Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Voorlopige voorziening Omgevingsrecht

14 augustus 2024
ECLI:NL:RVS:2024:3269

Op 14 augustus 2024 heeft de Raad van State een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 202404248/2/R2, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RVS:2024:3269.

Soort procedure
Instantie
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
202404248/2/R2
Datum uitspraak
14 augustus 2024
Datum gepubliceerd
14 augustus 2024
Uitspraak

202404248/2/R2.

Datum uitspraak: 14 augustus 2024

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van:

1.       het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,

2.      

[verzoekster sub 2]
, gevestigd in Tilburg,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 31 mei 2024 in zaken nrs. 23/9590, 23/9591, 23/9607, 23/9608, 23/9609, 23/9611, 23/9612 in de gedingen tussen:

[partij A]
en anderen,
[partij B]
en anderen,
[partij C]
en anderen,
[partij D]
,
[partij E]
en
[partij F]
en anderen, allen wonend in Tilburg,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2023 heeft het college aan

[verzoekster sub 2]
een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 6 buitenbanen voor padel, inclusief het plaatsen van een geluidscherm en lichtmasten.

Bij uitspraak van 31 mei 2024 heeft de rechtbank het daartegen door

[partij D]
ingestelde beroep niet-ontvankelijk, en de door
[partij A]
en anderen,
[partij B]
en anderen,
[partij C]
en anderen,
[partij F]
en anderen en
[partij E]
ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 24 juli 2023 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

Tegen deze uitspraak hebben het college en

[verzoekster sub 2]
hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[partij E]
en
[partij F]
en anderen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college,

[partij A]
en anderen en
[partij B]
en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 1 augustus 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Schipper, advocaat in Breda, vergezeld door M.F.M. van Gansen LL.M. en

[verzoekster sub 2]
, vertegenwoordigd door mr. B.F.J. Bollen, advocaat in Tilburg, vergezeld door
[directeur]
, zijn verschenen. Voorts zijn daar
[partij A]
en anderen, vertegenwoordigd door
[partij A1]
, bijgestaan door mr. L.J.H. Rentmeester, rechtsbijstandverlener in Breda,
[partij C]
en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener in Amsterdam,
[partij E]
, vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener in Den Haag,
[partij F]
en anderen, vertegenwoordigd door
[partij F1]
, bijgestaan door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener in Leusden, en
[partij B]
en anderen, vertegenwoordigd door
[partij B]
, bijgestaan door mr. T.N. Bakkes, advocaat in Tilburg, als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet

2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Inleiding        

3.       De aanvraag waarvoor de omgevingsvergunning is verleend ziet op het realiseren van 6 buitenbanen voor het spelen van padel, met de eerdergenoemde voorzieningen op het perceel

[locatie]
in Tilburg.
[verzoekster sub 2]
wenst het project te realiseren. Het college heeft de vergunning mede verleend voor het afwijken van de geldende bestemmingsplannen "Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013" en "Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013, 1e wijziging", omdat de buitenbanen niet binnen de omschrijving van de voor het perceel geldende bestemming "Gemengd - 3" passen. Ook is afwijking van de bestemmingsplannen toegestaan, omdat lichtmasten van 6 m hoog en een geluidscherm van 6,83 m hoog zijn voorzien, terwijl volgens artikel 7.2.4 van de planregels van het plan "Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013" ter plaatse een bouwhoogte van 5 m is toegestaan voor bouwwerken geen gebouwen zijnde.

[partij A]
en anderen,
[partij C]
en anderen,
[partij E]
,
[partij F]
en anderen en
[partij B]
en anderen wonen in de omgeving van het voorziene project. Zij hebben allen beroep ingesteld tegen het besluit.

Het oordeel van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft vanwege het aspect parkeren de beroepen gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het college opdracht gegeven om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

Zij heeft verder voor zover hier van belang, in overweging 2.2 van de uitspraak overwogen dat de verleende omgevingsvergunning afwijkt van het ter inzage gelegde ontwerp. Er is vergunning verleend voor een geluidscherm dat hoger en langer is dan het geluidscherm zoals opgenomen in het ontwerpbesluit. Verder heeft de rechtbank in overweging 10.5 van de uitspraak overwogen:

"Bij het nemen van een nieuw besluit op de aanvraag moet het college in beginsel uitgaan van de aanvraag. De in de aanvraag opgenomen afmetingen

[van het geluidscherm]
zijn echter beduidend kleiner dan de afmetingen van het geluidscherm waarvan het college is uitgegaan bij zijn oordeel in het bestreden besluit dat geen sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening." 

De verzoeken

5.       Het college heeft verzocht om schorsing van de uitspraak van de rechtbank, tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep. Het heeft aangevoerd dat, naar aanleiding van de ingediende zienswijzen, waarvan er veel gingen over geluidsoverlast, nader overleg heeft plaatsgevonden tussen de indieners van een zienswijze, de initiatiefnemer en de gemeente. Dit overleg heeft ertoe geleid dat de initiatiefnemer het geluidscherm heeft aangepast van 4 m hoogte tot 6,83 m hoogte. Ook is het scherm verlengd, zodat het nu doorloopt tot het naastgelegen gebouw. Het college heeft hierover een aangepaste bouwtekening en een e-mail bericht van 15 april 2023 van

[verzoekster sub 2]
, gericht aan twee behandelend medewerkers van de gemeente in het geding gebracht, waarmee volgens het college de aanvraag in die zin is gewijzigd.

Het college wenst deze wijziging bij het nieuwe besluit te betrekken. Volgens hem staat echter overweging 10.5 van de uitspraak daaraan in de weg, althans is door die overweging voor het college onduidelijk of het bij het nieuwe besluit deze wijziging mag betrekken. Het college wenst daarover duidelijkheid, ook omdat dit van belang is voor de procedure die bij nemen van het nieuwe besluit moet worden gevolgd.

6.       De voorzieningenrechter gaat er op grond van mededelingen van het college op de zitting vanuit dat de gronden van het verzoek die gaan over het parkeren, zijn ingetrokken.

7.      

[verzoekster sub 2]
verzoekt ook om schorsing van de rechtbankuitspraak. Volgens haar verplicht deze het college er ten onrechte toe om het nieuwe besluit te nemen op basis van de ongewijzigde aanvraag. Ook
[verzoekster sub 2]
verwijst naar overweging 10.5, in samenhang met de opdracht in de uitspraak, dat het nieuwe besluit moet worden genomen met inachtneming van de uitspraak. Daaruit volgt volgens haar dat het college opnieuw op de ongewijzigde aanvraag moet beslissen. Ook
[verzoekster sub 2]
wenst dat de wijziging bij het nieuwe besluit kan worden betrokken.

Spoedeisendheid

8.       De voorzieningenrechter ziet in de door verschillende partijen betwiste spoedeisendheid geen probleem. Het college behoeft op korte termijn duidelijkheid over hoe de verdere besluitvorming moet worden vormgegeven, ook in verband met daarbij geldende termijnen.

Beoordeling van de verzoeken

9.       De voorzieningenrechter deelt het standpunt van het college dat het hiervoor geciteerde gedeelte van overweging 10.5 van de rechtbankuitspraak niet met zekerheid duidelijk maakt op welke aanvraag, de oorspronkelijke dan wel de gewijzigde, het college zijn nieuwe besluit naar het oordeel van de rechtbank moet baseren. De voorzieningenrechter ziet in de uitspraak ook geen toelichting die de precieze bedoeling van overweging 10.5 op dit punt zou kunnen verduidelijken.

10.     In dit geval is de zogenoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb.

Bij het volgen van die procedure is de hoofdregel dat op de aanvraag wordt beslist zoals die met het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Als het ontwerpbesluit eenmaal ter inzage is gelegd, dan is het in beginsel niet meer toegestaan om de aanvraag nog te wijzigen of aan te vullen. Dan moet een nieuw ontwerpbesluit ter inzage worden gelegd. Dit is alleen anders als de wijziging van de aanvraag van ondergeschikte aard is. Of een wijziging van ondergeschikte aard is, moet per concreet geval worden beoordeeld.

11.     De voorzieningenrechter begrijpt de uitspraak van de rechtbank zo, dat de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor onder 5 besproken wijziging van de aanvraag niet van ondergeschikte aard is. De term ‘beduidend’ in de laatste zin van overweging 10.5 wijst naar het oordeel van de voorzieningenrechter in die richting.

De voorzieningenrechter volgt dit aldus te lezen oordeel van de rechtbank. Het geluidscherm is over de gehele lengte ervan verhoogd met 2,83 m, tot een totale hoogte van 6,83 m. Daarnaast is het geluidscherm verlengd met, zoals ter zitting is gebleken, ongeveer 3 m. Door deze aanzienlijk toegenomen afmetingen wijzigt de ruimtelijke uitstraling van het geluidscherm naar het oordeel van de voorzieningenrechter zodanig, dat niet kan worden gesproken van een ondergeschikte wijziging. Dit ook gelet op de omvang van het project als geheel.

De voorzieningenrechter volgt niet het door verschillende partijen naar voren gebrachte standpunt dat de aanvraag überhaupt niet is gewijzigd en dat in het oordeel van de rechtbank alleen daarom al terecht besloten ligt dat op de oorspronkelijke aanvraag moet worden beslist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de over de wijziging door het college naar voren gebrachte stukken, te weten de genoemde aangepaste bouwtekening, alsmede het e-mailbericht van 15 april 2023 van de initiatiefnemer, worden aangemerkt als een verzoek aan het college om de aanvraag aldus te wijzigen.

12.     Het voorgaande betekent dat het college bij het nemen van het nieuwe besluit ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, opnieuw afdeling 3.4 van de Awb moet toepassen en het nieuwe besluit dus opnieuw in ontwerp ter inzage moet leggen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2139, onder 2.1, 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4089, onder 5.3 en 31 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3098, onder 7.2).

Zoals besproken op de zitting van de voorzieningenrechter laat een en ander onverlet de mogelijkheid dat de door

[verzoekster sub 2]
doorgevoerde wijziging door haar ongedaan wordt gemaakt en zij haar verzoek daartoe intrekt. In dat geval zal het college op de oorspronkelijk ingediende aanvraag moeten beslissen, zonder toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.

Conclusie

13.     Gelet op het voorgaande, ziet de voorzieningenrechter geen grond om de door het college en

[verzoekster sub 2]
verzochte voorziening te treffen. De verzoeken zullen worden afgewezen.

Proceskosten

14.     Het college moet de proceskosten van

[partij A]
en anderen,
[partij C]
en anderen,
[partij E]
,
[partij F]
en anderen en
[partij B]
en anderen vergoeden. Daarbij wordt, omdat de beide verzoeken in de kern slechts over een beperkt procedureel onderwerp handelen, de wegingsfactor 0,5 (licht) toegepast.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        wijst de verzoeken af;

II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij de derde partijen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

€ 437,50, aan

[partij A]
,
[partij A1, [partij A2]
,
[partij A3]
,
[partij A4]
s en
[partij A5]
, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

€ 437,50, aan

[partij C]
,
[partij C1]
,
[partij C2 en [partij C3]
, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

€ 656,25 aan

[partij F]
,
[partij F1]
,
[partij F2]
,
[partij F3]
en
[partij F4]
, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

€ 656,25 aan

[partij E]
, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

€ 480,49 aan

[partij B]
,
[partij B1]
,
[partij B2]
en
[partij B3]
, waarvan € 437,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Minderhoud

voorzieningenrechter

w.g. Bolleboom

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2024

641

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158