3.1.
Inleiding
Het verkeersongeval
Op 2 juli 2021 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Schaapweg in Rijswijk. Hij kwam op het kruispunt van de Schaapweg met de Van Vredenburchweg in botsing met een overstekende bromfietser, te weten [naam] (hierna: [naam] ). Ten gevolge van dit verkeersongeval is [naam] overleden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verkeersgedragingen van de verdachte bij dit ongeval kunnen worden aangemerkt als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) of overtreding van artikel 5 WVW.
3.4.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Voor beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane maximale snelheid van 50 km/u. Aan de hand van het navigatiesysteem van de auto van de verdachte is een indicatieve gemiddelde snelheid van 59 km/u berekend, maar aan deze berekening ligt mogelijk een meetfout ten grondslag. Het dossier biedt geen ander bewijs voor de vaststelling dat de auto van de verdachte op het moment van het verkeersongeval harder reed dan 50 km/u. De verklaringen van getuigen dat de auto 70 of 80 km/u leek te rijden, zal de rechtbank niet als bewijsmiddel gebruiken omdat bij het inschatten van snelheden door getuigen rekening moet worden gehouden met een behoorlijke kans dat die inschatting niet nauwkeurig is, zeker in het onderhavige geval waarin de getuigen zelf (nagenoeg) stilstaan.
Evenmin kan worden vastgesteld dat [naam] op een eerder moment, bijvoorbeeld toen zij op het parallel gelegen fietspad reed of toen zij op het punt stond om de Schaapweg over te steken, voor de verdachte zichtbaar was. Het is mogelijk dat het zicht voor zowel de verdachte als voor [naam] werd ontnomen door de langzaam rijdende dan wel stilstaande voertuigen op de rechter rijbaan.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op het feit dat verdachte zich op een voorrangsweg bevond.
Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het gedrag van de verdachte – alle omstandigheden bezien – niet dusdanig is dat het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021190229, van de politie eenheid Den Haag, district Westland – Delft, basisteam Rijswijk, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 62).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 23 december 2021, voor zover inhoudende (p. 2-10):
Op 2 juli 2021 vond er op de Schaapweg, ter hoogte van de kruising met de Van Vredenburchweg, te Rijswijk een aanrijding plaats tussen een zwarte personenauto, merk Maserati, en een witte bromfiets, merk Sym.
De Maserati werd bestuurd door [verdachte] . De Sym werd bestuurd door [naam] en kwam vanaf het rechts gelegen fietspad en wilde de Schaapweg oversteken in de richting van de Van Vredenburchweg. Ter hoogte van de kruising reden meerdere voertuigen rechts op de rijbaan. Een bestuurster van een personenauto stond stil en liet de Sym oversteken. Op dat moment reed de Maserati links op de rijbaan en passeerde de voertuigen, welke rechts stilstonden. Ter hoogte van de kruising ontstond een aanrijding tussen de Maserati en de Sym. Ten gevolge van de aanrijding is [naam] aan haar verwondingen overleden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 2 juli 2021, voor zover inhoudende (p. 11-15):
V: Wat is er volgens u gebeurd?
A: Er waren twee rijstroken en ik reed op de linker rijstrook. Naast mij op de rechter rijstrook stonden ook allemaal auto's, deze stond allemaal stil omdat het heel druk was. Ik kon vervolgens op de linker rijstrook wel doorrijden omdat het daar niet stil stond. Ik zag opeens tussen de auto's, die rechts stil stonden, een scooter aan komen rijden om over te steken. Vervolgens kwam ik met de scooter in aanrijding.
V: U haalde andere voertuigen in?
A: Ik stond op de linker rijstrook bij de stoplichten en heb toen heel de tijd op de linker rijstrook gereden en ben toen de auto's, welke rechts stilstonden, voorbij gereden.
3.6.
Bewijsoverwegingen
Gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW?
Voor overtreding van artikel 5 WVW moet sprake zijn van concreet gevaarzettend of verkeershinderend gedrag van de verkeersdeelnemer. Dit gedrag behelst in beginsel ieder gedrag dat van invloed is op de veiligheid van het verkeer, waarbij de strekking is dat er in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar of voorzienbare hinder door de gedraging is of kon ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte met een te hoge snelheid reed voor de situatie ter plaatse. De verdachte heeft verklaard dat hij denkt ongeveer 50 km/u te hebben gereden en dat hij de voertuigen die op de rechter rijbaan stilstonden dan wel langzaam reden via de linker rijbaan wilde inhalen, zodat hij verderop kon invoegen.
Een verkeersdeelnemer moet (tijdig) zijn snelheid aanpassen aan de gegeven situatie. Voor de verdachte was die situatie dat het druk was op de weg, dat sprake was van filevorming op de rechter rijbaan en dat hij een kruispunt naderde. Van hem had mogen worden verwacht dat hij dat kruispunt behoedzaam naderde en extra oplettend was in verband met mogelijk kruisend verkeer van zowel rechts als links. De omstandigheid dat de Schaapweg een voorrangsweg betrof waar 50 km/u mocht worden gereden, ontslaat de verdachte dan ook niet van zijn verplichting om zijn snelheid te matigen als dat voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk is. De verdachte heeft zijn snelheid niet aangepast aan de situatie, maar heeft in plaats daarvan, met de bedoeling om verderop in te voegen, de file op de rechter rijbaan ingehaald en is daarbij op de linker rijbaan over de kruising gereden met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande – anders dan de raadsman heeft bepleit – tot de conclusie dat de verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt door op een kruising stilstaand dan wel langzaam rijdend verkeer met een in de gegeven omstandigheden te hoge snelheid te passeren. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt in de botsing met [naam] , als gevolg waarvan zij is overleden.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 2 juli 2021 te Rijswijk als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Schaapweg, met een hogere snelheid stilstaand en/of langzaam rijdend verkeer op de naastgelegen rijbaan passeerde, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.