3.1.
[eiser]
vordert om
[gedaagde]
te veroordelen om binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis de camera aan de achterzijde van zijn woning te verwijderen en verwijderd te houden en om te bepalen dat het
[gedaagde]
ook in de toekomst niet is toegestaan om camera’s op de achtertuin van
[eiser]
te richten, op straffe van een dwangsom, met een veroordeling van
[gedaagde]
in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vorderingen heeft
[eiser]
het navolgende ten grondslag gelegd. Partijen zijn buren en hun achtertuinen grenzen aan elkaar. Ongeveer tweeënhalf jaar geleden heeft
[gedaagde]
een camera opgehangen aan de achtergevel van zijn woning. Het betreft een draaibare camera, die onnodig hoog aan de gevel van
[gedaagde]
is bevestigd. De camera is niet statisch, maar kan zwenken en alle kanten op worden gericht. Vanaf de gevel van de woning van
[gedaagde]
bestaat de erfafscheiding eerst uit een coniferenhaag, die door
[gedaagde]
kort gehouden wordt, zodat de camera vrij zich heeft op de tuin van
[eiser]
. Omdat de camera op (onnodig) grote hoogte, zichtbaar voor
[eiser]
, is bevestigd en het feit dat deze op zijn achtertuin is gericht, maakt
[gedaagde]
een verregaande, ernstige inbreuk op de privacy/persoonlijke levenssfeer van
[eiser]
en zijn gezin. Hoewel het door
[gedaagde]
wordt ontkend, bestaat er gerede kans dat de achtertuin van
[eiser]
door de camera van
[gedaagde]
wordt bekeken of gefilmd. Een rechtvaardigingsgrond hiervoor heeft
[gedaagde]
niet.
[gedaagde]
handelt aldus onrechtmatig jegens
[eiser]
.
[eiser]
heeft diverse pogingen ondernomen om de situatie te goede te keren, zoals contact met de wijkagent en met Buurtbemiddeling, maar die zijn door
[gedaagde]
van de hand gewezen. Omdat zelfs een sommatie van de gemachtigde van
[eiser]
niet tot overleg tussen partijen heeft geleid en
[gedaagde]
weigert om de camera aan de achtergevel te verwijderen, is
[eiser]
genoodzaakt geweest om
[gedaagde]
in rechte te betrekken.
3.3.
[gedaagde]
heeft verweer gevoerd. De camera heeft
[gedaagde]
geplaatst, nadat er in de straat diverse inbraken hadden plaatsgevonden. De camera is bewust hoog opgehangen, zodat hij er niet afgeslagen kan worden en de camera kan, volgens
[gedaagde]
, ook niet lager geplaatst worden, vanwege de veranda. Het is onjuist dat de camera op de tuin van
[eiser]
is gericht (geweest). Verder heeft
[gedaagde]
aangevoerd dat hij de camera vanuit huis niet (elektronisch) kan verstellen. Dat kan alleen handmatig en hij kan ook niet van buitenaf inloggen op de camerabeelden of om de camera te verstellen, omdat de camera geen ip-adres heeft.
[gedaagde]
heeft ook betwist dat hij, door Buurtbemiddeling of anderszins, is benaderd over de camera of dat hij er eerder op is aangesproken door
[eiser]
.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Bevoegdheid
4.1.
De kantonrechter heeft ambtshalve vastgesteld dat hij bevoegd is om van de onderhavige vordering in kort geding kennis te nemen, op grond van hetgeen is bepaald in artikel 93 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hoewel de vordering van
[eiser]
van onbepaalde waarde is, en derhalve strikt genomen tot de competentie van de voorzieningenrechter van de handelskamer behoort, zijn er duidelijke aanwijzingen dat de vordering geen hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigt, te meer nu
[eiser]
de tevens gevorderde dwangsom ook heeft beperkt tot dit bedrag.
4.2.
Het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt. Hoewel
[eiser]
aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat
[gedaagde]
op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op de privacy/persoonlijke levenssfeer van
[eiser]
en zijn gezin door het op de gevel van zijn woning aanbrengen van een camera, kan het spoedeisend belang niet worden aangenomen.
4.3.
De kantonrechter overweegt daartoe het volgende. Gesteld is dat
[gedaagde]
de bewuste camera ongeveer tweeënhalf jaar geleden heeft geplaatst. De kantonrechter is verder gebleken dat er door de jaren heen diverse incidenten zijn geweest, die de relatie tussen
[eiser]
en
[gedaagde]
, als buren, onder druk hebben gezet.
[gedaagde]
heeft ook de door
[eiser]
in de dagvaarding gestelde gedragingen, waardoor
[eiser]
naar eigen zeggen overlast ondervindt van
[gedaagde]
, niet betwist.
[eiser]
heeft gesteld dat hij, vanwege het intimiderende gedrag van
[gedaagde]
, in eerste instantie niets durfde te zeggen van de camera, maar dat daar in de zomer van 2021 verandering in kwam, toen, volgens
[eiser]
, bleek dat de camera op zijn tuin was gericht. In juli 2021 heeft
[eiser]
ook pas contact opgenomen met de wijkagent en Buurtbemiddeling, waarvan
[gedaagde]
heeft erkend dat zij contact met hem hebben opgenomen, maar niet specifiek over de situatie rondom te camera, zo heeft
[gedaagde]
ten tijde van de mondelinge behandeling verklaard. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het hiervoor geschetste tijdsverloop dat het spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering ontbreekt. Hoewel door
[eiser]
is gesteld dat de situatie rond juli 2021 zou zijn verergerd, is dit uit niets gebleken, terwijl
[eiser]
in twee jaar daaraan voorafgaande geen noemenswaardige acties richting
[gedaagde]
of tegen de door
[gedaagde]
geplaatste camera heeft ondernomen. Reeds hierom moeten de vorderingen in dit kort geding worden afgewezen.
4.4.
De kantonrechter merkt op dat, voor het geval de aanwezigheid van een spoedeisend belang wel zou kunnen worden aangenomen, voorshands niet in de vereiste mate aannemelijk is geworden dat er sprake is van een onrechtmatige, op de privacy/persoonlijke levenssfeer van
[eiser]
en zijn gezin inbreuk makende situatie. Uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat de camera erg hoog hangt en, hoewel
[gedaagde]
hiervoor zijn redenen heeft genoemd, is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter invoelbaar dat
[eiser]
, c.q. zijn gezinsleden, hierbij een onbehaaglijk gevoel hebben. Daarmee staat echter een onrechtmatige inbreuk op de privacy nog niet vast. Onderzoek ter plaatse heeft immers vooralsnog uitgewezen dat de camera ( in de positie waarover
[eiser]
op basis van een door hem overgelegde foto klaagt) slechts de tuin van
[gedaagde]
in beeld brengt. Eerst wanneer deze met de hand flink naar links wordt gedraaid komt ook de erfafscheiding met een deel van de tuin van
[eiser]
in beeld komt. De enkele mogelijkheid dat de tuin van
[eiser]
voor een deel (handmatig) in zicht kan worden gebracht is onvoldoende om de onrechtmatigheid van het plaatsen van de camera zonder meer aan te nemen. De kantonrechter heeft niet kunnen constateren dat de camera op enigerlei wijze elektrisch kan worden versteld, of dat
[gedaagde]
hierop op afstand kan inloggen.
[gedaagde]
heeft dit bovendien nadrukkelijk betwist. Om vast te kunnen stellen of met de huidige camera een situatie sprake is van inbreuk op de privacy/persoonlijke levenssfeer van
[eiser]
en zijn gezin, is (wellicht) nadere bewijslevering noodzakelijk en daarvoor is binnen de beperkte kaders van dit kort geding geen plaats.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van
[eiser]
, zoals reeds is overwogen, zullen worden afgewezen.
4.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal
[eiser]
worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van
[gedaagde]
. Deze zullen evenwel op nihil worden gesteld, nu
[gedaagde]
zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde en ook overigens niet heeft aangevoerd dat hij kosten heeft gemaakt.