Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Belastingrecht

13 augustus 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:5192

Op 13 augustus 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/2334 en 22/2335, bekend onder ECLI code ECLI:NL:GHARL:2024:5192. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
22/2334 en 22/2335
Datum uitspraak
13 augustus 2024
Datum gepubliceerd
14 augustus 2024
Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 22/2334 en 22/2335

uitspraakdatum: 13 augustus 2024

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

v.o.f.

[belanghebbende]
te
[vestigingsplaats]
(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 oktober 2022, nummers AWB 21/2719 en 21/2720, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team auto bpm (hierna: de Inspecteur)

1
Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 1.325 respectievelijk € 705.

1.2.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen beroepen ingesteld. De Rechtbank heeft deze beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Beide partijen hebben een nader stuk ingediend.

1.6.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2024. Namens belanghebbende is

[naam1]
verschenen. Namens de Inspecteur zijn
[naam2]
en
[naam3]
verschenen.

2
Feiten

Auto 1

2.1.

Belanghebbende heeft op 3 februari 2020 in Duitsland een personenauto van het merk Mazda, model CX5, type 2.5 SkyActiv0G GT-M 4 WD (hierna: auto 1) gekocht voor een prijs van € 15.200. Op de factuur is vermeld dat sprake is van ‘Unfalschaden Vorne’. De datum van eerste toelating van auto 1 is 25 oktober 2017.

2.2.

Belanghebbende heeft op 17 februari 2020 voor auto 1 aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 1.877. De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door

[naam4]
van
[naam5]
op 17 februari 2020 opgesteld taxatierapport. Daarin is onder meer uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 22.900 verminderd met 100% van de gecalculeerde schade van € 14.900, is € 8.000. De 100%-waardevermindering is in het rapport als volgt gemotiveerd ‘100% aftrek minus gebruiksporentabel i.v.m. jonge leeftijd en lage kilometerstand’. Voorts is in een ‘Bijlage verklaring waardeverminderende factoren betreffende een import-motorvoertuig’ onder meer vermeld: ‘een (ernstig) schadeverleden ook al is deze professioneel gerepareerd zal een waardevermindering teweeg brengen van min. 30% op de in de handel gebruikte koerslijstwaardes’. Op de inspectiedatum 14 februari 2020 beliep de kilometerstand van auto 1 37.012.

2.4.

De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto op 3 maart 2020 te tonen bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Belanghebbende is daar verschenen. DRZ heeft op basis van het onderzoek met dagtekening 17 maart 2020 een taxatierapport opgesteld. DRZ heeft een schade vastgesteld van € 10.560 en 72% daarvan, is € 7.603 als waardevermindering in aanmerking genomen. De handelsinkoopwaarde van auto 1, uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.007, bedraagt volgens DRZ, € 14.404.

2.5.

Auto 1 is op 28 april 2020 zonder schade ter goedkeuring aan de RDW aangeboden. De RDW heeft auto 1 op die dag goedgekeurd. Auto 1 is op 16 mei 2020 geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister.

2.6.

De Inspecteur heeft mede op basis van voornoemd DRZ-rapport de onderhavige naheffingsaanslag BPM voor auto 1 aan belanghebbende opgelegd.

Auto 2

2.7.

Belanghebbende heeft op 27 februari 2020 in Frankrijk een personenauto van het merk Jeep, model Renegade, type 1.3T Limited (hierna: auto 2) met motorschade gekocht voor een prijs van € 10.745. Op de factuur is een kilometerstand vermeld van 17.342. De datum van eerste toelating van auto 2 is 6 juni 2029.

2.8.

Belanghebbende heeft op 3 juni 2020 voor auto 2 aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 1.163. De daarbij gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door

[naam4]
van
[naam5]
op 3 juni 2020 opgesteld taxatierapport. Daarin is ter bepaling van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van een koerslijst waarop vervolgens 100% van de gecalculeerde schade (€ 11.350) in mindering is gebracht. De 100%-waardevermindering is in het rapport als volgt gemotiveerd ‘100% aftrek minus gebruiksporentabel i.v.m. jonge leeftijd en lage kilometerstand ex verhuur of lease’. Op de inspectiedatum 30 mei 2020 beliep de kilometerstand van auto 2 17.343.

2.9.

De Inspecteur heeft belanghebbende uitgenodigd om de auto op 11 juni 2020 te tonen DRZ. Belanghebbende is daar verschenen. DRZ heeft op basis van het onderzoek met dagtekening 17 juni 2020 een taxatierapport opgesteld. DRZ heeft een schade vastgesteld van € 11.086 en 72% daarvan, is € 7.982 als waardevermindering in aanmerking genomen.

2.10.

Auto 2 is op 2 oktober 2020 geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister.

2.11.

De Inspecteur heeft mede op basis van voornoemd DRZ-rapport de onderhavige naheffingsaanslag BPM voor auto 2 aan belanghebbende opgelegd.

2.12.

Belanghebbende heeft tegen beide naheffingsaanslagen tevergeefs bezwaar en beroep aangetekend. Met betrekking tot auto 1 heeft de Rechtbank kort gezegd overwogen dat sprake is van essentiële gebreken zodat belanghebbende geen afschrijving mag toepassen. Nu de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag wel een vermindering heeft toegepast, is de naheffingsaanslag voor auto 1 volgens de Rechtbank niet te hoog vastgesteld. Met betrekking tot auto 2 heeft de Rechtbank onder meer geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat met een hoger percentage dan 72 van de herstelkosten rekening moet worden gehouden voor de bepaling van de vermindering.

3
Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende betoogt in hoger beroep met betrekking tot auto 1 dat:

i) de handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) moet worden verminderd met € 850 vanwege het schadeverleden;

ii) de schade voor 100% als waardevermindering in aanmerking moet worden genomen.

Met betrekking tot auto 2 voert belanghebbende in hoger beroep als enige geschilpunt aan dat van de door de Inspecteur in aanmerking genomen schade van € 11.086 100% als waardevermindering in aanmerking worden genomen en niet 72% zoals de Inspecteur en de Rechtbank hebben gedaan.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en primair tot vernietiging van beide naheffingsaanslagen en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag voor auto 1 tot € 478. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4
Beoordeling van het geschil

Omvang schade auto 1

4.1.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat het schadebedrag van auto 1 € 12.577 beloopt. De Inspecteur heeft in dat verband zijn in het verweerschrift ingenomen stellingen met betrekking tot – kort gezegd – ‘gebreken in het taxatierapport’ en ‘essentiële gebreken’ uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

Schadeverleden auto 1

4.2.

Voor een waardevermindering wegens het schadeverleden van auto 1 dient belanghebbende naar het oordeel van het Hof op basis van een deskundigenonderzoek aan te tonen dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kennen. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is, anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, daartoe niet voldoende (vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2; Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1856, r.o. 4.3).

4.3.

Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof niet aan deze bewijslast voldaan. Het taxatierapport dat door belanghebbende is overgelegd is daartoe niet toereikend. Daarin is immers slechts vermeld dat ‘een (ernstig) schadeverleden ook al is deze professioneel gerepareerd zal een waardevermindering teweeg brengen van min. 30% op de in de handel gebruikte koerslijstwaardes’. Dat voldoet niet aan de hiervoor bedoelde maatstaf. De NIVRE-richtlijn – waarop belanghebbende zich beroept – kan, anders dan belanghebbende betoogt, niet als een dergelijk deskundigenonderzoek worden aangemerkt. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door hem in hoger beroep bepleite vermindering wegens schadeverleden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1856, r.o. 4.3 en/of 4.4).

Percentage waardevermindering: auto’s 1 en 2

4.4.

Belanghebbende betoogt dat de Inspecteur ten onrechte slechts 72% van de geraamde herstelkosten in mindering op de waarde van de auto’s in onbeschadigde staat heeft toegestaan in plaats van 100%, dan wel een percentage dat hoger is dan 72%.

4.5.

Op grond van artikel 3.5 van bijlage 1 bij de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 geldt als uitgangspunt dat de waardevermindering als gevolg van schade wordt vastgesteld op 72% van het schadebedrag. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van schade aan de auto (niet zijnde normale gebruiksschade) meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag (vgl. HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1084). In zoverre belanghebbende betoogt dat deze bepaling in strijd komt met het Unierecht en daarom onverbindend is, faalt dit betoog; het Hof verwijst hiertoe naar de overwegingen in onderdeel 7 van de conclusie van A-G Wattel van 22 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:276, die het Hof tot de zijne maakt (vgl. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 19 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9811 gevolgd door HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1176). De taxatierapporten gaan uit van een begroting van de herstelkosten. Het Hof acht belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van de schade meer dan 72% van die geraamde herstelkosten bedraagt. De enkele, niet nader toegelichte passages in de taxatierapporten ‘100% aftrek minus gebruiksporentabel i.v.m. jonge leeftijd en lage kilometerstand ex verhuur of lease’ acht het Hof daartoe niet toereikend. Dat zegt onvoldoende over de concrete waardevermindering van de onderhavige auto’s. Voorts verdient nog opmerking dat auto 1 ten tijde van het doen van aangifte ruim ouder was dan twee jaar, zodat voor deze auto niet meer van een ‘jonge’ auto kan worden gesproken. Ook hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat 100% of in elk geval meer dan 72% van de geraamde herstelkosten als waardevermindering in aanmerking moet worden genomen.

4.7.

Dit betekent dat de handelsinkoopwaarde voor auto 1 € 12.952 bedraagt (€ 22.007 -/- (72% van € 12.577 =) € 9.055).

Slotsom

4.8.

Uit het hiervoor overwogene in rechtsoverwegingen 4.1 en 4.7 volgt dat het hoger beroep van belanghebbende wat betreft auto 1 (ten dele) doel treft. Wat betreft auto 2 is het hoger beroep ongegrond.

4.9.

De verschuldigde BPM voor auto 1 dient als volgt te worden berekend:

Handelsinkoopwaarde € 12.952

Historische nieuwprijs € 51.250

Historische bruto BPM € 12.037

€ 12.952

----------- x € 12.037 = € 3.042 -/- extra leeftijdskorting € 163 = € 2.879

€ 51.250

€ 2.879 -/- € 1.877 (op aangifte voldaan) = € 1002.

De naheffingsaanslag dient derhalve te worden verminderd tot € 1002.

5
Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet, nu belanghebbende door het Hof (gedeeltelijk) in het gelijk wordt gesteld, aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

De Inspecteur dient aan belanghebbende te vergoeden het door haar voor het beroep betaalde griffierecht van € 360 en het voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 548, derhalve in totaal € 908.

Voorts dient de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden de door haar gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbende reeds in bezwaar heeft verzocht om een kostenvergoeding. Verder verdient opmerking dat op grond van het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 dient te worden uitgegaan, gelijk de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft erkend, van de hoge puntwaarde in bezwaar en op grond van het arrest HR 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752 van de hoge puntwaarde in beroep en hoger beroep. Berekend naar de tarieven van 2024 beloopt de totale vergoeding een bedrag van € 4.748. De onderverdeling is als volgt:

Bezwaar: 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x 1 (wegingsfactor) x € 624 (hoge puntwaarde) = € 1.248

Beroep: 2 punten (beroepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 (hoge puntwaarde) = € 1.750

Hoger beroep: 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) x 1(wegingsfactor) x € 875 (hoge puntwaarde) = € 1.750.

Voornoemde bedragen dienen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4, Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening te worden uitbetaald.

6
Beslissing

Het Hof:

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op auto 1;

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op auto 2;

verklaart het beroep bij de Rechtbank inzake auto 1 gegrond;

vernietigt de op auto 1 betrekking hebbende uitspraak op bezwaar;

vermindert de naheffingsaanslag voor auto 1 tot een bedrag van € 1.002;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.748, en

gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden de door haar betaalde griffierechten van in totaal € 908.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024

De griffier, De voorzitter,

(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 augustus 2024.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158