Het Hof ziet, nu belanghebbende door het Hof (gedeeltelijk) in het gelijk wordt gesteld, aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
De Inspecteur dient aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het beroep betaalde griffierecht van € 360 en het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 548, derhalve in totaal € 908.
Voorts dient de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden de door haar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbende reeds in bezwaar heeft verzocht om een kostenvergoeding. Verder verdient opmerking dat op grond van het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 dient te worden uitgegaan, gelijk de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft erkend, van de hoge puntwaarde in bezwaar en op grond van het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752 van de hoge puntwaarde in beroep en hoger beroep. Berekend naar de tarieven van 2024 beloopt de totale vergoeding een bedrag van € 4.748. De onderverdeling is als volgt:
Bezwaar: 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x 1 (wegingsfactor) x € 624 (hoge puntwaarde) = € 1.248
Beroep: 2 punten (beroepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 (hoge puntwaarde) = € 1.750
Hoger beroep: 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) x 1(wegingsfactor) x € 875 (hoge puntwaarde) = € 1.750.
Voornoemde bedragen dienen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4, Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening te worden uitbetaald.