Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2024 te [plaats] , gemeente Midden-Drenthe, in de geestelijke
gezondheidsinstelling [instelling] , gevestigd aan de [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] gedurende enige tijd stevig bij zijn nek vastgepakt en/of gedurende langere tijd vastgepakt en/of (vervolgens)
-tweemaal zijn lichaam om hoog gebracht en/of zich met zijn (zware)lichaam bovenop die [slachtoffer] laten vallen en/of
die [slachtoffer] (met veel kracht) op de grond geduwd en/of naar de grond gebracht en/of (vervolgens) die [slachtoffer] vele malen, althans meermalen geslagen en/of gestompt tegen diens hoofd en/of lichaam en/of (vervolgens)
nadat verdachte bij die [slachtoffer] was weggelopen- met een (stenen/aardewerk)mok/beker met (versnelde pas) wederom in de richting van die [slachtoffer] gelopen en/of toen verdachte bij die [slachtoffer] was zijn (rechter)knie opgeheven en deze met kracht in en/of tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] gebracht en/of gestoten (vervolgens)
die [slachtoffer] (wederom) geslagen en/of (vervolgens)
( met kracht) met een mok/beker op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen (tengevolge waarvan die mok/beker in stukken brak) en/of (vervolgens)
terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of verdachte boven die [slachtoffer]
stond/hing - achttienmaal, althans vele malen, althans meerdere malen (met kracht) met gebalde vuist(en) op die [slachtoffer] ingeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2024 te [plaats] , gemeente Midden-Drenthe, in de geestelijke
gezondheidsinstelling [instelling] , gevestigd aan de [adres] alhier, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte
- die [slachtoffer] gedurende enige tijd stevig bij zijn nek vastgepakt en/of gedurende langere tijd vastgepakt en/of (vervolgens)
-tweemaal zijn lichaam om hoog gebracht en/of zich met zijn (zware)lichaam bovenop die [slachtoffer] laten vallen en/of
die [slachtoffer] (met veel kracht) op de grond geduwd en/of naar de grond gebracht en/of (vervolgens) die [slachtoffer] vele malen, althans meermalen geslagen en/of gestompt tegen diens hoofd en/of lichaam en/of (vervolgens)
nadat verdachte bij die [slachtoffer] was weggelopen- met een (stenen/aardewerk)mok/beker met (versnelde pas) wederom in de richting van die [slachtoffer] gelopen en/of toen verdachte bij die [slachtoffer] was zijn (rechter)knie opgeheven en deze met kracht in en/of tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer] gebracht en/of gestoten (vervolgens)
die [slachtoffer] (wederom) geslagen en/of (vervolgens)
( met kracht) met een mok/beker op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen
(tengevolge waarvan die mok/beker in stukken brak) en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag en/of verdachte boven die [slachtoffer]
stond/hing - achttienmaal, althans vele malen, althans meerdere malen (met kracht) met gebalde vuist(en) op die [slachtoffer] ingeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet, omdat niet kan worden vastgesteld dat de aanmerkelijke kans bestond dat het handelen van verdachte aangever fataal zou worden en dat verdachte die kans willens en wetens zou hebben aanvaard. Verdachte heeft niet de intentie gehad om aangever van het leven te beroven en het letsel dat is toegebracht is geen potentieel fataal letsel.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 december 2024, opgenomen op pagina 6 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2024348192
d.d. 27 december 2024, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
Plaats delict: [adres] , [plaats]
Op 22 december 2024 was ik in de geestelijke gezondheidsinstelling " [instelling] " . Ik voelde en zag dat [verdachte] [de rechtbank begrijpt: [verdachte]] mij duwde. Ik verloor mij evenwicht en viel op de grond. Ik voelde meerdere klappen op mijn hoofd. Ik voelde pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] een stenen mok in zijn
handen had en mij daar ook mee sloeg. [verdachte] had mij zo hard geslagen dat de mok vervolgens kapot is gegaan. Op dit moment heb ik nog hoofdpijn en een gezwollen gezicht. Ik heb ook een dikke bult aan de voorzijde van mijn hoofd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2024, opgenomen op pagina 24 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De mishandeling is gepleegd op 22 december 2024. Hiervan zijn beelden ter beschikking gesteld. Deze beelden zal ik hieronder beschrijven:
Ik zag dat de verdachte aangever bij zich wegduwde met twee handen. Ik zag dat de verdachte aangever om zijn nek vastpakt. Ik zag dat de verdachte aangever vast blijft houden. Ik zag daarbij dat de verdachte zijn lichaam omhoog bracht, om het vervolgens
zich naar beneden te laten vallen. Ik zag daarbij dat het bovenlichaam en het hoofd
verdween onder de borstkas. Ik zag dat de verdachte deze beweging tweemaal uitvoerde. Ik zag dat verdachte achteruitliep. Ik zag dat de verdachte aangever hierbij vast bleef houden. Ik zag in de navolgende beelden dat aangever op de grond viel. Ik zag dat de verdachte zijn rechterarm, in een snelle beweging, naar voren bewoog in de richting waar aangever op de grond lag. Ik zag dat de verdachte een slaande beweging maakte in de richting waar aangever zich bevond. Ik zag dat de verdachte bij aangever wegliep. Ik zag dat de verdachte in versneld pas richting aangever kwam lopen. Ik zag daarbij dat de verdachte, op het moment dat hij bij aangever aankwam, zijn rechterbeen hief en daarbij boog. Ik zag ik de navolgende beelden dat aangever werd geraakt door de rechterknie van de verdachte. Ik zag dat de verdachte zijn rechterarm ophief. Ik zag vervolgens dat de verdachte deze arm met snelheid in de richting bracht waar aangever zat. Ik zag dat de verdachte de eerder omschreven zwarte beker vasthield met deze hand. Ik zag dat de verdachte de rechterarm met snelheid in de richting van aangever bewoog. Ik zag vervolgens dat er scherven over de grond schoven. Ik zag dat de verdachte daaropvolgend achttienmaal met zijn rechterarm een slaande beweging maakt. Ik zag dat de verdachte eenmaal een slaande beweging maakte in de richting waar aangever op de grond lag. Ik zag dat de verdachte de vingers van zijn beide handen ineensloot. Met deze twee handen een (1) vuist maakte. Ik zag dat de verdachte viermaal een slaande beweging maakt met zijn ineengesloten handen. Ik zag dat de verdachte driemaal met zijn rechterarm een slaande beweging maakte in de richting alwaar aangever lag.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 december 2024, opgenomen op pagina 19 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik zag op de camerabeelden dat [verdachte] , in de richting van [slachtoffer] liep met zijn knie vooruit, waarna hij [slachtoffer] hard in zijn gezicht raakte.
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven standpunt van de raadsman overweegt de rechtbank het volgende.
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het intreden van de dood. Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat verdachte aangever ontzettend vaak met kracht op het hoofd heeft geslagen, onder meer met gebalde vuisten, met in elkaar gevouwen handen en met een aardewerken mok. Ook heeft hij zich twee maal met zijn volle gewicht wat blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting toentertijd 114 kilo bedroeg met zijn bovenlichaam bovenop aangever geworpen. Vervolgens is verdachte even bij aangever weggelopen en leek de aanval te zijn afgelopen. Toch zette verdachte opnieuw de aanval in door aangever met veel kracht een knietje en (wederom) meerdere vuistslagen tegen het hoofd te geven, terwijl aangever op de grond lag.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar lichaamsdeel is, en dat harde (vuist)slagen (zowel met als zonder voorwerp) en knietjes tegen het hoofd kunnen leiden tot dodelijke hersenschade. Ook toen aangever tijdens deze geweldsuitbarsting op de grond terecht kwam en zich derhalve niet goed kon verweren, bleef verdachte doorgaan. Verdachte is pas gestopt met het inslaan op aangever toen omstanders ingrepen en zelfs toen pakte hij nog een stoel en hield deze boven zijn hoofd met de intentie om deze richting aangever te gooien.
De rechtbank is van oordeel dat voorgaande gedragingen, zeker bezien in hun onderlinge samenhang, naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat zij bij het ontbreken van contra-indicaties bewezen acht dat verdachtes opzet hier ten volle op was gericht. Ook in de psychische problematiek van verdachte, die de rechtbank hierna nog uitgebreid zal bespreken, geen contra-indicatie. Verdachte heeft verklaard over de aanleiding voor het gebruiken van geweld en zijn beweegredenen hiervoor. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte niet verstoken is van elk inzicht in de reikwijdte van zijn gedragingen.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt en hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zichzelf moest beschermen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf. Aangever kwam op verdachte aflopen en gaf verdachte geen bewegingsruimte, waardoor zij met de hoofden tegen elkaar kwamen te staan. Tijdens het daarop volgende duw- en trekwerk werd de vinger van verdachte verdraaid en kreeg verdachte een klap op zijn mond. Verdachte probeerde zich af te weren en aangever weg te duwen, maar aangever nam een gevechtshouding aan. Vervolgens heeft verdachte met zijn handelingen de grenzen van het noodzakelijke excessief overschreden. Dit is echter het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is ontstaan door de aanranding.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt, omdat geen sprake was van een noodweersituatie.
Oordeel van de rechtbank
Voor het aannemen van een noodweersituatie is noodzakelijk dat aannemelijk wordt dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens eigen of andermans lijf, waartegen verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank stelt op basis van de beschreven (en ter zitting getoonde) camerabeelden vast dat aangever weliswaar op verdachte afloopt en dichtbij hem komt staan, maar dat verdachte vervolgens direct opstaat vanuit zijn stoel en neus aan neus gaat staan met aangever. De rechtbank stelt vast dat anders dan verdachte heeft verklaard op de camerabeelden niet is te zien dat aangever verdachte zijn pink verdraait en/of hem (al dan niet op zijn mond) slaat alvorens verdachte de aanval kiest en zijn geweldsexplosie begint. Er is enig duw- en trekwerk te zien, waarna aangever achteruit loopt en verdachte zijn aanval begint. De rechtbank oordeelt dan ook dat er geen sprake was van een noodweersituatie en verwerpt het beroep op noodweerexces. Dat beroep kan al helemaal niet slagen op het moment dat verdachte, zonder enige noodzaak aangever voor een tweede maal aanviel.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, acht de rechtbank verdachte strafbaar. Dat de psychische kwetsbaarheid van verdachte mogelijk een rol heeft gespeeld bij de wijze waarop hij heeft gereageerd, komt aan de orde bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest en dat aan hem de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om (daarnaast) de maatregel tot terbeschikkingstelling onder voorwaarden op te leggen in plaats van met dwangverpleging.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de over de persoon van verdachte opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft gedurende langere tijd fors geweld uitgeoefend op het slachtoffer, met name gericht op het hoofd. Daarbij heeft hij naast zijn vuisten en knie gebruik gemaakt van een voorwerp, zijnde een aardewerken mok. Deze geweldsexplosie is pas gestopt op het moment dat omstanders ingrepen. De rechtbank acht het bewezenverklaarde een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zulke geweldsincidenten zorgen bovendien voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving en meer specifiek in de betreffende GGZ-instelling, aangezien het feit zich daarbinnen heeft afgespeeld. De bewoners van een GGZ-instelling zijn daar om hulp te krijgen en zouden zich in dat kader veilig moeten kunnen voelen in plaats van geconfronteerd te worden met dergelijke ernstige geweldsuitbarstingen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit heeft de rechtbank voor het bepalen van de juiste afdoening gekeken naar de persoon van verdachte. Daartoe heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig eerder is veroordeeld, zowel voor andersoortige als voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de omtrent verdachte opgemaakte rapportages, zoals hieronder uiteengezet.
Pro Justitia rapportages
De rechtbank beschikt allereerst over het Pro Justitia rapport d.d. 24 maart 2025, opgemaakt door H.B. Bolding, GZ-psycholoog, en het Pro Justitia rapport d.d. 1 augustus 2025, opgemaakt door J. Marx,
psychiater. Uit deze rapportages volgt dat verdachte zowel heeft geweigerd om met de psycholoog als met de psychiater in gesprek te gaan. Beide deskundigen hebben hierdoor op basis van eigen onderzoek de aan hen gestelde vragen niet kunnen beantwoorden.
De psychiater stelt dat actuele psychiatrische symptomen niet kunnen worden aangetoond, noch kunnen worden uitgesloten. De weigerende houding van verdachte zou eveneens kunnen zijn ingegeven door symptomen voortkomend uit psychiatrische pathologie (zoals een psychose). Op basis van bestudering van de gerechtelijke stukken stelt de psychiater vast dat er aanwijzingen zijn voor psychiatrische en persoonlijkheidsproblematiek alsook voor problemen in het middelengebruik.
De psycholoog kan evenmin komen tot een eigen vaststelling van stoornissen dan wel gebrekkige ontwikkeling bij verdachte. Op basis van dossieronderzoek komt zij tot de vaststelling dat verdachte sinds zijn kindertijd bekend is bij hulpverleningsinstanties en extensief bekend is in de geestelijke gezondheidszorg, forensische (bemoei)zorg en binnen het Veiligheidshuis regio Rotterdam. Bij verdachte werden eerder verschillende diagnoses gesteld, zo bleek de deskundige uit de door haar bestudeerde stukken. De psycholoog stelt dat de beschikbare informatie over de persoon van verdachte wijst in de richting van complexe problematiek op meerdere gebieden, te weten een psychotische stoornis, verslaving, een ontwikkelingsstoornis (stoornis in het autismespectrum) en een licht verstandelijke beperking en/of een persoonlijkheidsproblematiek.
Beide deskundigen noemen de mogelijkheid om verdachte te plaatsen in het Pieter Baan Centrum teneinde meer zicht te krijgen op de persoonlijkheid van verdachte en de doorwerking van mogelijke stoornissen in het delictgedrag te laten bepalen.
Naast de rapportages van de psycholoog en de psychiater voornoemd bevindt zich in het dossier een trajectconsult, opgesteld op 30 december 2024 door W. de Boer, psychiater. Daarin staat dat verdachte eerder is gediagnosticeerd met een schizofrene stoornis, een vorm van autisme en middelenafhankelijkheid.
Tot slot beschikt de rechtbank over het Pro Justitia rapport d.d. 19 januari 2019, opgemaakt door dr. D.J. Vinkers, psychiater. Tijdens het eerste en tevens enige gesprek met deze psychiater heeft verdachte zich afhoudend opgesteld, maar heeft wel toestemming gegeven voor informatiemachtiging. Op basis van alle informatie trekt de psychiater de conclusie dat sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Verdachte vertoont ernstig verward gedrag, is diverse malen psychotisch opgenomen geweest en krijgt antipsychotica voorgeschreven. Het risico op recidive van een gewelddadig delict wordt ingeschat als matig hoog. Dit risico is met name bepaald door de kwetsbaarheid voor psychosen en het feit dat verdachte geen gestructureerde woonomgeving of daginvulling had op dat moment. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht en werkt ook niet mee aan een behandeling. Er zijn vermoedens op drugsgebruik. Verdachte is opgegroeid in kinderpsychiatrische instellingen. Verder lijkt hij matige copingsvaardigheden te hebben.
Reclasseringsrapportages
Tevens zijn er meerdere reclasseringsrapportages opgesteld ten aanzien van verdachte.
Laatstelijk heeft de reclassering een maatregelenrapport uitgebracht op 12 augustus 2025. Verdachte wilde wederom niet met de reclassering in gesprek gaan. De reclassering adviseert desondanks negatief over oplegging van tbs met voorwaarden, nu zij geen mogelijkheden zien om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
Verder blijkt uit het reclasseringsrapport van Fivoor d.d. 30 januari 2025 dat verdachte sinds zijn jeugd bekend is met psychiatrische (psychotische) klachten en hulpverlening en daartoe meermaals (gedwongen) opgenomen is geweest. Ook volgt daaruit dat het recidiverisico in het verleden altijd als hoog werd ingeschat. Verschillende interventies en de aanwezigheid van hulpverlening hebben tot op heden niet geleid tot gedragsveranderingen bij verdachte. Ten tijde van het onderhavige feit verbleef verdachte in de GGZ-instelling [instelling] in het kader van een afgegeven zorgmachtiging. Binnen deze zorginstelling worden mensen opgenomen die lijden aan een combinatie van ernstige psychiatrische stoornissen, een verslaving, somatische problemen en/of een verstandelijke beperking.
Tbs-maatregel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het aan de rechter die over de feiten oordeelt is om vast te stellen of bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogen bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. Daar komt bij dat wet noch jurisprudentie vereist dat een stoornis wordt geclassificeerd volgens de DSM-5 en evenmin dat deze dient te worden vastgesteld door (een) gedragskundige(n).1
De wet verlangt voorafgaand aan een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, welk advies niet ouder is dan één jaar. Verdachte heeft echter geweigerd aan dergelijke onderzoeken medewerking te verlenen. Hij dient daarom te worden aangemerkt als een weigerende observandus in de zin van artikel 37a lid 4 Wetboek van Strafrecht (Sr). In dat geval vervalt voor het opleggen van de Tbs-maatregel de eis van een volwaardig multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 3 Sr. Wel dient in dat geval te worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van de gepleegde misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dient er zoveel mogelijk informatie te worden vergaard over de wenselijkheid van een terbeschikkingstelling.
Stoornis, gelijktijdigheidsverband en verminderde toerekeningsvatbaarheid
Doordat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan de onderzoeken door de psychiater en de psycholoog hebben zij op basis van eigen onderzoek geen stoornissen kunnen vaststellen. Beiden geven echter op basis van dossieronderzoek aan dat er aanwijzingen zijn voor complexe problematiek op meerdere gebieden. Zowel in psychiatrisch alsook in de ontwikkeling van de persoonlijkheid van verdachte zijn vanaf de kindertijd problemen gerapporteerd.
De rechtbank zal anders dan geadviseerd is door de in het huidig onderzoek geraadpleegde deskundigen het onderzoek niet heropenen om verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Bij deze beslissing speelt onder meer een rol hetgeen de psychiater heeft opgemerkt in dit kader. De
weigering van verdachte om mee te werken aan onderzoek kan zijn ingegeven door onderliggende psychopathologie. Wanneer verdachte opnieuw weigert mee te werken zal het verkrijgen van een completer beeld van zijn afwegingen ten tijde van het tenlastegelegde dan evenmin mogelijk zijn. Relevant bij haar afweging acht de rechtbank tevens dat op basis van het procesdossier, het verhandelde ter zitting en de wel beschikbare informatie over de persoon van verdachte voldoende voorhanden is om juridisch te komen tot vaststelling van een stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling. De rechtbank acht het waarschijnlijk dat hiervan sprake is en zal dat hierna nader motiveren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte in enige mate inzicht heeft gehad in de reikwijdte van zijn gedragingen en hier eveneens in enige mate keuzevrijheid heeft gehad. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat deze keuzevrijheid onder invloed van de psychische stoornissen ernstig beperkt kan zijn geweest, is voldoende aannemelijk geworden dat van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid geen sprake is geweest. Nog daargelaten dat twijfels bestaan of een observatie van verdachte tot een vollediger beeld in juridisch relevante zin zal leiden, is de rechtbank van oordeel dat gelet op hetgeen hierna wordt overwogen nader onderzoek door het PBC niet noodzakelijk is voor de door de rechtbank te beantwoorden vragen.
Op basis van de PJ rapportage kan worden vastgesteld dat sprake is van aanwijzingen van complexe problematiek op diversie gebieden. Duidelijk is geworden dat verdachte al sinds zijn kindertijd kampt met psychische problematiek. In 2019 is door de psychiater in onderzoek vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis. Verdachte vertoonde toen ernstig verward gedrag en is diverse malen psychotisch opgenomen geweest en kreeg antipsychotica voorgeschreven. Ten tijde van het bewezenverklaarde verbleef verdachte op basis van een zorgmachtiging bij de kliniek in [plaats] , waar het feit heeft plaatsgevonden.
Op basis van het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd en bezien in het licht van het procesdossier, de verklaringen van verdachte ter terechtzitting en het door de rechtbank bewezenverklaarde feit, acht de rechtbank het waarschijnlijk dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis en/of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. In ieder geval acht de rechtbank waarschijnlijk dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis. De rechtbank acht eveneens waarschijnlijk dat bij verdachte sprake is geweest van een ontwikkelingsstoornis in het autismespectrum. Gelet op de aard van deze stoornissen is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat deze aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank gaat, zoals gezegd, niet uit van een volledige ontoerekenbaarheid. Verdachte weet wat er is gebeurd en heeft verklaard over de aanleiding (niet openhouden van een deur) en zijn reden voor de geweldplegingen (aangever kwam dichtbij staan en kwam bedreigend over). Hij heeft er vervolgens voor gekozen om in de aanval te gaan. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval enige mate van keuzevrijheid in zijn handelen heeft gehad. Dat er sprake is van een (sterke) doorwerking van de stoornissen van verdachte acht de rechtbank echter gelet op de aard van de stoornissen en de wijze waarop de geweldplegingen hebben plaatsgevonden eveneens aannemelijk. De rechtbank zal het bewezenverklaarde derhalve in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Gevaarscriterium
De rechtbank heeft reeds overwogen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord hoe het gevaar voor recidive van soortgelijke delicten als het bewezenverklaarde wordt ingeschat.
De psychiater en psycholoog hebben zich vanwege de weigerende houding van verdachte onthouden van een advies met betrekking tot het risico op recidive. Wel blijkt uit de rapportages van de reclassering dat het recidiverisico in het verleden altijd als hoog werd ingeschat en dat diverse interventies, opnames en behandelingen tot nu toe geenszins tot gedragsverandering hebben geleid. De rechtbank stelt bovendien vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict in het kader van een zorgmachtiging onder behandeling stond en daartoe verbleef in de (gesloten en beveiligde) GGZ-instelling waar het feit heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het gevaar op recidive aanwezig en schat dit in op matig tot hoog.
Hierbij heeft de rechtbank ook betrokken dat verdachte eerder voor geweldsfeiten veroordeeld is.
Aangezien het primair bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist, is aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van tbs voldaan.
Gelet op de hiervoor genoemde rapporten over de persoonlijkheid van verdachte, de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, komt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregel van tbs met dwangverpleging moet worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen.
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte van overheidswege dient te worden verpleegd, zoals eveneens door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal in tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit geen tbs met voorwaarden opleggen, nu verdachte in het verleden niet heeft willen meewerken aan behandelingen in een vrijwillig kader. De reclassering adviseert bovendien negatief over de oplegging van tbs met voorwaarden.
De rechtbank stelt voorop dat tbs met dwangverpleging in de eerste plaats naar zijn aard een beveiligingsmaatregel is. Hoewel die maatregel niet primair is gericht op behandeling, is het vooruitzicht van behandeling wel wezenlijk met het oog op terugkeer in de samenleving. Gelet op de bij verdachte aanwezige stoornissen, het feit dat het risico op recidive in het verleden altijd als hoog werd ingeschat en er sindsdien geen gedragsveranderingen bij verdachte hebben plaatsgevonden, is het aannemelijk dat verdachte, indien hij onbehandeld terugkeert in de maatschappij, opnieuw zal overgaan tot het plegen van strafbare feiten. Hierdoor moet verdachte, gezien de ernst van het van het onderhavige misdrijf en de eerdere veroordeling voor geweldsdelicten, worden gezien als een gevaar voor de maatschappij. De bescherming van de veiligheid van de maatschappij noodzaakt daarom het opleggen van tbs met dwangverpleging.
Ongemaximeerd
De rechtbank zal, nu het bewezenverklaarde een misdrijf betreft dat gericht was tegen en gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, de maatregel ongemaximeerd opleggen.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van het strafbare feit is de rechtbank van oordeel dat naast de tbs-maatregel tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar voor kortere duur dan door de officier is gevorderd. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de passantentijd voor de opname in tbs-klinieken op dit moment langdurig is en de rechtbank het van belang acht dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met zijn behandeling. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, zijnde 325 dagen.
Conclusie
Resumerend zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 325 dagen met aftrek van het voorarrest en aan verdachte de ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van 25.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij (al dan niet gedeeltelijk) dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de benadeelde partij sterk te matigen tot een bedrag tussen de 1.000,00 en 2.000,00, gelet op de door hem bepleitte kwalificatie van de handelingen als een poging tot zware mishandeling en het feit dat de jurisprudentie waarbij aansluiting wordt gezocht door de benadeelde partij niet in verhouding staat tot de onderhavige casus. Ook is niet onderbouwd dat sprake is van blijvend letsel.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezenverklaarde. Gelet op de ernst en toedracht van het feit en het letsel dat de benadeelde partij daarbij heeft opgelopen in zijn gezicht, zoals blijkt uit de fotos en de letselverklaring, acht de rechtbank een schadevergoeding dan ook op zijn plaats. Echter, op basis van het dossier en de stukken die de benadeelde partij heeft aangeleverd kan door de rechtbank geen duurzaam letsel worden geconstateerd. Bovendien blijkt uit de medische stukken dat (tevens) waarschijnlijk sprake is van een oudere fractuur. Het psychische letsel van de benadeelde partij is eveneens onvoldoende onderbouwd. Derhalve komt de rechtbank tot een lager bedrag tot schadevergoeding dan is gevorderd door de benadeelde partij.
Gebruikmakend van haar bevoegdheid om de omvang van de schade te begroten ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek begroot de rechtbank de hoogte van de schade op 5.000,00. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de hoogte van toegewezen vorderingen in soortgelijke zaken. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.