Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De Gemeente is eigenaar van een sportcomplex aan de
[Straatnaam]
te Leiden.
2.2.
In 2012 heeft de Gemeente aan
[de Vereniging]
- voorheen genaamd
[Vereniging I]
- twee sportvelden en grond ten behoeve van een kantine in gebruik gegeven. De kantine was eigendom van
[de Vereniging]
.
2.3.
In verband met plannen van de Gemeente voor het realiseren van een nieuwe sporthal, hebben partijen onderhandeld over het verplaatsen van de activiteiten van
[de Vereniging]
naar een andere locatie op het sportcomplex. Partijen hebben de daarover gemaakte afspraken vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 13 november 2020 (hierna: eerste vaststellingsovereenkomst), waarin onder meer is bepaald:
“1. Partijen komen overeen dat de gemeente binnen één week na ondertekening door beide partijen van deze overeenkomst aan [Vereniging I]
ten titel van verrekening van de geschilpunten als vermeld in de considerans van deze overeenkomst zal voldoen een bedrag van € 40.000,00 (zegge: veertigduizend euro) (…). De gemeente zal de achterstand in de betaling van lopende huurverplichtingen ten bedrage van € 4.818,00 hiermee mogen verrekenen.(…)
8. Voor het gebruik van het sportcomplex (velden, kleedkamers en grond onder de
verenigingsruimte) aan de [Straatnaam]
zal een gebruiksovereenkomst worden aangegaan
conform de als bijlage 2 bijgevoegde Gebruiksovereenkomst Sportaccommodatíes Gemeente
Leiden alsmede de als bijlage 4 bijgevoegde Bijzondere Bepalingen Inzake Gebruik
Sportaccommodaties Leiden, versie Bijzondere Bepalingen Buitensportaccommodaties, welke bijlagen door [Vereniging I]
zijn geparafeerd. Het gebruikstarief voor het gebruik van de velden, kleedkamers en grond onder de verenigingsruimte wordt jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Indien en zodra een tribune zal zijn gerealiseerd, zal hiervoor een afzonderlijke gebruiksovereenkomst worden aangegaan tegen een huurprijs per jaar gelijk aan 7,5% van de stichtingskosten van deze tribune, zulks met een maximum van € 2.000,00 per jaar (+ indexering).
9. Voor het gebruik van de verenigingsruimte (1e verdieping) is [Vereniging I]
geen huur aan de gemeente verschuldigd doch uitsluitend een vergoeding voor de kosten van onderhoud en
vervanging voor zowel het binnenonderhoud als het buitenonderhoud van het gehele
gebouw. De hoogte van deze door [Vereniging I]
aan de gemeente te betalen onderhoudsbijdrage zal op basis van een meerjarenonderhoudsbegrotíng voor het gehele gebouw bindend tussen partijen worden vastgesteld door een onafhankelijk deskundige.
De deskundige zal tevens gevraagd worden om op basis van vloeroppervlakte en gebruik
advies uit te brengen over de verdeling van de kosten van het gehele gebouw tussen de
gemeente en [Vereniging I]
. Deze onafhankelijke deskundige zal door beide partijen worden
aangewezen. De kosten van deze bindend adviseur zullen door de gemeente worden betaald. Vooruitlopend op het bindend advies zal [Vereniging I]
ingaande 1 oktober 2020 bij wijze van verrekenbaar voorschot aan de gemeente voldoen een bedrag van € 500,00 per maand.
10. De gemeente garandeert dat [Vereniging I]
de verenigingsruimte op de 1e verdieping in
gebruik mag houden tot 1 januari 2027 (…)”
2.4.
Daarnaast hebben partijen op 12 januari 2022 een vaststellingsovereenkomst (hierna: tweede vaststellingsovereenkomst) gesloten, waarin is opgenomen dat
[de Vereniging]
uit hoofde van compensatie een vordering van € 130.000,00 op de Gemeente heeft omdat zij haar kantine op haar voormalige locatie heeft achtergelaten (hierna: compensatievergoeding). Daarbij is bepaald dat de compensatievergoeding in vijf jaarlijkse termijnen van € 26.000,00 opeisbaar is en dat
[de Vereniging]
deze zal investeren in activiteiten om het jeugdvoetbal en de ontwikkeling tot wijksportpark te stimuleren en te bevorderen.
2.5.
Partijen hebben vervolgens voor het gebruik van twee sportvelden (inclusief de kleedkamers en de grond onder de verenigingsruimte) een gebruiksovereenkomst gesloten. In artikel 3 lid 1 van de op de gebruiksovereenkomst van toepassing verklaarde ‘Bijzondere Bepalingen Buitensportaccomodaties Gemeente Leiden’ is het volgende bepaald:
"De Gemeente verhuurt geen velden c.q. accommodaties meer na seizoen 2017/2018 aan
verenigingen die op 1 juli 2018 schulden hebben aan de Gemeente en daar geen
betalingsregeling voor hebben afgesproken of zich niet aan de afgesproken betalingsregeling
houden."
2.6.
De Gemeente heeft per voetbalseizoen een reserveringsovereenkomst voor het gebruik van de sportvelden aan
[de Vereniging]
gezonden. In de reserveringsovereenkomst is het volgende bepaald:
"Opzegging van het gebruik kan zowel door Sportaccommodaties Leiden als door de gebruiker geschieden. Een opzegging uwerzijds dient uiterlijk een maand voor de betreffende
reservering, waarover zij werd verleend, schriftelijk te worden gedaan."
2.7.
De Gemeente heeft met ingang van 1 oktober 2020 voor het gebruik van de verenigingsruimte maandelijks € 500,00 aan
[de Vereniging]
gefactureerd bij wijze van voorschot op de nader vast te stellen onderhoudsbijdrage. De Gemeente heeft vervolgens aan Planon Building Management (hierna: Planon) opdracht gegeven om een Meerjarenonderhoudsplanning (MJOP) op te stellen. Bij brief van 20 september 2022 heeft de Gemeente daarover het volgende aan
[de Vereniging]
bericht:
“In een eerder stadium heeft de vereniging aangegeven akkoord te zijn met het opstellen van
een MJOP door Planon. De vereniging kan er zelf voor kiezen alsnog een andere partij aan te wijzen om een tweede MJOP op te stellen, op voorwaarde dat deze binnen vier weken
aangeleverd wordt. Buiten deze termijn is de reeds opgestelde MJOP van Planon leidend.
Volgens het MJOP opgesteld door Planon bedraagt de bijdrage in het onderhoud voor de
vereniging € 1.756,00 per maand. Een gedetailleerd overzicht van deze kosten is terug te
vinden in de bijlagen. De kosten zijn gebaseerd op het onderhoudsniveau dat is vastgelegd in
het gemeentelijk vastgoedbeleid. Het uitgangspunt voor het onderhoud is sober en
doelmatig. Hoewel dit onderhoudsniveau niet naar beneden bijgesteld kon worden, begrijp ik
goed dat deze kosten stevig drukken op uw begroting (…)."
2.8.
Op 9 januari 2023 heeft een bespreking tussen partijen plaatsgevonden. De Gemeente heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 16 januari 2023 het volgende aan
[de Vereniging]
geschreven:
"lk wil nogmaals benadrukken dat ik begrijp hoe groot deze kosten zijn voor een vereniging.
We hebben samen al even gekeken of [Vereniging I]
zelf (met vrijwilligers) een deel van het
onderhoud kan doen, maar los van dat het in de huidige tijd lastig is om vrijwilligers te vinden
heeft dit maar een beperkt effect op de hoogte van de onderhoudskosten. Indien u dit wenst
dan kunt u voor eigen rekening een second opinion op de onderhoudskosten laten uitvoeren
door een bureau in te schakelen en een Meerjaren Onderhouds Plan te laten opstellen voor
het gebouw [Straatnaam]
. Wij stellen voor dat de resultaten van de second opinion niet later
dan 7 maart 2023 beschikbaar zijn. De vergelijking die u trekt met andere gebruikers klopt
niet aangezien u de hoofdgebruiker bent van het gebouw.
De afdeling Sportaccommodatíes heeft op 31 oktober en 22 november 2022 geprobeerd om
tot een gezamenlijke oplossing te komen. Helaas zijn de gemaakte afspraken door [Vereniging I]
niet nagekomen en heeft u aangegeven maximaal € 750,00 te kunnen bijdragen in
het onderhoud.
Hieruit concludeer ik dat u geen gestand doet aan de afspraken die zijn vastgelegd in de
vaststellingsovereenkomst van 13 november 2020 en vraag ík u wat u gaat doen om de
kosten van het gebruik en onderhoud van het gebouw te bekostigen. Bij uitblijven van een
reactie ben ik genoodzaakt om vanaf 1 mei 2023 uitvoering te geven aan het contract en
maandelijks € 1.756,00 in rekening te brengen voor uw bijdrage aan het onderhoud. Daarnaast zullen wij een afspraak moeten maken over de periode november 2020 tot mei
2023.”
2.9.
[de Vereniging]
heeft het door de Gemeente gefactureerde voorschot op de onderhoudsbijdrage van € 500,00 per maand tot en met mei 2023 voldaan, maar is daarna gestopt met betalen. Daarnaast is bij
[de Vereniging]
een achterstand ontstaan in de betaling van de huur voor de sportvelden.
2.10.
Partijen hebben (in ieder geval) vanaf 15 juni 2023 gecorrespondeerd over de betalingsachterstand van
[de Vereniging]
. De Gemeente heeft in haar brief van 15 juni 2023 voorgesteld om de betalingsachterstand van
[de Vereniging]
- die volgens de Gemeente op dat moment circa € 70.000,00 bedraagt - te verrekenen met het dan nog resterende deel van de compensatievergoeding ter hoogte van € 78.000,00.
2.11.
In september 2023 heeft overleg tussen de Gemeente en (het op dat moment nieuwe bestuur van)
[de Vereniging]
plaatsgevonden. In haar brief van 18 september 2023 heeft de Gemeente daarover, onder meer, het volgende aan
[de Vereniging]
geschreven:
"In dit overleg zijn het bestuur van [de Vereniging]
en gemeente Leiden overeengekomen dat seizoen
2023-2024 zal fungeren als een referentieperiode om de levensvatbaarheid van de vereniging
te evalueren. De vereniging is levensvatbaar op het moment dat er voldoende inkomsten zijn
om de (vaste) lasten te dekken en er geen nieuwe schulden ontstaan.(…)
De overeenkomst die tijdens het gesprek is bereikt, houdt in dat de uitstaande schulden en
vorderingen tegen elkaar worden weggestreept, resulterend in een saldo dat door [de Vereniging]
wordt
ontvangen. Het openstaande bedrag van € 78.000, dat overeenkomt met drie jaarlijkse
termijnen van € 26.000, zal worden verrekend met de achterstallige betalingen.(…)
Om de financiële afspraken en de ontwikkeling van de vereniging te monitoren nodig ik uw
bestuur uit voor een tussenevaluatie in januari 2024. Mocht tijdens de tussenevaluatie al
duidelijk worden dat de vereniging niet levensvatbaar is behoud ik mij het recht voor de
verhuur van gemeentelijke sportaccommodaties stop te zetten.(…)”
2.12.
De Gemeente heeft de Leidse Sport Federatie (‘LSF’) bij e-mailbericht van 27 februari 2024 verzocht een advies uit te brengen over de financiële situatie van
[de Vereniging]
. In het e-mailbericht van 5 maart 2024 heeft de LSF, onder meer, het volgende bericht:
? [Naam1]
en [Naam2]
erkennen dat [de Vereniging]
financieel in erg zwaar weer zit
Inschatting LSF: zonder een wijziging in beleid is [de Vereniging]
niet in staat de schuld af te lossen,
? [de Vereniging]
heeft 200 leden en 70 jeugdleden. Tussen de 30 en 40% van de leden betaalt hun contributie.”
2.13.
Op 3 april 2024 heeft opnieuw overleg tussen partijen plaatsgevonden. De Gemeente heeft naar aanleiding van dit overleg in haar brief van 17 april 2024, onder meer en voor zover nu relevant, aan
[de Vereniging]
bericht dat partijen hebben afgesproken dat de huur van de sportvelden en verenigingsruimte op 31 juli 2024 eindigt.
2.14.
[de Vereniging]
heeft in de periode daarna kenbaar gemaakt de activiteiten niet te willen staken, omdat haar eerste elftal in de hoofdklasse van amateurs speelt. De Gemeente heeft daarop bij brief van 29 mei 2024 gereageerd dat een financiële basis voor de continuatie van
[de Vereniging]
ontbreekt en (voor zover nodig en vereist) de overeenkomsten met betrekking tot het gebruik van de sportvelden en de verenigingsruimte per 1 augustus 2024 opgezegd.
2.15.
Op 6 juni 2024 heeft opnieuw overleg plaatsgevonden tussen partijen. In het daaropvolgende e-mailbericht van 10 juni 2024 heeft de Gemeente aan
[de Vereniging]
een voorstel gedaan dat onder meer inhield dat
[de Vereniging]
(een deel van) de betalingsachterstand zou voldoen.
[de Vereniging]
heeft daarop aangegeven niet aan de door de Gemeente gestelde voorwaarden te kunnen voldoen.
2.16.
De Gemeente heeft
[de Vereniging]
bij brief van 26 juni 2024 en bij e-mailbericht van 4 juli 2024 in de gelegenheid gesteld de sportvelden en de verenigingsruimte per 5 juli 2024 te ontruimen. Deze termijn is door de Gemeente verlengd tot 11 juli 2024.
2.17.
[de Vereniging]
heeft bij brief van 12 juli 2024, onder meer, betwist dat afgesproken is dat de overeenkomsten per 31 juli 2024 zouden eindigen. Verder bericht zij in deze brief dat zij onverkort nakoming van de huurovereenkomst en vaststellingsovereenkomsten verlangt.
4
De beoordeling van het geschil
4.1.
Gelet op de stellingen van de Gemeente - dat
[de Vereniging]
nalaat de huur en onderhoudsbijdrage te voldoen en de Gemeente de voetbalvelden met ingang van het nieuwe seizoen voor andere doeleinden wil gebruiken - is het spoedeisend belang van de Gemeente bij de door haar gevraagde voorzieningen voldoende gebleken.
4.2.
De Gemeente heeft allereerst naar voren gebracht dat partijen tijdens de bespreking van 3 april 2024 zijn overeengekomen dat het gebruik van de sportvelden en de verenigingsruimte door
[de Vereniging]
per 1 augustus 2024 zou worden beëindigd. Nu
[de Vereniging]
dit heeft betwist en de beëindiging van het gebruik slechts eenzijdig door de Gemeente in haar brief van 17 april 2024 is bevestigd, kan er niet van worden uitgegaan dat partijen over de beëindiging van het gebruik wilsovereenstemming hebben bereikt en kan de gevorderde ontruiming niet op grond daarvan worden toegewezen.
4.3.
Daarmee komt de voorzieningenrechter toe aan de beoordeling van de vraag of de Gemeente het gebruik van de sportvelden en verenigingsruimte rechtsgeldig heeft opgezegd en - in het verlengde daarvan - mag overgaan tot ontruiming. In dit kort geding, waarin in spoedeisende gevallen een ordemaatregel kan worden getroffen, moet onder meer worden beoordeeld hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Als die uitkomst niet met voldoende mate van waarschijnlijk te voorspellen valt, moet terughoudendheid worden betracht met het treffen van een voorziening, die daarop vooruit loopt. De voorzieningenrechter komt in het kader van dit kort geding tot de conclusie dat het voldoende aannemelijk is dat de opzegging van het gebruik van de sportvelden en de verenigingsruimte rechtsgeldig is en dat
[de Vereniging]
het complex moet ontruimen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4.
Partijen hebben met betrekking tot het gebruik van de sportvelden een gebruiksovereenkomst gesloten. Uit artikel 3 lid 1 van de daarop toepasselijke ‘Bijzondere Bepalingen Buitensportaccommodaties Gemeente Leiden’ volgt dat de Gemeente geen sportaccommodaties verhuurt aan een vereniging met schulden aan de Gemeente, tenzij daarvoor een betalingsregeling is getroffen die wordt nagekomen. Daarnaast is de Gemeente op basis van de reserveringsovereenkomst gerechtigd om het gebruik van de sportvelden met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand op te zeggen. Dit brengt mee dat de Gemeente in de gegeven omstandigheden in beginsel gerechtigd is geweest het gebruik van de sportvelden op te zeggen.
4.5.
Voor wat betreft het gebruik van het verenigingsgebouw, bevat de eerste vaststellingsovereenkomst de garantie dat
[de Vereniging]
daarvan tot 1 januari 2027 gebruik mag maken. Nu de Gemeente zich tijdens de zitting op het standpunt heeft gesteld dat de eerste vaststellingsovereenkomst ziet op zowel het gebruik van de sportvelden als van de verenigingsruimte en dit gebruik niet los van elkaar kan worden gezien, brengt dit mee dat de verleende garantie mede het gebruik van de sportvelden omvat. Dit betekent echter niet dat de garantie onbeperkt is. Om daaraan rechten te kunnen ontlenen is namelijk vereist dat
[de Vereniging]
voldoet aan haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomsten en de nadere afspraken die tussen partijen zijn gemaakt. Dit is niet het geval gebleken.
4.6.
Vaststaat dat
[de Vereniging]
zich heeft verbonden tot het betalen van huur voor het gebruik van de sportvelden en een onderhoudsbijdrage voor het gebruik van de verenigingsruimte. Verder staat vast dat
[de Vereniging]
de lopende verplichtingen aan de Gemeente niet uit haar inkomsten heeft voldaan en dat de Gemeente de daardoor ontstane betalingsachterstand aanvankelijk heeft verrekend met (het restant van) de compensatievergoeding. Inmiddels is de compensatievergoeding door middel van verrekening volledig aangewend voor de betaling van de lopende verplichtingen en heeft
[de Vereniging]
niet betwist dat sprake is van een (aanzienlijke) schuld aan de Gemeente, terwijl overeengekomen is dat de compensatievergoeding zou worden geïnvesteerd in activiteiten om het jeugdvoetbal en de ontwikkeling tot wijksportpark te stimuleren en te bevorderen.
4.7.
Onder voornoemde omstandigheden is voldoende aannemelijk dat
[de Vereniging]
niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de afspraken tussen partijen heeft voldaan zodat haar geen beroep op de garantie toekomt.
4.8.
Voor zover
[de Vereniging]
zich erop beroept dat ten aanzien van het verenigingsgebouw sprake is van een huurovereenkomst en aan haar huurbescherming toekomt, overweegt de voorzieningenrechter dat niet op voorhand aannemelijk is dat dit beroep zal slagen.
4.9.
Voor de vraag of tussen partijen sprake is van een gebruiks- of een huurovereenkomst is bepalend of partijen een tegenprestatie voor het gebruik van de verenigingsruimte zijn overeengekomen. Van een tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 lid 1 BW is geen sprake, indien de vergoedingen uitsluitend betrekking hebben op de door de uitlener gemaakte onkosten voor het behoud van de verenigingsruimte.
4.10.
Vaststaat dat partijen op basis van de eerste vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat een deskundige wordt aangesteld om een MJOP op te stellen op basis waarvan de onderhoudsbijdrage van
[de Vereniging]
wordt vastgesteld.
[de Vereniging]
heeft naar voren gebracht dat zij niet is gekend in de aanstelling van Planon, terwijl de deskundige door partijen gezamenlijk had moeten worden aangewezen. Planon heeft de onderhoudsbijdrage van
[de Vereniging]
vastgesteld op € 1.756,00 per maand. Hoewel
[de Vereniging]
de onderhoudsbijdrage te hoog vindt, heeft zij de stelling van de Gemeente dat deze uitsluitend ziet op kosten voor het behoud van de verenigingsruimte niet betwist. Nu de voorzieningenrechter niet beschikt over de bijlagen waaruit volgt hoe voornoemd bedrag is opgebouwd, kan niet worden vastgesteld of de onderhoudsbijdrage ziet op uitsluitend kosten voor het behoud van de verenigingsruimte dan wel kwalificeert als een tegenprestatie voor het gebruik van de verenigingsruimte. Onder die omstandigheden is in het bestek van dit kort geding niet duidelijk of sprake is van een huurovereenkomst. Voor zover wel sprake zou zijn van een huurovereenkomst, heeft te gelden dat de Gemeente (ook) in dat geval rechtsgeldig kon opzeggen.
[de Vereniging]
komt immers stelselmatig haar verplichtingen niet na, nu zij, zoals door de Gemeente onweersproken is gesteld, (in ieder geval vanaf medio 2023) de huur voor de sportvelden en onderhoudsbijdrage niet heeft voldaan.
4.11.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Gemeente het gebruik van de sportvelden en de verenigingsruimte rechtsgeldig heeft opgezegd. Niet in geschil is dat sprake is van een aanzienlijke schuld van
[de Vereniging]
aan de Gemeente in verband met het niet betalen van huur voor de sportvelden en de onderhoudsbijdrage. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat uit de brief van de Gemeente van 18 september 2023 volgt dat het seizoen van 2023-2024 diende als referentieperiode om de levensvatbaarheid van
[de Vereniging]
te evalueren. Ook indien, zoals
[de Vereniging]
heeft aangevoerd, het door het LSF in haar advies genoemde percentage van 30-40% betalende leden onjuist is en moet worden aangenomen dat 60-70% van haar leden betaalt, is daarmee nog steeds sprake van een groot aantal niet-betalende leden dat de inkomsten van
[de Vereniging]
drukt. Nu
[de Vereniging]
onvoldoende heeft geconcretiseerd dat zij in de toekomst wel aan haar verplichtingen jegens de Gemeente kan voldoen, moet er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van worden uitgegaan dat
[de Vereniging]
daartoe niet in staat is. Dat brengt mee dat de Gemeente een (spoedeisend) belang heeft bij de vordering tot ontruiming van de sportvelden en de verenigingsruimte, dat hierin bestaat dat daarmee wordt voorkomen dat de schuld van
[de Vereniging]
aan de Gemeente verder oploopt. Daarbij heeft de Gemeente er ook belang bij om de schaars beschikbare sportruimte binnen de regio met ingang van het nieuwe sportseizoen aan een andere gebruiker ter beschikking te kunnen stellen.
[de Vereniging]
heeft nog aangevoerd dat de Gemeente haar, gelet op de sociaal-maatschappelijke doelen die
[de Vereniging]
nastreeft, zou moeten ondersteunen. De vraag of en op welke wijze de Gemeente die doelen ondersteunt, betreft echter een politiek-bestuurlijke aangelegenheid waarin de voorzieningenrechter niet kan treden. De voorzieningenrechter ziet in de doelen die
[de Vereniging]
nastreeft dan ook geen juridische grondslag om de vorderingen van de Gemeente af te wijzen.
4.12.
De slotsom is dat de vorderingen van de Gemeente om
[de Vereniging]
te veroordelen tot ontruiming van de sportvelden en de verenigingsruimte toewijsbaar zijn. De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding om te bepalen dat de ontruimingstermijn uiterlijk op 16 september 2024 wordt gesteld, in plaats van de door de Gemeente gevorderde termijn. Als stimulans voor de nakoming van de veroordeling zal de voorzieningenrechter daaraan een dwangsom verbinden. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd tot het in de beslissing vermelde bedrag.
4.13.
[de Vereniging]
is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 139,42
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.112,42
5.1.
veroordeelt
[de Vereniging]
om uiterlijk 16 september 2024 de sportvelden - aangeduid als Veld 1 en Veld 2
[Vereniging I]
- en de verenigingsruimte op Sportpark
[Straatnaam]
te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan waarop niet aan deze veroordeling is voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.2.
veroordeelt
[de Vereniging]
in de proceskosten van € 2.112,42 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als
[de Vereniging]
niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet
[de Vereniging]
€ 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.