4.1.
In artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel g, Wet IB 2001 (tekst 2017) is bepaald dat niet tot de winst behoren een door de Minister van Financiën na overleg met de Minister van Economische Zaken bij ministeriële regeling te bepalen deel van de voordelen ingevolge de bij deze ministeriële regeling aangewezen regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur (hierna: de natuurvrijstelling). In artikel 6 UR IB is uitvoering gegeven aan de natuurvrijstelling en zijn diverse regelingen en overeenkomsten aangewezen. Uit artikel 6 UR IB volgt dat een vergoeding op grond van de SKNL is vrijgesteld van inkomstenbelasting. In artikel 6 UR IB is het pNN niet aangewezen, zodat een vergoeding uit dit programma niet wordt vrijgesteld en dus wordt belast met inkomstenbelasting.
4.3.
Doordat vergoedingen uit de SKNL wel worden vrijgesteld en door belanghebbende ontvangen vergoedingen uit het pNN niet, is volgens belanghebbende sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 juni 2018 (Hoge Raad 8 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:846, r.o. 2.4.8.) over het gelijkheidsbeginsel onder meer het volgende overwogen:
“De hier toepasselijke verdragsbepalingen, artikel 26 IVBPR, artikel 14 EVRM in samenhang gelezen met artikel 1 EP, en artikel 1 Twaalfde Protocol bij het EVRM, verbieden niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Daarbij is uitgangspunt dat op het terrein van de fiscale wetgeving de wetgever in het algemeen een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd en of, indien die vraag bevestigend moet worden beantwoord, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. onder meer EHRM 29 april 2008, Burden tegen het Verenigd Koninkrijk, no. 13378/05, EHRC 2008/80, paragraaf 60 en EHRM 22 juni 1999, no. 46757/99, Della Ciaja en anderen tegen Italië, BNB 2002/398). Het ontbreken van zo een objectieve en redelijke rechtvaardiging kan alleen worden aangenomen indien de keuze van de wetgever evident van redelijke grond is ontbloot (“manifestly without reasonable foundation”, zie EHRM 7 juli 2011, Stummer tegen Oostenrijk, no. 37452/02, paragraaf 89, met verdere verwijzingen).”
4.5.
Zowel artikel 3.13, eerste lid, aanhef en onderdeel g, Wet IB 2001 als artikel 6 UR IB betreffen bepalingen die neutraal zijn geformuleerd. Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende dan ook zo dat de ongelijke behandeling volgens hem erin is gelegen dat de vergoedingen die hij heeft ontvangen uit het pNN niet door de Minister van Financiën zijn aangewezen in artikel 6 UR IB.
4.6.
In de wetsgeschiedenis van artikel 6 UR IB en in beantwoording van Kamervragen over dit artikel is onder meer het volgende opgenomen:
Wijziging Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, 8 juni 2006, nr. DB 2006/36M, Stcrt. 2006/114, p. 20:
“In de Notitie fiscaliteit, landbouw en natuurbeleid (Kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1) is aangekondigd dat de vrijstelling voor de subsidie functiewijziging op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 met ingang van 1 januari 2002 zal worden verhoogd van 90% naar 100%, mits hiervoor een goedkeuring van de Europese Commissie wordt verkregen.
In verband hiermee is in de Wet van 11 december 2002, Stb. 613, houdende wijziging van belastingwetten c.a. (Vervolgwijzigingen in samenhang met de Belastingherziening 2001) in artikel I, onderdeel J, tweede lid, voorzien in een uitbreiding van de delegatiebepaling van artikel 3.13, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waardoor voor subsidies voor de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur een 100%-vrijstelling kan worden gerealiseerd. Inwerkingtreding van deze bepaling is gekoppeld aan een goedkeuring van de Europese Commissie om de eerder genoemde subsidieregeling voor 100% vrij te stellen.
Onlangs heeft de Europese Commissie haar goedkeuring (beschikking van 8 december 2005, kenmerk C 5300) aan deze verruiming verleend. Bij Koninklijk besluit van 10 maart 2006, Stb. 613 is bepaald dat de uitbreiding van de eerdergenoemde delegatiebepaling in werking treedt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002.
Het voorgaande leidt ertoe dat de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2002 kan worden aangepast. In Artikel I, onderdeel A, alsmede artikel II wordt hieraan uitvoering gegeven.”
Kamerstukken II 2005/06, 28 207, nr. 11, p. 16:
“Staatssteun
De leden van de fractie van de VVD merken op dat in het verleden is toegezegd om subsidies op bos fiscaal vrij te stellen indien Brussel dit niet als staatssteun zou aanmerken. (…) In februari 2002 is in de nota Fiscaliteit, Landbouw en Natuurbeleid (kamerstukken II 2001/02, 28 207, nr. 1) aangekondigd dat o.a. deze subsidie voor de winstbepaling zou worden vrijgesteld indien de Europese Commissie daarvoor toestemming zou verlenen. Vervolgens heeft de Europese Commissie in januari 2004 de subsidie functieverandering goedgekeurd, maar zij heeft zich niet uitgesproken over de fiscale vrijstelling van die subsidie. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het voornemen om de subsidie functieverandering volledig vrij te stellen gemeld aan de Europese Commissie. Deze procedure is nog niet afgerond. Het voorgaande betekent zodoende dat van de aangekondigde fiscale vrijstellingen (nog) geen gebruik kan worden gemaakt.”
Regeling van 2 februari 2009 tot wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en een andere regeling, 2 februari 2009, nr. DB 2009/11M, Stcrt. 2009/27:
“In de brief van 5 december 2008 aan de Tweede Kamer heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bericht dat op 26 november 2008 de Europese Commissie goedkeuring heeft verleend aan steunmaatregel NN47/2004 (ex N/344/A/1999) (Kamerstukken II 2008/09, 31 700 XIV, nr. 68). De goedkeuring heeft mede betrekking op de fiscale vrijstelling van de subsidies die vallen onder de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (geldend tot 1 januari 2007), de Subsidieregeling natuurbeheer van de onderscheiden provincies (geldend vanaf 1 januari 2007), de landschapssubsidie die valt onder de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (geldend tot 1 januari 2007) en de landschapssubsidie die valt onder de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de onderscheiden provincies (geldend vanaf 1 januari 2007). Voor de jaren 2000 en 2001 betreft het een 90% vrijstelling van inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting van deze subsidies en voor de jaren vanaf 2002 een 100% vrijstelling. De onderhavige regeling strekt ertoe deze subsidies aan te wijzen op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001.”
Aanhangsel Handelingen II 2013/2014, nr. 935:
“Vraag 1
Klopt het dat de subsidies onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap, in het bijzonder Subsidie Natuur en Landschap (SNL) en Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL), zijn vrijgesteld van inkomsten- en vennootschapsbelasting, en klopt het dat deze vrijstelling met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2010, de datum waarop het nieuwe stelsel is ingevoerd?
Antwoord 1
Er geldt vanaf de datum van definitieve invoering van de SNL, 1 januari 2010, een belastingvrijstelling voor de voordelen uit SNL-subsidies gericht op natuurbeheer en op beheer van landschapselementen op natuurterreinen en op landbouwterreinen. Verder geldt een belastingvrijstelling voor de voordelen uit subsidies voor inrichting en functieverandering onder de SKNL. De goedkeuring van de Europese Commissie voor deze subsidieregelingen loopt af op 1 januari 2014. Het kabinet is voornemens de fiscale vrijstelling die geldt voor deze regelingen te continueren. De voorwaarde voor het continueren van de vrijstelling is dat de Europese Commissie tijdig haar goedkeuring daarvoor verleent. De provincies zijn verantwoordelijk voor het doen van de staatssteunmelding bij de Europese Commissie.
Vraag 6
Klopt het dat een verzoek voor fiscale vrijstelling voor een (wettelijke) subsidieregeling van tevoren (ex nunc) bij de Europese Commissie moet worden ingediend om duidelijkheid te krijgen over de fiscale gevolgen? Zo ja, is een dergelijk verzoek ingediend voor het onderdeel agrarisch natuurbeheer van het SNL?
Antwoord 6
Ja, dat klopt. De huidige vrijstelling wordt toegekend op basis van de goedkeuring van de EU voor de fiscale behandeling van het Programma Beheer. Deze goedkeuring is eind 2013 verlopen.”
4.8.
Naar oordeel van het Hof, is de keuze van de wetgever om de natuurvrijstelling te beperken tot die subsidieregelingen waarvan de Europese Commissie heeft geoordeeld dat de fiscale vrijstelling niet leidt tot staatssteun, niet evident van redelijke grond ontbloot. Hierbij weegt het Hof mee dat deze voorwaarde ook strekt ter bescherming van belastingplichtigen en daarmee belanghebbende. Als de fiscale vrijstelling namelijk zou leiden tot ongeoorloofde staatsteun, heeft dit tot gevolg dat deze ongeoorloofde staatssteun moet worden teruggevorderd. Dit zou betekenen dat een belastingplichtige alsnog over de subsidie uitkeringen belasting moet betalen en dat hij over dit belastingbedrag bovendien rente verschuldigd wordt. Gelet op het voorgaande is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat de wetgever de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden. Het beroep van belanghebbende op het verdragsrechtelijk gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
4.9.
Nu vaststaat dat de vergoedingen die belanghebbende heeft ontvangen op grond van het pNN niet aan de Europese Commissie ter beoordeling zijn voorgelegd, komt belanghebbende niet in aanmerking voor de natuurvrijstelling. Hierbij merkt het Hof op dat de Europese Commissie de bevoegde autoriteit is om te beoordelen of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. De stelling van belanghebbende dat het voor de hand ligt dat de Europese Commissie ook de fiscale vrijstelling van de vergoedingen die door hem op grond van het pNN zijn ontvangen zou goedkeuren, slaagt dan ook niet omdat het Hof niet in die toetsing kan treden. Ook het feit dat het projectvoorstel van belanghebbende is aangewezen als DAEB kan hem niet baten. Hoewel hiermee duidelijk is dat de vergoedingen die belanghebbende heeft ontvangen uit het pNN op zichzelf niet leiden tot ongeoorloofde staatssteun, is hiermee niet op voorhand duidelijk dat ook de fiscale vrijstelling van deze vergoedingen niet kan leiden tot ongeoorloofde staatssteun. Gelet op het voorgaande is, naar het oordeel van het Hof, het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil (zie 3.4.) dat de aanslagen IB/PVV en ZVW tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.