ zijn verschenen.
Het onderzoek is geschorst omdat partijen tot procesafspraken zijn gekomen.
Met de brief van 10 april 2023 (het College begrijpt 10 april 2025) heeft het COKZ aan [naam 1] meegedeeld dat hij zijn bezwaar van 24 oktober 2022 tegen het registratiebesluit als gegrond heeft beoordeeld.
Met de brief van 30 april 2025 heeft [naam 1] een reactie ingezonden op de brief van het COKZ van 10 april 2025.
Het College heeft partijen laten weten dat het een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een nadere zitting hebben gevraagd, heeft het College het onderzoek gesloten en de zaak niet verder behandeld op een nadere zitting.
Beroep (zaaknummer 24/372)
Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
1. Uit artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt het volgende. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een bezwaarschrift, kan de indiener daartegen in beroep gaan. Voordat diegene beroep kan instellen, moet de indiener het bestuursorgaan in gebreke stellen. Dit betekent dat de indiener per brief aan het bestuursorgaan laat weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op het bezwaar. Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de indiener beroep instellen bij de bestuursrechter om een beslissing af te dwingen bij het bestuursorgaan. Er bestaat een uitzonderingsmogelijkheid: als redelijkerwijs niet van de indiener gevraagd kan worden dat hij het bestuursorgaan eerst in gebreke stelt, kan hij direct beroep instellen zodra het bestuursorgaan te laat is met beslissen.
2 [naam 1] heeft het COKZ voorafgaand aan het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op 18 maart 2024 niet in gebreke gesteld. [naam 1] heeft uitsluitend de NVWA op 5 februari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig uitvoering geven aan de uitspraak van het College van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576).
3 Het College is van oordeel dat van [naam 1] redelijkerwijs kon worden gevergd dat hij het COKZ in gebreke stelde voordat hij op 18 maart 2024 beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar instelde. Uit de uitspraak van het College van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576) had [naam 1] kunnen opmaken dat niet (de NVWA namens) de minister bevoegd was op zijn bezwaar tegen het registratiebesluit te beslissen, maar dat het COKZ zelf op het bezwaar moest beslissen. Het College merkt hierbij ter voorlichting van [naam 1] nog op dat de vraag of het COKZ bevoegd is een bedrijf ambtshalve te registreren als levensmiddelenbedrijf een andere vraag is dan die of het COKZ bevoegd is een beslissing te nemen op een bezwaarschrift.
4 Gelet op het bovenstaande voldoet het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid en onder b, van de Awb. Het is daarom niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het bestreden besluit
5 [naam 1] voert aan dat zijn bezwaar met het bestreden besluit niet gegrond is verklaard. Voor overige rechtszaken is het volgens hem van belang dat wordt verklaard dat zijn bezwaar tegen het registratiebesluit gegrond is.
6 De beroepsgrond van [naam 1] kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. In de Awb is niet voorgeschreven dat het bezwaar, als dat ontvankelijk is, door het bestuursorgaan gegrond of ongegrond moet worden verklaard. In artikel 7:11 van de Awb is wel bepaald dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging door het bestuursorgaan van het aangevochten besluit moet plaatsvinden. Als de heroverweging daartoe aanleiding geeft, schrijft de Awb voor dat het bestuursorgaan het aangevochten besluit herroept.
7 Met zijn bezwaar heeft [naam 1] het registratiebesluit aangevochten. Naar aanleiding van het bezwaar heeft het COKZ het registratiebesluit heroverwogen en geoordeeld dat dit besluit niet in stand kan blijven. Het COKZ heeft het registratiebesluit naar aanleiding van het bezwaar herroepen. Daarmee heeft het COKZ voldaan aan het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Het standpunt van [naam 1] dat het COKZ zijn bezwaar gegrond had moeten verklaren vindt geen steun in de wet. Deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ook al is dat niet uitdrukkelijk in het bestreden besluit vermeld omdat de Awb dat niet voorschrijft, de herroeping van het registratiebesluit betekent dat het COKZ het bezwaar van [naam 1] gegrond heeft bevonden. Het COKZ heeft met zijn brief van 10 april 2025 desgevraagd ook nog uitdrukkelijk bevestigd dat hij het bezwaar van [naam 1] tegen het registratiebesluit als gegrond heeft beoordeeld. Door de herroeping heeft het registratiebesluit geen werking meer.
8.1
[naam 1] heeft betoogd dat niet het COKZ maar de minister bevoegd is te beslissen op zijn bezwaar tegen het registratiebesluit. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het COKZ heeft het registratiebesluit genomen. Op het daartegen gerichte bezwaar van [naam 1] dient door het COKZ te worden beslist. Het COKZ heeft dat gedaan door met het bestreden besluit het registratiebesluit te herroepen.
8.2
[naam 1] beklaagt zich er verder over dat de minister zijn bezwaarschrift tegen het registratiebesluit niet binnen vier weken na de uitspraak van het College van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576) heeft doorgezonden aan het bevoegde bestuursorgaan.
8.3
De termijn van vier weken zoals opgenomen in de uitspraak van 10 oktober 2023 betreft een termijn waarbinnen de minister het bezwaarschrift van [naam 1] had behoren door te zenden aan het COKZ. Het betreft geen beslistermijn waarbinnen de minister een bepaald besluit had behoren te nemen. De minister heeft het bezwaarschrift van [naam 1] op 22 februari 2024 en daarmee pas na het verstrijken van de vier weken-termijn doorgezonden aan het COKZ. Daarmee heeft de minister, zij het buiten de gestelde termijn van vier weken, voldaan aan de in de uitspraak van 10 oktober 2023 door het College gegeven opdracht. Het overschrijden van de termijn van vier weken door de minister heeft in deze beroepszaak tegen het COKZ geen gevolgen. De overschrijding van de termijn leidt er niet toe dat de minister, die geen partij is in deze procedure, dwangsommen heeft verbeurd. Daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag.
9 [naam 1] beklaagt zich er ook over dat het COKZ de op de zaak betrekking hebbende stukken buiten de door het College in de brief van 29 juli 2024 gestelde termijn van acht weken heeft ingediend. Het overschrijden van de termijn van acht weken door het COKZ leidt er niet toe dat COKZ dwangsommen heeft verbeurd. Ook daarvoor bestaat geen wettelijke grondslag.
Overschrijding redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
10.1
Volgens [naam 1] is elke redelijke termijn verstreken. Het College vat de opmerking van [naam 1] over de lange duur van de procedure na de uitspraak van het College van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576) op als een verzoek om een vergoeding toe te kennen voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
10.2
De redelijke termijn is in een zaak als de onderhavige overschreden als de totale duur van de procedure na bezwaar en beroep langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit geldt ook wanneer, zoals hier het geval is, na bezwaar en beroep het geschil opnieuw bij de rechter in eerste (en enige) aanleg aan de orde is en hangende die behandeling een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt gedaan.
10.3
De redelijke termijn is aangevangen met het bezwaarschrift van 24 oktober 2022 dat diezelfde dag door het COKZ is ontvangen. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met bijna acht maanden overschreden. Het College rekent deze overschrijding volledig toe aan de bestuurlijke fase. Het nemen van een beslissing op het bezwaarschrift heeft te lang geduurd, omdat het COKZ het bezwaarschrift, volgens de uitspraak van het College van 10 oktober 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:576) ten onrechte, ter behandeling heeft doorgezonden aan de minister.
10.4
De schadevergoeding bedraagt € 500,- per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden, naar boven afgerond. Het College zal het COKZ veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan [naam 1] tot een bedrag van € 1.000,- (2 x € 500,- per half jaar).
11 Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Het College wijst daarnaast het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM toe.
Voorlopige voorziening (zaaknummer 25/169)
12 Omdat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is, bestaat er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal het daartoe strekkende verzoek dan ook afwijzen.
Beide zaken
13 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
- veroordeelt het COKZ tot betaling aan [naam 1] van een immateriële schadevergoeding van € 1.000,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.
w.g. W.J.A.M. van Brussel De griffier is buiten staat te ondertekenen