Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 augustus 2024 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam]
opzettelijk van het leven te beroven, die
[naam]
met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage aan
[naam]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
gehoorschade en/of één of meerdere wonden en/of een snee in/achter het oor
en/of (aanhoudende) stekende en/of trekkende pijn aan het oor, althans blijvende pijn aan het oor, heeft toegebracht door die
[naam]
met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[naam]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die
[naam]
met een glas op/tegen het oor, althans het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.1.
Inleiding
De verdachte wordt er - kort gezegd - van verdacht dat hij zich op 27 april 2024 schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag (primair), dan wel een zware mishandeling (subsidiair), dan wel een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair) van
[naam]
(hierna ook:
[naam]
) door hem met een glas tegen het hoofd, te slaan. Het letsel van
[naam]
betrof een snee van ongeveer vier centimeter in zijn linkeroor die in het ziekenhuis is gehecht.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten bepleit en refereert zich ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Vrijspraak
3.4.1.
Poging tot doodslag?
De rechtbank is met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot doodslag van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met kracht met een glas tegen het hoofd van
[naam]
heeft geslagen.
[naam]
is geraakt aan de linkerkant van het hoofd, waarbij ook zijn oor is geraakt. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat hierdoor een aanmerkelijke kans heeft bestaan op het ontstaan van dodelijk letsel. Immers bevat het dossier, naast de verklaring van
[naam]
, onvoldoende aanknopingspunten over de kans van het ontstaan van een slagaderlijke bloeding dan wel ander dodelijk letsel. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
3.4.2.
.4.2. Zware mishandeling?
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder meer wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat en voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, kunnen als algemene gezichtspunten worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
In de beoordeling kan voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken - langdurige - pijnklachten (hebben) bestaan (Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
De noodzaak van medisch ingrijpen staat wel vast, immers moest het oor van
[naam]
worden gehecht. Of er nog sprake is van zichtbare littekens heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen aangezien geen stukken ontvangen zijn waaruit dit blijkt. Ook het eventuele bestaan van blijvende (gehoor-)schade staat onvoldoende vast nu enig medisch rapport ontbreekt. Uit de overgelegde brief van de KNO arts blijkt dat de oorschelp gaaf is en het trommelvlies intact. Concluderend stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van blijvend letsel. Het dossier bevat daarmee onvoldoende aanknopingspunten om het letsel van
[naam]
als zwaar te kwalificeren. De rechtbank is van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024131846, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 67).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 9 augustus 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik degene ben op de beelden van het café van 27 april 2024 die op de zitting worden afgespeeld. Ik ben degene die langs de bar loopt. Ik zie op de beelden dat ik de aangever met een glas tegen zijn hoofd sla.
2. Het proces-verbaal van aangifte van
[naam]
, opgemaakt op 27 april 2024, voor zover inhoudende (p. 14-17):
Deze mishandeling is gebeurd op 27 april 2024 in 's-Gravenhage. De jongen die mij heeft mishandeld ken ik van vroeger. Ik ken hem als
[verdachte]
. Ik stapte café
[naam café]
binnen. Ik stond direct op een meter afstand, gezicht tegen gezicht met
[verdachte]
. Ik ben vervolgens
[verdachte]
gepasseerd. Op dat moment voelde ik vanaf achter dat ik een klap kreeg tegen de linker kant van mijn hoofd. Tegelijkertijd dat ik de klap kreeg hoorde ik een glas kapot springen. Kort hierna voelde ik dat mijn hoofd ter hoogte van mijn oor nat werd. Ik weet dat
[verdachte]
de gehele tijd een glas in zijn handen had toen hij binnen was in café
[naam café]
. Ik reageerde op deze klap. Ik draaide mij direct om en zag
[verdachte]
staan. Ik keek naar mezelf en ik zag dat ik onder het bloed zat. Ik keek nog een keer in de spiegel en zag dat mijn linker oor er half af lag.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 april 2024, voor zover inhoudende (p. 27-28):
Het incident zoals in de aangifte omschreven heeft plaatsgevonden op 27 april 2024.
Op de camerabeelden zag ik het volgende: Ik zag dat er een man met het volgende signalement in het café liep:
- Man;
- Getinte huidskleur;
- Opvallend rastahaar;
- Grijze jas;
De man is mij ambtshalve bekend als:
[verdachte]
Eenmaal bij de buitendeur aangekomen kwam op datzelfde moment een andere man naar binnen. Ik herkende deze man als de aangever. Ik zag dat de aangever bij het naar binnenkomen van het café tegen
[verdachte]
aanliep. Ik zag dat hierop een woordenwisseling tussen de
[verdachte]
en de aangever ontstond. Ik zag dat
[verdachte]
hierop zijn glas van zijn linker naar zijn rechterhand overgaf. Ik zag dat
[verdachte]
hierop opzettelijk en met kracht het glas wat hij in zijn rechterhand had op de linkerkant van het gezicht van de aangever sloeg. Ik zag dat het glas hierdoor versplinterde.
3.6.
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een glas met kracht tegen de zijkant van het hoofd van
[naam]
heeft geslagen. Door deze krachtinwerking spatte het glas uiteen en daarna ontstond een worsteling tussen beiden. Naar het oordeel van de rechtbank levert het slaan met het glas tegen de zijkant van het hoofd van
[naam]
de aanmerkelijke kans op dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. In en rondom het hoofd bevinden zich namelijk vitale organen en bloedvaten. Door zijn handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat deze vitale organen en bloedvaten (onherstelbaar) beschadigd raken ook aanvaard. De meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 27 april 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[naam]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die
[naam]
met een glas tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair of subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Fivoor op het adres Johanna
Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische poli van Fivoor of een soortgelijke ambulante zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de forensische poli van Fivoor of een soortgelijke ambulante zorginstelling op de tijden en plaatsen door of namens die zorginstelling aan te geven, de behandeling is psychologisch en zo nodig psychiatrisch van aard en duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd laat begeleiden door de forensische poli van Reclassering Fivoor of een soortgelijke zorgverlener. De begeleiding richt zich op praktische zaken zoals dagbesteding, financiën en huisvesting. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
dat de veroordeelde voor de duur van 2 (twee) JAREN op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[naam]
(geboren op
[geboortedatum 2]
1996);
beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat dit verbod wordt geschonden, met een maximum van 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van €1.639,89 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan
[naam]
;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van €1.639,89 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van
[naam]
;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggave aan
[verdachte]
van de voorwerpen met goednummer:
PL1500-2024131846-3133453;
PL1500-2024131846-3133454.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M.A. de Koning, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. L.E. van Zijl, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2024.