Gerechtshof 's-Hertogenbosch, hoger beroep insolventierecht

ECLI:NL:GHSHE:2024:1565

Op 2 May 2024 heeft de Gerechtshof 's-Hertogenbosch een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van insolventierecht, wat onderdeel is van het civiel recht. Het zaaknummer is 200.338.416_01, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHSHE:2024:1565. De plaats van zitting was 's-Hertogenbosch.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
200.338.416_01
Datum uitspraak:
2 May 2024
Datum publicatie:
2 May 2024
Advocaat:
mr. H.E ter Horst te Zwolle;mr. L.R.G.M Spronken te ’s-Hertogenbosch;mr. M. van Rijswijk
Verwijzingen:
Faillissementswet 285, Faillissementswet 287a, Wet op het consumentenkrediet 48

Indicatie

art. 285 Fw / art. 287a Fw / appellant is niet-ontvankelijk in het verzoek toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en verzoek dwangregeling, omdat geen compleet verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij de stukken is gevoegd of nagezonden / ten overvloede: de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling is mogelijk niet uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wck en de Belastingdienst wenst niet mee te werken aan een dwangakkoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

Uitspraak : 2 mei 2024

Zaaknummer : 200.338.416/01

Zaaknummers eerste aanleg : 401459 / FT RK 24/77 (verzoek dwangregeling)

Zaaknummers eerste aanleg : 399333 / FT RK 23/660 (verzoek schuldsaneringsregeling)

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: [appellant] ,

advocaat: mr. H.E. ter Horst te Zwolle, die zich bij V2-formulier ingekomen ter griffie van dit hof op 26 maart 2024 heeft onttrokken,

belanghebbenden:

a. [BV 1] B.V.,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudend te [kantoorplaats] ,

hierna te noemen: [BV 1] ,

advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te ’s-Hertogenbosch,

[BV 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

[BV 3] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

de Ontvanger van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de Ontvanger,

advocaat: mr. M. van Rijswijk.

1
Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de twee vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2024, waarbij de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard in het verzoek dwangregeling (401459 / FT RK 24/77) en hem ook niet-ontvankelijk heeft verklaard in het verzoek toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (399333 / FT RK 23/660).

2
Het geding in hoger beroep
2.1.

Bij beroepschrift met producties (nr. 1 t/m 6), ingekomen ter griffie op 1 maart 2024, heeft [appellant] het hof verzocht:

primair, voormeld vonnis van 23 februari 2024 (401459 / FT RK 24/77) te vernietigen, [appellant] ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot toepassing dwangakkoord en opnieuw rechtdoende te bepalen dat verweerders in dienen te stemmen met de schuldregeling en

subsidiair, voormeld vonnis van 23 februari 2024 (399333 / FT RK 23/660) te vernietigen, [appellant] ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellant] van toepassing zal worden.

2.2.

Bij brief van 8 maart 2024 heeft de griffie van dit hof [appellant] via zijn voormalige advocaat mr. Ter Horst opgeroepen voor de mondelinge behandeling bij het hof op 27 maart 2024. In de brief is verzocht om tijdig voor de mondelinge behandeling aan het hof een aantal stukken toe te zenden, waaronder het verzoekschrift (met bijlagen) in eerste aanleg en de 284 en 285 FW verklaring.

2.3.

Die (eerste) mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 maart 2024. Bij die gelegenheid zijn de heer [inspecteur 1] en de heer [inspecteur 2] namens de Ontvanger gehoord. [appellant] is niet verschenen.

2.4.

De griffie van dit hof heeft vervolgens [appellant] per aangetekende brief van 10 april 2024 opgeroepen voor de (tweede) mondelinge behandeling op 24 april 2024. Daarbij is ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van dit hof gehouden op 27 maart 2024 meegestuurd. De griffie heeft de kamer van het hof op 23 april 2024 bericht dat de brief niet door [appellant] is afgehaald.

2.5.

Die voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 april 2024. Bij die gelegenheid is mevrouw mr. [inspecteur 3] namens de Ontvanger gehoord. [appellant] is opnieuw niet verschenen.

2.6.

Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief van 21 maart 2024 van mr. L. Spronken namens [BV 1] , ingekomen ter griffie op diezelfde datum, waarin het hof wordt bericht dat [BV 1] thans geen opeisbare vordering op [appellant] heeft, dat tussen partijen een vaststellingsovereenkomst geldt en dat [BV 1] derhalve niet in een WSNP-traject of in een dwangakkoord betrokken kan en wil worden en dat mr. Spronken niet ter zitting zal verschijnen;

- de e-mail van 25 maart 2024 van mr. Van Rijswijk namens de Ontvanger met twee bijlagen, namelijk:

o de brief van 14 december 2023 van [betrokkene] namens [appellant] over het verzoek om kwijtschelding en de e-mail van diezelfde datum waarin de Ontvanger op de brief reageert en

o de brief van 6 februari 2024 van [Jurist] , jurist bij [BV 4] B.V., met een betalingsvoorstel en de e-mail van 8 februari 2024 waarin de Ontvanger reageert dat kwijtschelding niet wordt verleend wanneer het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan en dat daarvan hier sprake is omdat het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten dat te weinig belasting is geheven; en

- de e-mail van 23 april 2024 met twee bijlagen van mr. Van Rijswijk waarin hij het hof bericht dat namens de Ontvanger mevrouw mr. [inspecteur 3] ter zitting zal verschijnen.

Overwegingen

3
De beoordeling
3.1.

Namens [appellant] is op 1 december 2023 een verzoekschrift tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend als bedoeld in artikel 284 Fw.

3.2.

Bij brief van 8 december 2023 heeft de rechtbank [appellant] verzocht zijn verzoekschrift binnen één maand na 8 december 2023 aan te vullen op de in de brief opgesomde punten.

3.3.

Bij e-mail van 4 januari 2024 is namens [appellant] om verlenging van de termijn gevraagd. Daarop heeft de rechtbank de termijn voor het aanvullen van de stukken

verlengd tot en met 12 februari 2024.

3.4.

Namens [appellant] is op 9 februari 2024 een verzoek dwangregeling ingediend als

bedoeld in artikel 287a Fw om schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden

schuldregeling.

3.5.

Bij vonnis waarvan beroep (399333 / FT RK 23/660) heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat nog steeds bijlagen aan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ontbraken, nadat uitstel is verleend om de ontbrekende gegevens te verstrekken én de termijn van het uitstel op verzoek van [appellant] eenmaal was verlengd.

3.6.

Bij vonnis waarvan beroep (401459 / FT RK 24/77) heeft de rechtbank [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek dwangregeling, omdat bij het verzoek dwangregeling geen compleet verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gevoegd. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat, indien [appellant] wel in zijn beide verzoeken had kunnen worden ontvangen, de poging om met de schuldeisers tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen is ondernomen door een zekere [Jurist] , jurist bij [BV 4] B.V. en dit mogelijk niet een persoon of instelling is als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet (Wck).

3.7.

[appellant] kan zich met deze beslissingen niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij heeft in het beroepschrift – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de rechtbank Oost-Brabant hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beide verzoeken vanwege het ontbreken van de benodigde gegevens. Vanaf het moment van indiening van het verzoek zijn de door [appellant] ingeschakelde partijen drukdoende geweest om nadere gegevens te verzamelen. De rechtbank Oost-Brabant heeft volgens [appellant] ten onrechte nagelaten hem onverwijld van de ontvangst van het verzoekschrift op de hoogte te stellen en heeft ten onrechte geen termijn gegund om nadere gegevens te verstrekken. Het voorgaande is volgens [appellant] in strijd met het procesreglement (zie randnummer 3.1.2.7. Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (Voetnoot 1)) en artikel 287 lid 2 Fw. De rechtbank Oost-Brabant is zonder enige kennisgeving tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de verzoeken overgegaan. [appellant] moet in de gelegenheid worden gesteld om zijn verzoekschriften aan te vullen met nadere gegevens en om uitleg te geven omtrent het aangeboden akkoord aan de schuldeisers.

3.7.1.

Namens de Ontvanger is ter zitting op 27 maart 2024 in hoger beroep – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat [appellant] niet te goeder trouw is en dus wat de Ontvanger betreft niet in aanmerking komt om toegelaten te worden tot de WSNP. Er heeft door controleambtenaren een boekenonderzoek plaatsgevonden en daaruit bleek dat de boekhouding op zeventien punten niet voldeed aan de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Deze schuld komt voort uit [eenmanszaak] als zijnde de eenmanszaak van [appellant] .

In het verzoek dwangregeling lijkt het alsof de Ontvanger wel akkoord zou (kunnen) gaan met een minnelijke regeling, maar dat is niet juist.

Verder heeft de Ontvanger aangegeven dat er nieuwe (kleinere) aanslagen zijn, omdat [appellant] geen aangifte van de inkomstenbelasting heeft gedaan. Het zijn ambtshalve aanslagen. De inkomstenbelasting van 2019 is opgelegd op 22 april 2022 en is € 17.386,00 en van 2020 is van 18 oktober 2023 en is € 24.122,00 inclusief rente.

Namens de Ontvanger is ter zitting op 24 april 2024 in hoger beroep – zakelijk weergegeven – aangegeven dat [appellant] (nog) niet heeft voldaan aan zijn aangifteverplichtingen over 2021 en 2022 en daarbij is opgemerkt dat van deze laatste verplichting de termijn nog niet is verstreken ten tijde van de genoemde mondelinge behandeling, zijnde een termijn tot 1 mei 2024.

3.8.

Het hof komt tot de volgende beoordeling, nu [appellant] tweemaal deugdelijk is opgeroepen maar toch niet verschenen is, hetgeen hem kan worden toegerekend. Van enige verhindering is niet gebleken, evenmin heeft [appellant] zich met het hof verstaan naar aanleiding van de eerste behandeldatum.

3.8.1.

Artikel 3.1.2.6 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (hierna: het procesreglement) geeft een opsomming van de stukken en uittreksels die bij het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling moeten zijn gevoegd. Ingevolge artikel 3.2.3.4 van het procesreglement (Voetnoot 2) moet bij het verzoek dwangregeling (artikel 287a Fw) onder meer een compleet verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden gevoegd met de in artikel 3.1.2.6 van het procesreglement vermelde bijlagen.

3.8.2.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de volgende stukken en uittreksels niet door [appellant] zijn overgelegd:

een privacy formulier;

een origineel uittreksel uit de Basisregistratie Personen van [appellant] ;

een verklaring met bijlagen als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw, opgemaakt volgens het meest actueel vastgestelde model;

een specificatie van de schuld aan de Belastingdienst en, indien aanwezig, een op deze schuld betrekking hebbend terug- c.q. invorderingsbesluit;

een origineel Uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en, indien deze zijn opgemaakt, de jaarstukken van de laatste drie jaar van de onderneming.

3.8.3.

Het hof heeft vastgesteld dat ook in hoger beroep deze stukken ontbreken. Daarnaast ontbreekt er veel informatie over de schulden, zoals de stukken betreffende de (gestelde) lening verstrekt door [BV 5] B.V. Aangezien nog steeds bijlagen aan het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ontbreken, nadat [appellant] in hoger beroep opnieuw de kans heeft gehad de ontbrekende stukken aan te leveren, dient naar het oordeel van het hof [appellant] in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hetzelfde geldt ook voor het verzoek dwangregeling, omdat bij het verzoek dwangregeling geen compleet verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gevoegd. De vraag of de rechtbank Oost-Brabant ten onrechte heeft nagelaten [appellant] onverwijld van de ontvangst van het verzoekschrift op de hoogte te stellen en ten onrechte geen termijn heeft gegund om nadere gegevens te verstrekken, is daarom niet van belang gezien de herstelfunctie in hoger beroep waar [appellant] geen gebruik van heeft gemaakt. Bovendien heeft [appellant] het verzoek dwangregeling pas ingediend nadat zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling was ingediend. Dit is in strijd met de wettelijk voorgeschreven volgorde als vervat in artikel 287a Fw: een verzoek dwangakkoord had gelijktijdig met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (artikel 287a lid 1 en lid 8 Fw) moeten worden ingediend, hetgeen een zelfstandige grond voor niet-ontvankelijkheid oplevert.

Dat het verzoek dwangakkoord als opschrift ‘aanvullend (cursief hof) verzoek’ heeft gekregen doet hieraan niet af.

3.8.4.

Ten overvloede overweegt het hof het volgende. Als [appellant] wel in zijn

verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en verzoek dwangregeling had kunnen worden ontvangen, dan zou de vraag gerezen zijn of de poging tot een buitengerechtelijke schuldregeling wel is uitgevoerd door een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48 lid 1 Wet op het consumentenkrediet (Wck). In dit wetsartikel wordt een groot aantal personen en organisaties genoemd die zich (op commerciële basis) met schuldbemiddeling mogen bezighouden. Het gaat onder meer om gemeenten, gemeentelijke kredietbanken, beschermingsbewindvoerders, advocaten en deurwaarders.

Uit de gedingstukken kan worden afgeleid dat de poging om met de schuldeisers tot een regeling te komen is ondernomen door een zekere [Jurist] , jurist bij [BV 4] B.V. Zoals de rechtbank terecht ten overvloede heeft overwogen, is dit mogelijk niet een persoon of instelling als bedoeld in artikel 48, eerste lid Wck. Zou het hof niet hebben kunnen vaststellen dat de buitengerechtelijke schuldregeling is uitgevoerd door één van de daartoe aangewezen personen en instellingen, dan zou zowel het verzoek dwangregeling (artikel 287a lid 7 Fw) als het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling om deze reden afgewezen zijn.

3.8.5.

Ten tweede overvloede overweegt het hof verder nog het volgende. Indien [appellant] wel in zijn verzoek dwangregeling had kunnen worden ontvangen, zou de vraag gerezen zijn of de schuldeiser(s) in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft (hebben) kunnen komen. Bij de belangenafweging als bedoeld in artikel 287a Fw zal onder meer een rol (kunnen) spelen (vgl. ook de conclusie van Advocaat-Generaal Timmerman ECLI:NL:PHR:2012:BY0966, in het bijzonder nr. 2.9) hoe groot het aandeel is van de weigerende schuldeiser(s) in de totale schuldenlast. In het verzoek dwangregeling onder nr. 14 en 15 staat dat de Belastingdienst zal instemmen met het akkoord indien aan alle voorwaarden conform de Leidraad Invordering is voldaan en dat dit ertoe zal leiden dat twee schuldeisers met een totale schuldenlast van (€ 463.000,00 + € 353.000,00 =) € 816.932,00 akkoord zijn gegaan die tezamen 91,73 % van de totale erkende schuldenlast vertegenwoordigen. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep op 27 maart 2024 heeft de Ontvanger echter uitdrukkelijk en gemotiveerd laten weten niet in te willen stemmen, en dit standpunt gehandhaafd op 24 april 2024. Het is daarom voorshands aannemelijk dat het verzoek dwangregeling ook om die reden was afgewezen.

4
De uitspraak

Het hof:

wijst de beide verzoeken af.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024.

Voetnoot

Voetnoot 1

3.1.2.7. Herstel verzuim

Indien het verzoek onvolledig is of onvoldoende is onderbouwd, kan de rechtbank de verzoeker een termijn van één maand gunnen om de ontbrekende gegevens te verstrekken.

De rechtbank brengt het orgaan of de persoon die de verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 aanhef en onder f Fw heeft opgesteld, hiervan onverwijld op de hoogte.

Indien na afloop van deze termijn nog steeds gegevens ontbreken, kan de verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard.”

Voetnoot 2

3.2.3.4 Bijvoeging van stukken

Bij het verzoekschrift wordt gevoegd een compleet verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling met de in artikel 3.1.2.6 vermelde bijlagen.

Bij het verzoekschrift worden bovendien gevoegd:

• een overzicht van de aangeboden schuldregeling, alsmede

• een overzicht van de namen en adressen, telefoonnummers en emailadressen van de schuldeisers die niet akkoord gaan, alsmede

• de met iedere schuldeiser die niet met de aangeboden schuldregeling kan instemmen, gevoerde correspondentie over de aangeboden schuldregeling, alsmede

• een overzicht van de crediteuren die wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling, alsmede

• een berekening van het vrij te laten bedrag gemaakt met de calculator die via het internet beschikbaar is op {hyperlink calculator}.”