Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Belastingrecht

13 augustus 2024
ECLI:NL:GHARL:2024:5193

Op 13 augustus 2024 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van belastingrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 23/100, bekend onder ECLI code ECLI:NL:GHARL:2024:5193. De plaats van zitting was Arnhem.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
23/100
Datum uitspraak
13 augustus 2024
Datum gepubliceerd
14 augustus 2024
Vindplaatsen
  • Belastingblad 2024/321 met annotatie van Redactie
Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 23/100

uitspraakdatum: 13 augustus 2024

Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende]
te
[woonplaats]
(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2022, nummer UTR 22/382, ECLI:NL:RBMNE:2022:5594, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eemnes (hierna: de heffingsambtenaar).

1
Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken

[adres1]
25 en
[adres1]
27 te
[woonplaats]
, per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 571.000, respectievelijk € 485.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende aanslagen onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd voor wat betreft

[adres1]
25. De waarde van
[adres1]
27 heeft hij verminderd naar € 362.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een vergoeding wegens kosten gemaakt in verband met het instellen van bezwaar van € 535,20 toegekend.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de waarde van

[adres1]
25 in goede justitie vastgesteld op € 540.000 en de waarde van
[adres1]
27 eveneens in goede justitie vastgesteld op € 340.000, de voor de onroerende zaken opgelegde aanslag OZB overeenkomstig verminderd en bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar. Daarnaast heeft de Rechtbank aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.518 en beslist dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 moet vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede

[naam1]
namens de heffingsambtenaar.

2
Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van beide onroerende zaken.

2.2.

De onroerende zaak

[adres1]
25 betreft een in 1901 gebouwde, vrijstaande woning met een rieten kap, een inhoud van 351 m3, een aanbouw uit 1921 van 76 m3 en een aanbouw uit 2008 van 105 m3, twee dakkapellen, een vrijstaande berging van 24 m3 en is gelegen op een perceel van 870 m2.

2.3.

De onroerende zaak

[adres1]
27 betreft een in 1974 gebouwde, vrijstaande woning van hout met een inhoud van 148 m3, een aanbouw van 55 m3 en is gelegen op een perceel van 1.000 m2. Er rust een recht van erfdienstbaarheid op 480 m2 op dat perceel.

2.4.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd de door hem bepleite waardes aannemelijk te maken. Zij heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de beide onroerende zaken ten onrechte hun ligging op ‘4’ heeft gewaardeerd, waarbij hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de onroerende zaken bij knooppunt

[woonplaats]
. Ten aanzien van de onroerende zaak
[adres1]
25 heeft zij voorts geoordeeld dat de heffingsambtenaar met een correctie van € 75.000 onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerdheid van de woningen en de verschillen tussen deze onroerende zaak en de referentieobjecten. Voor de onroerende zaak
[adres1]
27 heeft zij geoordeeld dat de door de heffingsambtenaar toegepaste correctie van € 70.000 voor gedateerdheid onvoldoende is en dat de verschillen tussen deze onroerende zaak en de referentieobjecten onvoldoende zijn verdisconteerd. Belanghebbende is evenmin in de op hem rustende bewijslast geslaagd de door hem verdedigde waardes aannemelijk te maken. Daarom heeft de Rechtbank de waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ in goede justitie bepaald op € 540.000 voor
[adres1]
25, respectievelijk € 340.000 voor
[adres1]
27.

3
Geschil

3.1.

In hoger beroep is in geschil of de waardes van de onroerende zaken per de waardepeildatum, na vermindering door de Rechtbank wegens gedateerdheid, kwaliteit en ligging, te hoog zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit voor

[adres1]
25 een waarde van € 440.000 en voor
[adres1]
27 een waarde van € 331.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.2.

Belanghebbende heeft daarnaast gesteld dat in bezwaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem zijn verstrekt. Volgens hem zijn daarom artikel 6:17 en 7:4, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 40 lid 2 Wet WOZ geschonden. De heffingsambtenaar betwist dat.

4
Beoordeling van het geschil

4.1.1.

De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’.

4.1.2.

Belanghebbende heeft de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist. Daarom rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat die waarde niet te hoog is. Bij beantwoording van de vraag of hij daarin slaagt zijn niet alleen de bewijsmiddelen die de heffingsambtenaar daartoe aandraagt van belang, maar ook de stukken en stellingen die belanghebbende ter betwisting daarvan aandraagt.

4.1.3.

Indien de belanghebbende beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, zoals vervuiling of veroudering, is het aan hem te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt de belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden.

4.1.4.

Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter – desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht – zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen. Dat betekent niet meer dan dat de rechter de waarde van de onroerende zaak alleen op een door hem gekozen grondslag mag vaststellen indien de heffingsambtenaar niet het van hem te verlangen bewijs heeft geleverd en, zo de belanghebbende een lagere waarde heeft bepleit, ook hij zijn daartoe aangevoerde stellingen niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.2.

De heffingsambtenaar heeft zich bij het oordeel van de Rechtbank neergelegd. In hoger beroep heeft belanghebbende, afgezien van de niet nader onderbouwde stelling dat de woning

[adres1]
27 ondoelmatig zou zijn in verband met een smalle trap en kleine keuken, de in beroep naar voren gebrachte waardeverminderende factoren herhaald.

4.3.

Gelet hierop ziet het Hof zich voor de vraag geplaatst of, na het in aanmerking nemen van de extra vermindering zoals vastgesteld door de Rechtbank, de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met die door belanghebbende gestelde waardeverminderende feiten en omstandigheden, voorzover deze niet of onvoldoende door de heffingsambtenaar zijn betwist.

[adres1]
25

4.4.

Naar het oordeel van het Hof is, na vermindering van de waarde door de Rechtbank met € 31.000, voldoende rekening gehouden met de door belanghebbende genoemde waardeverminderende feiten en omstandigheden, te weten ligging, staat van het onderhoud en kwaliteit. Voor zover overlast wordt ervaren van de snelweg en het paardenbedrijf merkt het Hof op dat het op 75 meter van de woning gelegen referentieobject Heidelaan 3, met eenzelfde waardering voor de ligging in de taxatiematrix, hier in dezelfde mate overlast van zou moeten ervaren zodat hiermee reeds rekening is gehouden bij het bepalen van de waarde. Wat betreft het onderhoud en kwaliteit is het Hof van oordeel dat, rekening houdend met de waardevermindering van € 31.000 zoals toegepast door de Rechtbank bovenop de reeds door de heffingsambtenaar toegekende vermindering van € 75.000 wegens gedateerdheid, voldoende rekening is gehouden met deze waardeverminderende omstandigheid. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de taxatiematrix volgt dat de factoren onderhoud en voorzieningen reeds als onder gemiddeld (2) waren gewaardeerd.

[adres1]
27

4.5.

Ten aanzien van de onroerende zaak

[adres1]
27, heeft gemachtigde ter zitting desgevraagd verklaard dat het verschil van € 9.000 tussen de door Rechtbank in goede justitie op € 340.000 bepaalde waarde en de door belanghebbende bepleite waarde van € 331.000 ziet op ondoelmatigheid ten gevolge van een smalle trap en kleine keuken, de situering van de woning en het getik van eikels die in de herfst op het dak vallen.

4.6.

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met deze blote stellingen ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van waardeverminderende feiten of omstandigheden waarmee rekening moet worden gehouden. Dit betekent dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van

[adres1]
27, na vermindering door de Rechtbank, niet te hoog is vastgesteld.

4.7.

Belanghebbende heeft in beroep geklaagd over het niet-verstrekken van gegevens door de heffingsambtenaar, terwijl hij daar zijns inziens een voldoende specifiek voor had gedaan. In hoger beroep heeft hij deze klacht niet herhaald, maar ook niet ondubbelzinnig ingetrokken.

4.8.

Voor zover het gegevens betreft die aan de vastgestelde waarde ten grondslag hebben gelegen, is de heffingsambtenaar op grond van artikel 40, lid 2 Wet WOZ gehouden aan een voldoende specifiek verzoek van een belanghebbende te voldoen door een afschrift van die gegevens te verstrekken. Of de heffingsambtenaar met het verstrekken van de gegevens in het voorliggende geval (volledig en tijdig) heeft voldaan aan het verzoek van belanghebbende, kan naar het oordeel van het Hof in het midden blijven. Voor zover die informatieverstrekking door de heffingsambtenaar al gebrekkig zou zijn en daardoor sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, ziet het Hof geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en het door hem betaalde griffierecht. In (hoger) beroep heeft belanghebbende immers de vastgestelde waardes van de onroerende zaken bestreden. Gelet hierop acht het Hof aannemelijk dat een eventueel gebrek aan informatieverstrekking door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest om (hoger) beroep in te stellen. Verondersteld moet worden dat belanghebbende ook (hoger) beroep had ingesteld wanneer de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ niet zou hebben geschonden.

5
Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6
Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024.

De griffier, De raadsheer,

G.J. van de Lagemaat T.H.J. Verhagen

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 14 augustus 2024.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Kamerstukken II 1992/93, 22.885, nr. 3, blz. 44

Vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2.

HR 3 maart 2023, nr. 22/02928, ECLI:NL:HR:2023:332, r.o. 3.2.

Vgl. HR 10 juni 2011, nr. 10/02708, ECLI:NL:HR:2011:BQ7597, r.o. 3.2.4, HR 10 juli 2015, nr. 14/05141, ECLI:NL:HR:2015:1776, r.o. 2.4, en HR 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3.

Vgl. HR 14 oktober 2005, nr. 40.299, ECLI:NL:HR:2005:AU4300 (Oostflakkee), r.o. 3.2.

Vgl. HR 12 april 2024, nr. 22/03770, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.2.

Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.4.

Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 4.3.2.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158