Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Voorlopige voorziening Omgevingsrecht

30 oktober 2024
ECLI:NL:RBNHO:2024:11101

Op 30 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland een voorlopige voorziening procedure behandeld op het gebied van omgevingsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is haa24/5861, bekend onder ECLI code ECLI:NL:RBNHO:2024:11101. De plaats van zitting was Haarlem.

Soort procedure
Rechtsgebied
Zaaknummer(s)
haa24/5861
Datum uitspraak
30 oktober 2024
Datum gepubliceerd
29 oktober 2024
Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/5861

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 oktober 2024 in de zaak tussen
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2]
, uit
[plaats]
, verzoekers

(gemachtigde: Th. van der Zande),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon

(gemachtigde: B. Visser),

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:

[bedrijf]
BV, uit Bovenkarspel (
[bedrijf]
).

(gemachtigde: mr. J.J. de Boer)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan

[bedrijf]
verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een commerciële ruimte en een parkeergarage op de begane grond met daarboven 13 appartementen op het perceel
[adres 1]
/
[adres 2]
[nummer 1]
t/m
[nummer 2]
en
[nummer 3]
t/m
[nummer 4]
te
[plaats]
.

1.1.

Het college heeft deze omgevingsvergunning met het besluit van 2 februari 2024 verleend. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld.

1.2.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en namens

[bedrijf]
,
[naam]
en de gemachtigde van
[bedrijf]
.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Beslissing voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Juridisch kader

3. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De aard en omvang van de beoordeling

4. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Vast staat dat met voorbereiding van de vergunde bouw is begonnen. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat verzoekers een voldoende spoedeisend belang hebben bij hun verzoek. Zij zal dat verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.

5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. De voorzieningenrechter weegt daarnaast de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan. Ook in de afweging van de betrokken belangen kan de voorzieningenrechter aanleiding zien om een voorlopige voorziening te treffen.

6. Vast staat dat niet alle partijen die beroep hebben ingesteld tegen de nu bestreden omgevingsvergunning ook partij zijn bij het nu ter beoordeling voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal daarom geen gebruik maken van de bevoegdheid om ook op het beroep te beslissen.

Juridisch kader

7. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

De verleende omgevingsvergunning

8.1

Met de bestreden omgevingsvergunning heeft verweerder mogelijk gemaakt dat een bouwwerk wordt gebouwd. Het college heeft de omgevingsvergunning voor deze activiteit verleend, omdat er volgens het college geen grond was om de omgevingsvergunning voor deze activiteit te weigeren.

8.2

Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan “

[plaats]
”, omdat het bouwplan voorziet in bouwen buiten het bouwvlak, terwijl de planregels dat verbieden. Daarnaast is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan vanwege de maximale bouwhoogte van 13,5 meter, daar waar op grond van de planregels een bouwhoogte is toegestaan van maximaal 3,25 meter. Het college heeft voor deze afwijkingen van de planregels een omgevingsvergunning verleend, omdat het bouwplan volgens het college niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

8.3

Ook heeft verweerder met het verlenen van de omgevingsvergunning toegestaan dat handelingen worden verricht met mogelijk gevolgen voor Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna activiteiten. Daarvoor is een verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (GS) vereist. GS heeft deze verklaring op 13 oktober 2023 afgegeven.

8.4

De omgevingsvergunning is met de uniforme voorbereidingsprocedure voorbereid en daarom staat daartegen rechtstreeks beroep open.

Het verzoek

9. Het verzoek is ingediend door

[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2]
.
[verzoeker 1]
woont op de
[adres 2]
[nummer 5]
te
[plaats]
en
[verzoeker 2]
op nummer
[nummer 6]
. Nummer
[nummer 5]
is de rijtjeswoning op het perceel dat direct grenst aan het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet. Verzoekers hebben verzocht om schorsing van de verleende omgevingsvergunning en/of om
[bedrijf]
te sommeren de werkzaamheden aan het vergunde project te staken totdat in de beroepsprocedure uitspraak is gedaan.

Beoordeling

10. Ter beoordeling ligt in dit geval voor of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwplan ondanks de afwijkingen van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en of verweerder gelet op de betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om het bouwplan te vergunnen.

Verlies aan privacy

11.1

Volgens verzoekers had het college het bouwplan niet mogen vergunnen, omdat zij door het bouwplan onevenredig in hun belangen worden geraakt. Het bouwplan leidt vanwege de vergunde bouwhoogte onder meer tot een grote inbreuk op de privacy van verzoekers. Dit heeft verweerder niet (kenbaar) meegenomen bij de gemaakte belangenafweging.

11.2

Volgens het college is er wel een belangenafweging gemaakt en is die in het nadeel van verzoekers uitgevallen. Woonvoorzieningen en horeca zoals vergund, zijn wenselijk voor de mogelijkheid van doorstroom van ouderen naar een appartement in het centrum van

[plaats]
en de levendigheid van het centrum. De gemeente was vanwege het verbod dat ten tijde van het besluit gold op uitbreiding van het aantal woningen in landelijk gebied, genoodzaakt om het aantal woningen uit te breiden in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is er een grote behoefte aan woningen voor ouderen in het centrum, vanwege de daar aanwezige voorzieningen.

Uit stedenbouwkundige studies blijkt dat een aanzienlijk grotere bouwmassa ter plaatse acceptabel wordt geacht. Vanwege de ligging van het perceel in het centrum tussen eengezinswoningen was de kans groot dat nieuwe bebouwing ter plaatse fors hoger zou worden dan de bestaande bebouwing, mede omdat op naastgelegen percelen ook eengezinswoningen staan. Eengezinswoningen zijn tegenwoordig vaak al 11 meter hoog.

Verweerder heeft naar aanleiding van het concrete bouwplan overwogen dat op de erfgrens aan de zijde van de woningen van verzoekers ramen worden geplaatst waar niet doorheen kan worden gekeken en die alleen beschikken over een ventilatiestand. Verder heeft verweerder overwogen dat aan de zijde waar zicht is op de percelen van verzoekers slaapkamers worden gerealiseerd. De woonkamers die aan de andere zijde worden gerealiseerd hebben alleen zicht op de straat en niet op de woningen of tuinen van verzoekers. Het bouwplan voorziet ook niet in balkons met zicht op de woningen en/of tuinen van verzoekers, het heeft wel een inspringend dakterras op de 4e laag.

11.3

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt. Anders dan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) waarop verzoekers zich hebben beroepen, gaat het hier niet om het vaststellen van een bestemmingsplan maar om het verlenen van een omgevingsvergunning. Dit is relevant, omdat bij het verlenen van een omgevingsvergunning, anders dan bij het vaststellen van een bestemmingsplan, vast staat welke concrete gevolgen de vergunde bouwmogelijkheden hebben voor de privacy van omwonenden. Dat verweerder de privacy van verzoekers in dit geval niet zwaarder heeft laten wegen dan de belangen gediend bij het bouwplan komt de voorzieningenrechter gelet op het concrete bouwplan niet onredelijk voor. Het is niet aannemelijk geworden dat de inbreuk op de privacy van verzoekers zodanig groot is dat geoordeeld moet worden dat verweerder de omgevingsvergunning daarom had moeten afwijzen.

Verlies aan bezonning

12.1

Volgens verzoekers worden zij onevenredig in hun belangen geraakt omdat er veel meer schaduw in hun tuinen komt door de hoogte van het bouwplan, terwijl met name

[verzoeker 2]
erg hecht aan haar zonnige tuin. Ze heeft het huis vanwege de zonnige tuin gekocht.

12.2

Volgens het college valt uit de schaduwdiagrammen van de bezonningsstudie die is gemaakt weliswaar af te leiden dat realisatie het bouwplan leidt tot een afname van bezonning in de tuinen van verzoekers, maar verweerder heeft het belang bij realisatie van het bouwplan zwaarder laten wegen dan het belang van verzoekers bij het volledige behoud van hun zonlicht. Verweerder heeft hierover toegelicht dat er op dit punt geen wettelijke voorschriften zijn, en dat wordt voldaan aan de lichte TNO-norm voor minimale bezonning per dag. Deze lichte TNO-norm houdt in dat ten minste sprake moet zijn van twee uur (mogelijke) zon per dag op gevels die direct zonlicht kunnen ontvangen. Voor noordgevels geldt deze norm van twee uur niet en ook niet voor achtertuinen.

12.3

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de belangen bij realisatie van het bouwplan zoals nader toegelicht ter zitting, zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van verzoekers bij het behoud van de huidige bezonning op hun woningen. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat geen sprake is van strijd met de lichte TNO-norm, en dat verweerder die norm als uitgangspunt heeft mogen nemen, omdat er geen wettelijke norm is voor de bezonning op een woning of een tuin. Verzoekster is bijzonder gesteld op de bezonning van haar achtertuin en de gevolgen van het bouwplan op de bezonning ervaart zij daarom als zeer ingrijpend. Omdat er echter een grote behoefte bestaat aan de woningen die gebouwd gaan worden, maakt dit de conclusie niet anders. De voorzieningenrechter acht in dit verband nog van belang dat uit de bezonningsstudie blijkt dat verzoekster gedurende een aantal perioden minder zonlicht heeft, maar dat zijn gedurende de meeste perioden haar huidige zonlicht zal behouden.

Privaatrechtelijke belemmering

13.1

Verzoekers hebben er op gewezen dat het bouwplan voorziet in ramen op minder dan 2 meter afstand van de erfgrens, en dat er vanuit die ramen zicht zal zijn op het naburig erf (van verzoekers). Dit is evident in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk wetboek. De toezegging dat de ramen zo zullen worden gemaakt dat er niet doorheen gekeken kan worden biedt geen zekerheid voor de toekomst. Het is niet vastgelegd in de vergunning. De omgevingsvergunning van het bouwplan had daarom niet mogen worden verleend.

13.2

Volgens het college valt uit de tekeningen, die deel uitmaken van de vergunning, op te maken dat de ramen in de muur aan de zijde van de woning van

[verzoeker 1]
ondoorzichtig zullen zijn en dat de ramen wel kunnen worden geopend, maar alleen in een ventilatiestand.

13.3

Voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is evident, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven.

13.4

Uit de aanvraag en de tekeningen behorende bij de verleende omgevingsvergunning volgt, zoals door verweerder onweersproken is gesteld, dat de ramen waarop verzoekers doelen ondoorzichtig worden uitgevoerd. Verzoekers kunnen het college dus verzoeken om handhavend op te treden indien het bouwplan op dit punt afwijkt van de verleende omgevingsvergunning. Van onvoldoende borging is dan geen sprake. Van een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter is gelet op de aangevraagde en vergunde ondoorzichtige uitvoering van de ramen geen sprake. Dat de ramen kunnen worden geopend, is ook onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Ook de stelling dat nu vergunningsvrij ramen kunnen worden bijgebouwd zonder voorzien te zijn van ondoorzichtig glas kan verzoekers niet baten. Dit zou dan immers ook kunnen als het bouwplan in het geheel niet zou voorzien in ramen op of nabij de erfgrens.

14. De stelling van verzoekers dat de vergunde bouwhoogte zorgt voor onrechtmatige hinder voor verzoekers, en dat verweerder de omgevingsvergunning daarom niet had mogen verlenen, volgt de voorzieningenrechter niet. Reden hiervoor is dat niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat de hinder veroorzaakt door het bouwplan onrechtmatig is. Het is daarom niet aan de bestuursrechter, maar aan de burgerlijke rechter om de vraag te beantwoorden of de gestelde hinder in de weg staat aan het bouwplan.

Overlast terrassen bovenste bouwlaag

15.1

Volgens verzoekers had de omgevingsvergunning voor het bouwplan niet mogen worden verleend, omdat de bovenste bouwlaag zal worden voorzien van dakterrassen, en niet onderzocht is of en in hoeverre dat overlast zal zorgen voor verzoekers.

15.2

Volgens het college is de bovenste bouwlaag van het vergunde gebouw teruggetrokken. De terrassen die daarbij horen hebben daarom geen direct zicht op de woningen en tuinen van verzoekers. Deze terrassen zijn volgens het vergunde bouwplan ook de enige terrassen in de nabijheid van de woningen/tuinen van verzoekers, en niet valt in te zien waarom die voor verzoekers meer overlast zouden veroorzaken dan terrassen op een hoogte die wel is toegestaan. Dat verweerder hierin zonder nader onderzoek geen aanleiding heeft gezien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren komt de voorzieningenrechter daarom niet onredelijk voor.

Commerciële plint

16.1

Verzoekers zijn het niet eens met de commerciële voorzieningen in de plint die door de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt, omdat daar nu ook andere mogelijk overlast veroorzakende activiteiten kunnen plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld een supermarkt of zwaardere horeca.

16.2

Volgens verweerder is op dit punt niets vergund in afwijking van het bestemmingsplan. De commerciële plint mag gebruikt worden voor wat het bestemmingsplan toestaat, en de verleende omgevingsvergunning brengt daar geen verandering in. Aangevraagd is een commerciële plint voor lichte horeca, zo blijkt ook uit de tot de aanvraag en vergunning behorende ruimtelijke onderbouwing.

16.3

De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin. Er is geen supermarkt of zwaardere horeca vergund en de vergunning maakt dit ook niet mogelijk. Het bestemmingsplan bepaalt welk gebruik is toegestaan. De verleende omgevingsvergunning brengt hierin geen verandering.

Wateroverlast en fundering

17.1

Niet duidelijk is tot welke diepe gefundeerd wordt. Verzoekers vrezen voor verzakkingen en daarbij behorende schade. Hun woningen vertonen nu al scheuren en staan in een voor wateroverlast gevoelig gebied.

17.2

Er heeft een watertoets plaatsgevonden en er is rekening gehouden met een toename van het verhardingsoppervlak. Die toename is te gering om door het Hoogheemraadschap te moeten worden beoordeeld, zo blijkt uit pagina16 en pagina 17 van de ruimtelijke onderbouwing van 7 februari 2023 door ir. H. van Brederode, die onderdeel uitmaakt van de vergunningaanvraag en de verleende vergunning. Hiermee is aannemelijk dat geen sprake zal zijn van extra wateroverlast.

17.3

Verzoekers hebben hier niets tegenover gesteld. Deze beroepsgrond slaagt daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat

[bedrijf]
de bouw van het bouwplan mag voortzetten totdat op het beroep is beslist. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:

Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, luidt als volgt:

Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

Omgevingswet

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a.het bouwen van een bouwwerk,

b.(…),

c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,

(…)

Artikel 2.12 Wabo

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

(..)

i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 2.2aa.

Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:

a.(..)

b.het verrichten van een handeling als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.5 of 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 3.3, tweede of zevende lid, 3.8, tweede of zevende lid, 3.10, tweede of derde lid, of 3.31, eerste lid, voor zover die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor die handeling geen ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, 3.8, eerste lid of 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste lid, is aangevraagd of verleend.

Planregels bestemmingsplan “

[plaats]
”.

In artikel 7.1 van de planregels is opgenomen dat de gronden op de verbeelding aangewezen voor “Centrum” , zoals het perceel waarop de verleende omgevingsvergunning ziet, zijn bestemd voor:

a. woningen;

b. winkels;

c. supermarkten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding “supermarkt” (su);

d. kantoren;

e. dienstverlening;

f. bedrijven in categorie 1 en 2, niet zijnde risicovolle bedrijven, uit de bij deze regels behorende bijlage A “Staat van Bedrijfsactiviteiten”;

g. horeca waar dat nader op de verbeelding is aangeduid (h= I,II, III of IV) uitsluitend met de toegestane categorie uit de bij dit plan behorende “Staat van horecatypen”;

h. te plaatse van de aanduiding op de verbeelding “bedrijfswoning” (bw) is uitsluitend een bedrijfswoning toegestaan behorende bij het op dat perceel gevestigde bedrijf;

i. tuinen en erven;

j. nutsvoorzieningen;

k. verkeersontsluitingen;

l. parkeervoorzieningen;

m. bij de onder a t/m l genoemde functies behorende bouwwerken, overkappingen en open terrein, waaronder opslag-, laad- en losplaatsen.

Op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Als bedoeld in artikel 8:86, van de Awb.

als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, met toepassing van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo

Op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, sub b, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Als bedoeld in Afdeling 3:4 van de Awb.

ECLI:NL:RVS:2023:2081

Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1808

Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1995

Zie de hiervoor genoemde uitspraak van 19 augustus 2020.

Zie artikel 7.1 van de planregels

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158