Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, beschikking strafprocesrecht

ECLI:NL:GHARL:2016:6927

Op 30 August 2016 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beschikking procedure behandeld op het gebied van strafprocesrecht, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is K14-1130, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2016:6927. De plaats van zitting was Leeuwarden.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
K14-1130
Datum uitspraak:
30 August 2016
Datum publicatie:
30 August 2016

Indicatie

beklag gegrond keldersbrand

Uitspraak

Klachtnummer 14/1130

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

Beschikking d.d. 30 augustus 2016 inzake de klacht van:

[klager]

en

[klaagster] ,

beiden woonplaats kiezende ten kantore van mr. D.C. Keuning,

advocaat te Groningen,

hierna te noemen klagers,

ter zake van het uitblijven van een strafvervolging tegen

[beklaagde] ,

wonende te [plaats] ,

hierna te noemen beklaagde.

Het procesverloop

Ingevolge de tussenbeschikking van dit hof d.d. 15 oktober 2015 heeft de advocaat-generaal, onder overlegging van aanvullende processtukken, nader schriftelijk verslag gedaan.

Beklaagde is op 24 juni 2016 door één van de leden van het hof in raadkamer gehoord. Hij heeft zich bij die gelegenheid doen bijstaan door

mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.

Namens het openbaar ministerie is de advocaat-generaal mr. H. Dijkstra in raadkamer verschenen.

De motivering

Het nadere standpunt van de advocaat-generaal

1. De advocaat-generaal blijft bij het eerder ingenomen standpunt dat de klacht dient te worden afgewezen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld terwijl een onderzoek naar diverse overtredingen van regelgeving van bouwvoorschriften en brandveiligheid niet opportuun moet worden geacht.

Beoordeling

2. In eerdergenoemde tussenbeschikking heeft het hof de advocaat-generaal verzocht om aanvulling van het dossier met de aan beklaagde verstrekte bouwvergunning 1985 en voorts om het doen horen van beklaagde als verdachte.

3. Beklaagde heeft op 15 december 2015 tegenover de politie verklaard dat hij het pand aan de Kelders nummer 33 in 1985 huurde voor de exploitatie van een kapsalon. Op 15 januari 1997 heeft beklaagde het gehele pand, tevens inhoudend de appartementen aan de Poststraat 38, gekocht. [slachtoffer] heeft een jaar of vier in het appartement aan de Poststraat nummer 38b gewoond. Naast de vluchtroute via het daklicht, waren er brandmelders in de algemene ruimtes en brandblussers in de centrale ruimte. De primaire vluchtweg was de hoofdingang van de Poststraat. De dood van [slachtoffer] is een cumulatie van factoren. Waarschijnlijk door de blusmiddelen is veel zwarte rook ontstaan, die heel snel door de panden trok. Achteraf constateerde beklaagde dat het casco niet helemaal aan de huidige eisen voldeed en dat oude openingen dichtgemetseld waren of met hout dicht waren gemaakt. Kennelijk waren er toegangen en openingen in het pand, waar de rook doorheen kon komen. Beklaagde heeft, sinds hij het pand in 1997 kocht, geen enkele verbouwing laten uitvoeren. Hij heeft de destijds in 1985 verstrekte bouwvergunning nooit gezien. Enkele weken voor de koop is beklaagde met de toenmalige bouwinspecteur van de gemeente Leeuwarden door het pand gegaan. De bouwinspecteur had toen geen opmerkingen over het gebouw. Hij heeft ook geen wijzigingen geconstateerd sedert de verbouwing in 1985. Beklaagde heeft de inspecteur niet voor zijn werk betaald en heeft ook geen bouwkundig bedrijf ingeschakeld. Pas na de brand las beklaagde in het onderzoeksrapport dat er een brandwerende wand had moeten zitten tussen de trap van de Poststraat 38 en de bergruimte van de kapsalon aan de Kelders 33. Die wand heeft er nooit gezeten. Dat in de bouwvergunning zowel op tekening als in de tekst staat dat de brandwerende muur een voorwaarde is voor het verlenen van de bouwvergunning, was beklaagde niet bekend. Beklaagde heeft zich er nooit van vergewist of zijn panden wel of niet voldeden aan de eisen. Hij ging ervanuit dat dit zo was omdat hij bouwkundig nooit iets veranderd had. Beklaagde weet nu dat hij als eigenaar verantwoordelijk is voor de staat van het pand en de staat van de brandwerendheid.

4. Hoewel beklaagde geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het ontstaan van de brand, rustte op hem een contractuele verplichting als verhuurder van het door [slachtoffer] gehuurde appartement om zorg te dragen voor diens veiligheid. Als eigenaar van het pand diende beklaagde te voldoen aan de op brandpreventief gebied geldende regelgeving. Op grond van de inhoud van de rapporten van de Inspectie Veiligheid en Justitie en van de Brandweer Nederland, beide van juni 2014, is komen vast te staan dat de constructie van de panden op een aantal punten niet voldeed aan de minimale eisen van het Bouwbesluit 2012 en evenmin aan de vergunningsvoorwaarden. Het moge zo zijn dat beklaagde nog geen eigenaar van het pand was ten tijde van het verstrekken van de vergunning in 1985 maar vanaf 1997 rustte op hem een zorgplicht om zodanige maatregelen te treffen dat aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot brandveiligheid was voldaan. Door de onderzoeksinstanties is vastgesteld dat [slachtoffer] tenminste veertig minuten de tijd had moeten hebben om het pand op een veilige manier te verlaten. Vanwege de bouwkundige tekortkomingen van het pand was die tijd niet beschikbaar, waarmee een causaal verband kan worden aangetoond tussen die tekortkomingen en het overlijden van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof is beklaagde, door zich op geen enkel moment te vergewissen van de brandveiligheid van zijn panden en de op dat punt geldende regelgeving, aanmerkelijk nalatig geweest in zijn verplichting om toe te zien op de veiligheid van de door hem verhuurde appartementen, waarmee hij het leven van de huurders, in het bijzonder dat van [slachtoffer] , in gevaar heeft gebracht. Beklaagde, als professionele verhuurder, moet geacht worden van de risico's van de aan hem te wijten nalatigheid op de hoogte te zijn geweest. Gelet op de ernst van het feit vergt het openbaar belang dat tegen beklaagde een vervolging zal worden bevolen.

De beslissing

Het gerechtshof:

beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van dood door schuld, gepleegd op

19 oktober 2013 te Leeuwarden.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.W.J. Sekeris, J.J. Beswerda en A. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Schwerzel als griffier, zijnde mr. Sekeris en

mr. Schwerzel buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.