Processueel verweer van [gedaagde]
3.1.
GoedeStede heeft de dagvaarding aan
[gedaagde]
betekend zonder de producties bij te voegen. Volgens
[gedaagde]
is de dagvaarding hierdoor nietig. Daarnaast is volgens
[gedaagde]
sprake van strijd met de goede procesorde, omdat
[gedaagde]
de stukken pas vier dagen voor de zitting heeft overgelegd.
[gedaagde]
wil daarom dat de producties 1 tot en met 9 van GoedeStede buiten beschouwing worden gelaten.
3.2.
Het feit dat GoedeStede de producties niet bij de dagvaarding heeft gevoegd en vier dagen voorafgaand aan de zitting heeft overgelegd, leidt niet tot nietigheid of strijd met de goede procesorde. Uit artikel 111 lid 2 in combinatie met lid 3 van het Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt niet dat de stukken waarop een beroep wordt gedaan bij het exploot van de dagvaarding moeten worden gevoegd. Artikel 111 lid 3 Rv bepaalt dat het exploot de bewijsmiddelen vermeldt waarover eiser kan beschikken. GoedeStede heeft de bewijsmiddelen vermeld door naar de producties te verwijzen.
[gedaagde]
heeft ook vier dagen voor de zitting kennis kunnen nemen van de stukken en heeft hier op de zitting op kunnen reageren. Van strijd met de goede procesorde is daarom geen sprake.
3.3.
Het gaat om een vordering in kort geding. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of GoedeStede een spoedeisend belang heeft. In de vordering van GoedeStede ligt besloten dat
[onderbewindgestelde]
vanwege de buitengerechtelijke ontbinding zonder recht of titel in de woning verblijft. In het beëindigen van die (gestelde) onrechtmatige situatie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang gelegen.
Het toetsingskader (algemeen)
3.4.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de vordering van GoedeStede in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening zoals is gevorderd.
3.5.
De kantonrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een (diepgaand) onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is.
Het toetsingskader voor buitengerechtelijke ontbinding
3.6.
De gevorderde ontruiming is ten eerste gebaseerd op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. In dit kort geding staat dan ook de vraag centraal of en in hoeverre aannemelijk is dat de buitengerechtelijke ontbinding in een eventuele bodemprocedure stand zal houden.
3.7.
Artikel 7:231 lid 2 BW geeft de verhuurder de bevoegdheid om de huurovereenkomst te ontbinden bij gedragingen in of in de onmiddellijke nabijheid van het gehuurde waardoor de openbare orde is verstoord met als gevolg dat het gehuurde op grond van artikel 174a Gemeentewet is gesloten.
3.8.
Met artikel 7:231 lid 2 BW is beoogd, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, de verhuurder de mogelijkheid te bieden zo spoedig mogelijk – en niet pas na een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst – de huurovereenkomst te beëindigen en een nieuwe huurder te vinden. Met dat doel strookt niet dat de verhuurder de huurovereenkomst pas buitengerechtelijk kan ontbinden wanneer het besluit tot sluiting onherroepelijk is geworden. In beginsel kan de buitengerechtelijke ontbinding dus plaatsvinden op basis van een besluit van de burgemeester dat nog niet onherroepelijk is.
3.9.
Artikel 6:231 lid 2 BW verplicht de verhuurder niet om over te gaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. Dit artikel geeft de verhuurder een keuze om van deze bevoegdheid gebruik te maken. In het geval de verhuurder ervoor kiest om van deze bevoegdheid gebruik te maken, moet nog wel worden beoordeeld of de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar zou moeten worden aangemerkt. Bij deze toetsing dient de kantonrechter alle relevante omstandigheden in aanmerking te nemen en een belangenafweging te maken.
3.10.
Vast staat dat de burgemeester van de gemeente Almere op 19 mei 2024 heeft besloten om de door
[onderbewindgestelde]
gehuurde woning te sluiten vanwege verstoring van de openbare orde. Op de zitting heeft
[gedaagde]
verklaard dat er bezwaar is gemaakt tegen dit besluit, maar dat hierop nog geen beslissing is genomen. De zitting in deze bezwaarprocedure vindt plaats op 3 september 2024. Hoewel hiervoor is overwogen dat het in beginsel niet ter zake doet of het betreffende besluit onherroepelijk is, is in dit geval wel relevant dat de burgemeester van Almere de woning van
[onderbewindgestelde]
inmiddels weer heeft vrijgegeven. De woning is vanaf 19 mei 2024 in totaal 6 weken gesloten geweest. Sindsdien woont
[onderbewindgestelde]
er weer. Uit het feit dat de burgermeester niet heeft besloten de woningsluiting te verlengen, kan de conclusie worden getrokken dat de gemeente het risico op terugkeer van
[onderbewindgestelde]
aanvaardbaar vindt. In zijn algemeenheid moet ook worden geoordeeld dat de verantwoordelijkheid voor handhaving van de openbare orde en veiligheid primair bij de gemeente, politie en justitie ligt.
3.11.
Daarbij komt dat in deze kort geding procedure niet kan worden vastgesteld dat aan
[onderbewindgestelde]
een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de explosie. Anders dan GoedeStede stelt, volgt uit de verklaring van
[onderbewindgestelde]
(in de bestuurlijke rapportage van de politie) niet dat haar een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. De enkele suggestie van
[onderbewindgestelde]
dat het mogelijk een actie van wraak tegenover haar kan zijn, kan op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat de explosie op
[onderbewindgestelde]
gericht was en zij daartoe aanleiding heeft gegeven. Dat verder onderzoek naar of bewijs van de toedracht van de explosie heeft plaatsgevonden, is in deze procedure niet gebleken.
3.12.
Ook speelt een rol dat GoedeStede de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden zonder de kant van het verhaal van
[onderbewindgestelde]
te horen. GoedeStede heeft
[onderbewindgestelde]
uitgenodigd voor een gesprek. De advocaat van
[onderbewindgestelde]
heeft op de uitnodiging gereageerd met het verzoek of het gesprek een week later kon plaatsvinden zodat hij erbij aanwezig kon zijn. Het gesprek is niet verzet. De kantonrechter ziet evenwel niet in waarom het gesprek niet een week verplaatst kon worden.
3.13.
In het licht van deze omstandigheden kan er in deze procedure niet zonder meer van worden uitgegaan dat de sluiting van de woning door de burgemeester mocht plaatsvinden en dat GoedeStede de huurovereenkomst daarom buitengerechtelijk heeft mogen ontbinden. De belangenafweging moet onder deze omstandigheden uitvallen in het voordeel van
[onderbewindgestelde]
. Het uitoefenen van de bevoegdheid om tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst over te gaan moet in het hiervoor geschetste kader naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar worden geacht.
[onderbewindgestelde]
hoeft de woning nog niet te ontruimen
3.14.
Subsidiair heeft GoedeStede aan de vordering ten grondslag gelegd dat de overlast door
[onderbewindgestelde]
moet leiden tot ontruiming. Volgens GoedeStede blijkt de overlast door
[onderbewindgestelde]
uit verschillende verklaringen van omwonenden in combinatie met het feit dat de politie 78 meldingen op het adres van
[onderbewindgestelde]
geregistreerd heeft.
3.15.
Dat sprake is van ernstige en structurele overlast door
[onderbewindgestelde]
is naar het oordeel van de kantonrechter voorshands onvoldoende gebleken. Hoewel uit de overlastmeldingen van omwonenden kan worden opgemaakt dat zij overlast van
[onderbewindgestelde]
ervaren, zijn de meldingen niet (althans onvoldoende) concreet. Zo blijkt uit veel (anonieme) verklaringen niet wanneer er sprake was van overlast. De verklaringen hebben voor een groot deel betrekking op algemene ervaringen – zoals geluidsoverlast, drukte, ruzie, inloop van onbekenden – en niet op specifieke gevallen. Sommige omwonenden schrijven dat zij zich onveilig voelen en dat het lijkt alsof er criminele activiteiten vanuit de woning worden verricht. Enkel op basis van de (anonieme) verklaringen kan echter niet worden vastgesteld of de overlast wordt veroorzaakt door gedragingen van
[onderbewindgestelde]
. Bovendien dateren de verklaringen allemaal van na de explosie. In de meldingen waarin wordt beschreven dat de overlast ook voor de explosie is ervaren, wordt verwezen naar de periode dat de ex-man van
[onderbewindgestelde]
nog in de woning woonde. Uit de meldingen blijkt derhalve onvoldoende concreet op welke periode en op welke gedragingen van
[onderbewindgestelde]
de overlast precies betrekking heeft. Sinds de terugkeer van
[onderbewindgestelde]
in de woning zijn er bovendien geen overlastmeldingen meer bij GoedeStede gedaan en is het nu relatief rustig, zo heeft GoedeStede op de zitting bevestigd.
3.16.
Daarnaast acht de kantonrechter van belang dat
[onderbewindgestelde]
pas bij dagvaarding door GoedeStede is geïnformeerd over klachten van omwonenden en dat GoedeStede zelf ook niet eerder overlastmeldingen heeft ontvangen, althans geregistreerd. GoedeStede heeft na de explosie verklaringen van omwonenden opgevraagd waaruit moet worden afgeleid dat de omwonenden geen aanleiding hebben gezien om eerder bij GoedeStede te klagen. Volgens GoedeStede hebben omwonenden voor de explosie de meldingen steeds bij de politie gedaan en gingen de omwonenden ervan uit dat GoedeStede via de politie op de hoogte zou zijn. Kennelijk is dit besproken op 10 juli 2024 in een overleg tussen GoedeStede, de wijkagent en omwonenden waarvan een verslag is opgemaakt dat niet in het geding is gebracht. GoedeStede verwijst in dit verband ook naar de tientallen politiemeldingen die op het adres van
[onderbewindgestelde]
geregistreerd staan. De inhoud van de meldingen is echter onbekend terwijl
[onderbewindgestelde]
op de zitting heeft verklaard dat zij zelf ook veel meldingen bij de politie heeft gedaan in verband met mishandeling door haar ex-echtgenoot. In dit kort geding kan dan ook niet worden vastgesteld waar, wanneer en in welk verband de politiemeldingen zijn gedaan. Als er veelvuldig klachten van omwonenden bij de politie waren binnengekomen, had het voorts voor de hand gelegen dat de wijkagent hierover contact met GoedeStede had opgenomen zodat zij dit met
[onderbewindgestelde]
had kunnen bespreken.
3.17.
De voorzieningenrechter acht het gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden thans onvoldoende aannemelijk dat een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Er is daarom onvoldoende aanleiding om de ontruiming, vooruitlopend op de ontbinding, toe te wijzen.
De proceskosten
3.18 GoedeStede is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van
[gedaagde]
worden begroot op:
- salaris gemachtigde
€
543,00
- nakosten
€
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
€
678,00