Rechtbank Noord-Holland, eerste aanleg - meervoudig strafrecht overig

ECLI:NL:RBNHO:2025:14258

Op 5 December 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland een eerste aanleg - meervoudig procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 15.099809.23 en 05.174331.21, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBNHO:2025:14258. De plaats van zitting was Haarlemmermeer.

Soort procedure:
Rechtsgebied:
Zaaknummer(s):
15.099809.23 en 05.174331.21
Datum uitspraak:
5 December 2025
Datum publicatie:
5 December 2025

Indicatie

Golf van geweld tussen twee rivaliserende groepen in Purmerend en Middenbeemster. De verdachte heeft zich in een week tijd schuldig gemaakt aan: 1) bedreiging door met een vuurwapen te schieten in een woonwijk in Middenbeemster, 2) verboden vuurwapen- en munitiebezit, 3) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning in Purmerend en het voorbereiden hiervan, 4) bedreiging door op een woning te schieten in Purmerend, 5) het medeplegen van een bedreiging door te schieten op een andere woning in Purmerend en 6) poging tot afpersing. De verdachte had een leidende en initiërende rol bij de feiten. Gevangenisstraf van 7 jaar en 10 maanden en gedragsbeinvloedende maatregel ex art. 38z

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer

Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 15.099809.23 en 05.174331.21 (vordering tul) (P)

Uitspraakdatum: 5 december 2025

Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14, 15 en 16 oktober 2025 en 21 november 2025 (sluiting onderzoek) in de zaak tegen:

[de verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres

[adres] ,

nu gedetineerd in de Gevangenis van Antwerpen (België).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie

mr. C.J. Booij en mr. S.P. Visser (hierna in enkelvoud: de officier van justitie) en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1
Tenlastelegging

Aan de verdachte (hierna ook: [de verdachte] ) is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan het volgende:

feit 1 (incident 1)

primair:

het medeplegen van poging tot doodslag op [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] in Middenbeemster op 11 april 2023;

subsidiair:

het medeplegen van poging tot zware mishandeling van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] in Middenbeemster op 11 april 2023;

meer subsidiair:

het medeplegen van bedreiging van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht in Middenbeemster op 11 april 2023;

feit 2 (incident 1)

het voorhanden hebben van een vuurwapen en patronen in Middenbeemster op 11 april 2023;

feit 3 (incident 2)

het medeplegen van het voorbereiden van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) en/of brandstichting op [persoon 1] en/of [persoon 2] in Middenbeemster en Purmerend in de periode van 11 tot en met 12 april 2023;

feit 4 (incident 2)

het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing en/of brandstichting in Purmerend op 12 april 2023, waardoor gemeen gevaar voor goederen is ontstaan;

feit 5 (incident 2)

het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [persoon 1] , met enig misdrijf tegen het leven gericht in Purmerend op 12 april 2023;

feit 6 (incident 3)

het medeplegen van het voorbereiden van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) op [persoon 2] en/of [slachtoffer 3] in Amsterdam/Middenbeemster/Purmerend in de periode van 12 tot en met 13 april 2023;

feit 7 (incident 3)

primair:

het medeplegen van poging tot moord en/of doodslag op [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] in Purmerend op 13 april 2023;

subsidiair:

het medeplegen van poging tot zware mishandeling op [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] in Purmerend op 13 april 2023;

meer subsidiair:

het medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] met enig misdrijf tegen het leven gericht in Purmerend op 13 april 2023;

feit 8 (incident 6)

poging tot afpersing van [persoon 2] in Purmerend op 14 april 2023;

feit 9 (incident 5)

het medeplegen van het voorbereiden van moord en/of doodslag en/of zware mishandeling en/of brandstichting op [persoon 2] en/of [slachtoffer 3] in Amsterdam/Middenbeemster/Purmerend in de periode van 14 tot en met 17 april 2023;

feit 10 (incident 5)

het medeplegen van het teweegbrengen van een ontploffing en brandstichting in Purmerend op 17 april 2023, waardoor levensgevaar voor [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.

De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2
Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3
Inleiding In april 2023 vinden in een week tijd meerdere geweldsincidenten plaats in Middenbeemster en Purmerend. Nadat op 11 april 2023 een schietpartij op de openbare weg plaatsvindt, worden er meerdere aanslagen op woningen gepleegd, waarbij woningen worden beschoten en vuurwerkbommen tot ontploffing worden gebracht. De politie is naar aanleiding van dit excessieve geweld het onderzoek Elcat gestart. Uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van wraakacties over en weer van twee rivaliserende groepen. Het gaat om een groep die onder meer bestaat uit de verdachte ( [de verdachte] ), [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en een groep die onder meer bestond uit [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] . Deze verdachten worden hierna (voor zover zij in dit vonnis worden genoemd) met hun achternaam aangeduid.

Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in acht zaaksdossiers, die in het strafdossier incident 1 tot en met 8 zijn genoemd. Het gaat om de volgende incidenten:1. 11 april 2023: schietincident [adres 3] Middenbeemster;

2. 12 april 2023: schietincident en explosie [adres 1] Purmerend;

3. 13 april 2023: schietincident [adres 2] Purmerend;

4. 14 april 2024: explosie [adres 3] Middenbeemster;

5. 17 april 2023: explosie [adres 2] Purmerend;

6. 14 april 2023: afpersing [persoon 2] ;

7. 15 maart 2023: schietincident [adres 4] Terneuzen;

8. 16 maart 2023: schietincident [adres 5] Terneuzen.

[de verdachte] is als verdachte aangemerkt in de incidenten 1, 2, 3, 5 en 6.

Overwegingen

4
Beoordeling van het bewijs
4.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 primair en 8 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat [de verdachte] van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, met uitzondering van feit 8. Ten aanzien van dit feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de raadsman zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.

4.3

Oordeel van de rechtbank

4.3.1

Vrijspraak feiten 1 primair, 1 subsidiair, 6, 7 primair, 7 subsidiair, 9 en 10

De rechtbank zal [de verdachte] vrijspreken van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 6, 7 primair, 7 subsidiair, 9 en 10 ten laste gelegde feiten. Deze vrijspraken zullen hierna (in paragraaf 4.3.3 en verder) nader worden gemotiveerd.

4.3.2

Redengevende feiten en omstandigheden

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, 7 meer subsidiair en 8 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.

4.3.3

Bewijsoverweging incident 1 (schietincident op 11 april 2023 in Middenbeemster)

Inleiding

In de avond van 11 april 2023 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Middenbeemster, waarbij er door twee personen met een vuurwapen is geschoten. De aanleiding voor deze schietpartij is onduidelijk gebleven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [de verdachte] een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de schietpartij en, zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Bij de beantwoording van deze vragen gaat de rechtbank op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Voorafgaand aan de schietpartij

In de weken voorafgaand aan de schietpartij heeft [persoon 2] op verschillende momenten telefonisch contact gehad met [de verdachte] en zijn broer [broer van de verdachte] (hierna: [broer van de verdachte] ). Zo belt [persoon 2] op 20 maart 2023 met [broer van de verdachte] en zijn er tussen 20 en 22 maart 2023 vijftien telefoongesprekken geweest tussen [de verdachte] en [persoon 2] . Ook op 6 april 2023 vindt een telefoongesprek plaats tussen [persoon 2] en [de verdachte] .

Feiten en omstandigheden

Op 11 april 2023 rijdt [persoon 2] (als bestuurder) samen met [persoon 1] , [persoon 7] en [persoon 3] in een auto naar Middenbeemster. Om 21:34 uur belt [persoon 1] aan bij de woning van [de verdachte] aan het [adres 3] in Middenbeemster. Er wordt niet open gedaan. [persoon 1] loopt weg en belt twee minuten later opnieuw bij de woning aan. [de verdachte] en zijn vader, [de vader van de verdachte] (hierna: [de vader van de verdachte] ), openen het raam op de eerste verdieping en vragen aan [persoon 1] wat hij wil. [persoon 1] zegt dat hij voor een neef met de naam Collin komt. [de vader van de verdachte] zegt dat hij bij het verkeerde adres is. [persoon 1] loopt weg in de richting van de parkeerplaats op de [straat 1] , gelegen om de hoek van de woning van [de verdachte] . [de verdachte] loopt naar buiten en gaat achter [persoon 1] aan. [de vader van de verdachte] loopt achter zijn zoon aan. Op de parkeerplaats van de [straat 1] staat [persoon 1] met [persoon 2] , [persoon 3] en nog een persoon. [de verdachte] gaat met [persoon 2] in gesprek. [persoon 2] houdt een telefoon vast, waarop een persoon te horen is. Er wordt door deze persoon naar [broer van de verdachte] ) gevraagd. [de verdachte] wordt boos. Kort daarna wordt er op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 9x19 (hierna: het 9mm vuurwapen). Er rennen vier mannen over de [straat 1] naar de [straat 2] en een vijfde persoon rent achter deze vier mannen aan. Op de [straat 2] wordt minimaal drie keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7.65 mm (hierna: het 7.65mm vuurwapen) en wordt minimaal twee keer met het 9mm vuurwapen geschoten.

Uit forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen in oostelijke richting is geschoten en met het 9mm vuurwapen in westelijke richting. Het 9mm vuurwapen is later onder [persoon 2] aangetroffen en betreft een semiautomatisch werkend pistool van het merk HS, model H11. Op dit wapen is DNA-materiaal van onder meer [persoon 2] aangetroffen. Voor het 7.65mm vuurwapen heeft het NFI op basis van een indicatief vergelijkend onderzoek (zonder bepaling van de bewijskracht) aanwijzingen gevonden dat het na de schietpartij op 11 april 2023 (incident 1) ook is gebruikt bij incident 2 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 12 april 2023) en incident 3 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 13 april 2023).

Over wat zich precies op de [straat 1] en de [straat 2] in Middenbeemster heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de betrokkenen uiteen.

Zijn de verklaringen van [de vader van de verdachte] , [persoon 1] en [persoon 2] voldoende betrouwbaar?

De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig en behoedzaam moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. In een zaak als deze, waarin [de verdachte] de ten laste gelegde feiten ontkent en door de betrokkenen wisselend is verklaard over de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden, geldt dat nog meer.

De raadsman heeft bepleit dat de eerste verklaring van [de vader van de verdachte] over de schietpartij, waarin hij onder meer heeft verklaard dat zijn zoon achter de vier jongens aanrende nadat er op hen werd geschoten, onbetrouwbaar is en van het bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe is het volgende aangevoerd. [de vader van de verdachte] heeft deze verklaring afgelegd toen de politie kort na het schietincident bij hem thuis kwam en de woning doorzocht. Hij heeft toen dus onder stressvolle omstandigheden verklaard. Ook was geen sprake van een verhoorsituatie. [de vader van de verdachte] heeft deze verklaring op een later moment, toen hij als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord, uitdrukkelijk betwist.

De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het feit dat [de vader van de verdachte] op een veel later tijdstip (op 24 maart 2025, bijna twee jaar na het schietincident) is teruggekomen op zijn eerste verklaring maakt die verklaring niet onbetrouwbaar. Dat [de vader van de verdachte] onder zodanige stress verkeerde dat hij juist op dit specifieke onderdeel in strijd met de waarheid zou hebben verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij weegt mee dat dit onderdeel van de verklaring die [de vader van de verdachte] op 11 april 2023 tegenover de politie heeft afgelegd past bij objectieve onderzoeksbevindingen, zoals de hierna te noemen camerabeelden die zicht geven op de [straat 2] en de 7.65mm hulzen die op de [straat 2] zijn aangetroffen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor bedoelde verklaring van [de vader van de verdachte] voor het bewijs kan worden gebruikt.

Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat zij wisselend zouden hebben verklaard. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.

Voor [persoon 1] geldt dat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Op 3 juni 2024 heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. Dat [persoon 1] er mogelijk belang bij heeft gehad om te verklaren zoals hij heeft gedaan over de vraag wie als eerste heeft geschoten, maakt op zichzelf nog niet dat de verklaring van [persoon 1] in zijn geheel als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Het gaat om de totale indruk die zijn verklaring maakt en de wijze waarop deze is afgelegd.

Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [persoon 1] op hoofdlijnen consistent en voldoende specifiek. Aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen draagt bij dat [persoon 1] zichzelf (in hoge mate) heeft belast en dat zijn verklaring op belangrijke onderdelen steun vindt in ander, hierna te noemen, bewijsmateriaal. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaring van [persoon 1] niet van het bewijs uitsluiten.

Het is de rechtbank net als de verdediging niet ontgaan dat [persoon 2] op onderdelen wisselend heeft verklaard, onder meer over de vraag door wie er is geschoten. In het verhoor van 13 juni 2023 heeft [persoon 2] tegenover de politie verklaard dat op hem is geschoten door iemand met een licht getinte huid, hij wilde de naam van deze persoon niet noemen. Tijdens de reconstructie op 26 september 2023 heeft [persoon 2] verklaard dat hij heeft gezien dat [de verdachte] een vuurwapen vasthield en deze in de richting van [persoon 1] (en [de vader van de verdachte] ) bracht, waarna [persoon 2] wegrende en schoten hoorde. In zijn verhoor van 24 april 2025 bij de rechter-commissaris heeft [persoon 2] , op vragen van de raadsman, verklaard dat hij [de verdachte] niet heeft zien schieten. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 2] op dit punt zodanig inconsistent dat zij deze verklaringen niet zal gebruiken voor het bewijs dat [de verdachte] op de [straat 2] heeft geschoten.

Wie heeft geschoten?

De rechtbank komt tot de conclusie dat zowel [persoon 1] als [de verdachte] op 11 april 2023 meermaals met een vuurwapen hebben geschoten. [persoon 1] heeft op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten en op de [straat 2] minimaal twee keer. [de verdachte] heeft op de [straat 2] minimaal drie keer geschoten. [persoon 1] heeft daarbij gebruik gemaakt van het 9mm vuurwapen en [de verdachte] van het 7.65mm vuurwapen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

[persoon 1] heeft bekend dat hij die avond met het 9mm vuurwapen heeft geschoten. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict volgt dat op de [straat 1] zeven keer achter elkaar met het 9mm vuurwapen is geschoten. Verder hebben [de vader van de verdachte] en [de verdachte] verklaard dat [persoon 1] met een vuurwapen in hun richting heeft geschoten.

[de verdachte] heeft verklaard dat hij die avond geen vuurwapen bij zich had en dat hij niet heeft geschoten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en gaat aan deze verklaring voorbij.

Uit het forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met twee verschillende vuurwapens is geschoten en dat de kogels in tegengestelde richting zijn afgevuurd. Op de [straat 2] zijn met het 7.65mm vuurwapen minimaal drie kogels afgevuurd, in oostelijke richting. Tevens heeft forensisch onderzoek aanwijzingen opgeleverd dat ditzelfde 7.65mm vuurwapen later die nacht (incident 2) en op 13 april 2023 (incident 3) is gebruikt om woningen in Purmerend te beschieten. Het beoogde doelwit van deze aanslagen waren respectievelijk [persoon 1] en [persoon 2] , waarmee zeer aannemelijk is dat deze aanslagen een reactie waren op het schietincident van 11 april 2023. Gelet op de richting waarmee met het 7.65mm vuurwapen is geschoten (tegengesteld aan de schoten met het 9mm vuurwapen) en de hiervoor genoemde aanwijzingen uit forensisch onderzoek, is niet aannemelijk dat bij de groep van [persoon 2] , naast het 9mm vuurwapen, ook het 7.65mm vuurwapen voorhanden is geweest. Verder is op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] een videobestand aangetroffen waarop [de verdachte] met twee vuurwapens is te zien. Eén van deze vuurwapens is van hetzelfde merk en type als waarmee op 11 april 2023 op de [straat 2] is geschoten, namelijk een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 27.

[persoon 1] heeft verklaard dat [de verdachte] op de parkeerplaats op de [straat 1] riep dat hij een geladen wapen bij zich had en dat ze geen rare bewegingen moesten maken, want anders zou hij hen ‘kieren’ (de rechtbank begrijpt: doodschieten). Volgens de verklaring van [persoon 1] kan het niet anders dan dat [de verdachte] de andere persoon is geweest die heeft geschoten.

Op de camerabeelden van de [straat 2] is te zien dat één persoon achter vier personen aanrent en [de vader van de verdachte] heeft kort na het schietincident tegenover de politie verklaard dat één van de vier personen op de [straat 1] begon te schieten en dat [de verdachte] vervolgens achter hen aanrende richting de [straat 2] .

Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] degene is geweest die vanaf de [straat 1] achter [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en de andere persoon is aangerend en dat hij vervolgens minimaal drie keer heeft geschoten op de [straat 2] . Dat [de verdachte] heeft geschoten wordt verder ondersteund door een afgeluisterd telefoongesprek van 12 april 2023 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een onbekende derde, waarin [medeverdachte 1] zegt dat dat er “gisteren” was geschoten op [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ) en dat [de verdachte] heeft teruggeschoten (“hij blaaste terug ook”).

De verdediging heeft aangevoerd dat mogelijk een onbekend gebleven persoon op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen heeft geschoten. Dit alternatieve scenario, dat pas op de zitting door de verdediging naar voren is gebracht, is op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier acht de rechtbank dit scenario dan ook volstrekt onaannemelijk.

Heeft [de verdachte] gericht geschoten?

Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat [de verdachte] op de [straat 2] gericht op [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft geschoten. Het dossier bevat weliswaar een aanwijzing voor de positie op de [straat 2] waarvandaan met het 7.65mm vuurwapen is geschoten (gelet op de locatie waar drie 7.65mm hulzen zijn gevonden), maar onduidelijk is waar de hiervoor genoemde personen zich op dat moment bevonden.

Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?

Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling is vereist dat een verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.

De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat [de verdachte] het volle opzet had om [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] van het leven te beroven dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander dan wel zwaar lichamelijk letsel bij die ander - bewust heeft aanvaard. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden.

Omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat [de verdachte] gericht op [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft geschoten, is niet wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van [de verdachte] een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer (dan wel zwaar lichamelijk letsel bij een ander) in het leven is geroepen.

De rechtbank zal [de verdachte] daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

Door achter (in elk geval) [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] aan te rennen en drie keer te schieten op de [straat 2] , kan de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging wel worden bewezen.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [persoon 2] , [persoon 1] en [persoon 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1, meer subsidiair) en dat [de verdachte] op 11 april 2023 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2). Niet kan worden bewezen dat [de verdachte] deze feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging (medeplegen) vrijspreken.

4.3.4

Bewijsoverweging incident 2 (schietincident en ontploffing [adres 1] in Purmerend 12 april 2023)

Inleiding

Op 12 april 2023 omstreeks 04.30 uur is een aanslag gepleegd op een woning aan de [adres 1] in Purmerend. De woning is beschoten en er is een vuurwerkbrandstofcombinatie (VBC, hierna: vuurwerkbom) voor de voordeur tot ontploffing gebracht. De bewoners van deze woning - [persoon 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - waren op het moment van de aanslag niet thuis. [medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn als verdachten aangemerkt.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.

Na het schietincident in Middenbeemster op 11 april 2023 om ongeveer 21.45 uur (incident 1), waarbij [persoon 1] en [de verdachte] met een vuurwapen hebben geschoten, gaat [persoon 1] `s nachts naar zijn woning aan de [adres 1] in Purmerend. [persoon 1] maakt zijn huisgenoot [slachtoffer 1] wakker, vraagt of hij zijn auto mag lenen en waarschuwt hem dat hij eigenlijk niet in de woning zou moeten zijn. [slachtoffer 1] leent zijn auto aan [persoon 1] en zelf vertrekt hij rond 03.00 uur naar zijn werk.

Forensisch onderzoek

Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf het trottoir minimaal vijf keer met een vuurwapen op de woning is geschoten. Er zaten kogelgaten in het woonkamerraam op de begane grond en in de voorgevelafwerking van de slaapkamer die zich op de eerste verdieping van de woning bevindt. In totaal zijn acht hulzen voor de woning aangetroffen en vier kogels in de woning. De afvuursporen in de aangetroffen hulzen en kogels worden volgens het NFI verwacht te zijn verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 27. De rechtbank acht het op grond hiervan aannemelijk dat er met een wapen van dit merk en type op de woning is geschoten.

Het NFI concludeert op basis van het indicatief vergelijkend onderzoek naar de diverse kogels en hulzen die zijn gevonden bij de incidenten 1, 2 en 3, dat er aanwijzingen zijn dat de hiervoor genoemde acht hulzen en vier kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster (incident 1) en bij de beschieting van de woning op 13 april 2023 in Purmerend (incident 3).

Bij de voordeur van de woning heeft door het afsteken van de vuurwerkbom brand gewoed, waardoor de onderste ruit van de voordeur is gebroken. Het deurkozijn en de buitendeur zijn door de hitte aangetast. Door het ontbreken van voldoende brandstof heeft de brand zich niet verder kunnen ontwikkelen en is de schade relatief beperkt gebleven.

Verklaring van [medeverdachte 1]

heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 12 april 2023 met een man, van wie hij de naam niet wil noemen, in de auto van zijn vader naar de [adres 1] in Purmerend is gereden. Toen hij daar aankwam heeft de man gevraagd te wachten. De man zei dat hij iemand wilde laten schrikken. Terwijl [medeverdachte 1] aan het wachten was, hoorde hij een paar knallen. Daarna is hij met de man weggereden. De man vertelde aan [medeverdachte 1] dat er was geschoten.

Camerabeelden

Uit camerabeelden volgt dat de door [medeverdachte 1] gebruikte auto (met [kenteken 2] ; hierna: de auto) om 04.16 uur de [adres 1] in rijdt. Een minuut later keert [medeverdachte 1] de auto en zet deze aan de rechterkant van de straat stil. Om 04.18 uur doet [medeverdachte 1] de lichten van de auto uit. Op camerabeelden van de [adres 1] is om 04.29 uur te zien dat een persoon iets voor de woning aansteekt en daarna richting de stoep loopt. Vervolgens zijn negen schoten hoorbaar. Om 04.30:05 uur doet [medeverdachte 1] de koplampen van de auto weer aan. Om 04.30:47 loopt een persoon naar de passagierskant van de auto en stapt in. Vervolgens rijdt [medeverdachte 1] weg.

Historische verkeersgegevens en ANPR-gegevens

Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [de verdachte] (telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1 van de verdachte] ) blijkt dat tussen 11 april 2023 om 21.51 uur en 12 april 2023 om 21.02 uur geen verbindingen zijn geregistreerd. Dit wijkt af van het normale gebruik van dit telefoonnummer. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat [de verdachte] zijn telefoon met het nummer eindigend op - [telefoonnummer 1 van de verdachte] direct na de schietpartij in Middenbeemster (incident 1) heeft uitgezet en gedurende circa 24 uur niet heeft gebruikt.

Amsterdam

De telefoon van [medeverdachte 1] (telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer medeverdachte 1] ) bevindt zich in de avond van 11 april 2023 in Amsterdam. Rond 23.39 uur stralen de telefoons van [broer van de verdachte] [de verdachte] (hierna: [broer van de verdachte] ), [de verdachte] (met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2 van de verdachte] ) en [medeverdachte 1] aan in hetzelfde gebied in Amsterdam-West. Omstreeks 01.00 uur verplaatst de telefoon van [medeverdachte 1] zich vanuit Amsterdam-West naar Amsterdam-Zuidoost. Om 02.26 uur is de telefoon van [medeverdachte 1] terug in Amsterdam-West. De telefoon van [de verdachte] registreert om 00.49 uur en 02.48 uur verbindingen in de omgeving van de Sloterplas in Amsterdam. Om 3.34 uur registreert het telefoonnummer van [medeverdachte 1] een verbinding in de omgeving van de Coentunnel.

Reis Amsterdam - Middenbeemster

De auto van [medeverdachte 1] verplaatst zich in 28 minuten van Amsterdam naar Middenbeemster. Om 03.38 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding bij afslag Purmerend-Zuid en zes minuten later registreert de telefoon van [de verdachte] (telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2 van de verdachte] ) een verbinding aan de Purmerenderweg in Zuidoostbeemster. Deze zendmast biedt dekking aan de woning van [de verdachte] in Middenbeemster. De hiervoor genoemde registratie van de telefoon van [de verdachte] past bij de reisbewegingen van [medeverdachte 1] . Om 04.02 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding met een zendmast aan de Bamstraweg in Middenbeemster. Ook deze zendmast geeft dekking aan de woning van [de verdachte] .

Reis Middenbeemster - Purmerend - Amsterdam

Om 04.12 uur rijdt [medeverdachte 1] op de N244 (ter hoogte van hectometerpaal 20.6) en om 04.31 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding met een zendmast op de Gorslaan in Purmerend. Eén minuut later passeert de auto van [medeverdachte 1] een ANPR camera in zuidelijke richting aan de Gorslaan in Purmerend. De auto van [medeverdachte 1] verplaatst zich daarna in de richting van Amsterdam-Noord, in de richting van knooppunt De Nieuwe Meer. In dit gebied straalt om 05.02 uur de telefoon van [medeverdachte 1] aan, om 05.07 uur de telefoon van [broer van de verdachte] en om 05.36 uur de telefoon van [de verdachte] , steeds via de zendmast aan de Anderlechtlaan 181 in Amsterdam. Van 05.34 uur tot 06.41 uur worden met de telefoons van [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [broer van de verdachte] verschillende telefoonnummers van hotels gebeld.

Tapgesprek

Op 12 april 2023 vanaf 17.51 uur belt [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven persoon. Dit telefoongesprek, door de politie deels vertaald vanuit zogenoemde “Ish” straattaal, houdt voor zover relevant het volgende in:

[medeverdachte 1] : Gisteren toch hebben wij een bom laten ontploffen en geschoten (poppen=schieten)

NN: Wat?

[medeverdachte 1] : Geschoten

NN: Op wie?

[medeverdachte 1] : Ik ken hem niet

[medeverdachte 1] : Kogels (Ballas =kogels)

NN: Ik weet wat je bedoelt. Maar met jouw auto?

[medeverdachte 1] : Ja broer

NN: Waar?

[medeverdachte 1] : Purmerend (Purra=Purmerend)

NN: Lijp. Kreeg je daar maar 100 euro voor?

[medeverdachte 1] : Nee

NN: Wat dan?

[medeverdachte 1] : Ik word zo betaald

[medeverdachte 1] : Eerst wisten wij het niet snap je?

NN: Ging hij het niet melden? (Melden is zeggen)

[medeverdachte 1] : Nee, toen zei ik tegen die man: Wat is er gaande? Je kan beter eerlijk zijn. Je weet toch want hij deed vaag toch

NN: Jaaaa

[medeverdachte 1] : Pap, pap, pap, toen zei ik aight ohh...ohh (Aight=ja/oke)

NN: Was het op huis of pand?

[medeverdachte 1] : Ja broer

NN: Lijp

[medeverdachte 1] : ntv

NN: Ging je hem daarna thuisbrengen?

[medeverdachte 1] : Wie?

NN: Hem?

[medeverdachte 1] : Nee, naar buurt

[medeverdachte 1] : Lijp racen naar de buurt (lachen)

(…)

[medeverdachte 1] : Er was gisteren geschoten op [voornaam verdachte] (fon.) toch?

NN: Hebben ze hem geschoten?

[medeverdachte 1] : Ja en hij blaaste terug ook. Gewoon voor z’n osso waar z’n pa bij was alles

NN: Echt?

[medeverdachte 1] : Vijf niggers of zo

NN: ntv

[medeverdachte 1] : Ja. Ze belden bij hem aan, zeiden ze, We zoeken Collin (NG)

NN: Collin? Hoezo Collin?

[medeverdachte 1] : Ik weet niet, Z’n pa zegt: Collin? Wie is Collin? Er is hier geen Collin.

NN Ja.

[medeverdachte 1] : En [voornaam verdachte] (NG) komt naar beneden en zei: Wie zijn jullie? Hij zegt wacht op de hoek een minuut kom ik terug.

NN: Ja

[medeverdachte 1] : En hij komt zo terug, pap, pap, pap. Pap, pap, pap. Die niggers zeggen kom praten. We willen allen praten. Hij zegt broer we kunnen ook op afstand praten toch,

dit dat.

NN: Ja

[medeverdachte 1] : Dit dat, hij gaat zo mee, pap, pap, pap. In ene komen er een paar niggers van de andere kanten

NN: Hmhm

[medeverdachte 1] ; Ze moesten die bradda hebben, eentje trekt die P maar hij moest nog laden, maar die van [voornaam verdachte] (NG) was nog geladen. Hij loste op zij en hun lossen ook, en ze beginnen met z’n vijven te rennen. En nu hij heeft eentje geraakt volgens mij.

NN: ...ntv...

[medeverdachte 1] : Maar die kankermongool heeft mij geboord. Snap je?

NN: Wat dan?

[medeverdachte 1] : Hij zei van: Kun je me naar osso brengen?

NN: Ja

[medeverdachte 1] : Wist je nog

NN: Ja

[medeverdachte 1] : Ik zei... ntv... geen stress. Nu komen in Purra (fon) in ene hij zegt zo van: Als je scotoe ziet dit dat, je weet toch blijf pitch (fon) ik zeg broer wat. Ntv. Dit dat. En toen had ie het verteld.

NN: En toen centen en zo?

[medeverdachte 1] : Ja bro kankerzielig

Met wie is [medeverdachte 1] naar Purmerend gereden?

De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, vast dat [medeverdachte 1] in de nacht van 11 op 12 april 2024 samen met [de verdachte] naar de [adres 1] in Purmerend is gereden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.

In de eerste plaats zegt [medeverdachte 1] in het hiervoor weergegeven telefoongesprek van 12 april 2023 tegen een onbekende derde: “Gisteren toch hebben wij een bom laten ontploffen en geschoten”. Ook zegt [medeverdachte 1] dat hij “hem” daarna niet naar huis maar naar de “buurt” heeft gebracht. Deze opmerkingen passen bij de hiervoor beschreven reisbewegingen en zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte 1] en [de verdachte] , waaronder dat hun telefoons om ongeveer 03.45 uur hetzelfde dekkingsgebied in Zuidoostbeemster aanstralen.

Bovendien merkt [medeverdachte 1] in datzelfde telefoongesprek op dat het vuurwapen van “ [voornaam verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ) nog was geladen en dat hij heeft geschoten (“Hij loste op zij”). Direct daarna, aldus refererend aan [de verdachte] , zegt [medeverdachte 1] : “Maar die kankermongool heeft mij geboord. Snap je?”.

Op de vraag van de onbekende derde wat [medeverdachte 1] daarmee bedoelt, zegt [medeverdachte 1] : “Hij zei van: Kun je me naar osso brengen? (…) Ik zei... ntv... geen stress. Nu komen in Purra (de rechtbank begrijpt: Purmerend) in ene hij zegt zo van: Als je scotoe (de rechtbank begrijpt: politie) ziet dit dat, je weet toch blijf pitch (fon) ik zeg broer wat. Ntv. Dit dat. En toen had ie het verteld.

De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] met “die kankermongool” [de verdachte] heeft bedoeld, die hem pas in Purmerend heeft verteld wat het plan was.

De tussenconclusie is dat [medeverdachte 1] met de opmerking “wij hebben een bom laten ontploffen en geschoten”, het over zichzelf en [de verdachte] heeft.

Uit de verklaring van [medeverdachte 1] leidt de rechtbank verder af dat hij met één ander persoon in de [adres 1] in Purmerend is geweest. Uit de camerabeelden volgt ook dat [medeverdachte 1] in de auto is blijven zitten, terwijl de andere persoon op de woning heeft geschoten en een vuurwerkbom voor de deur van de woning heeft aangestoken.

Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] op de woning heeft geschoten waar [persoon 1] destijds verbleef en dat hij de vuurwerkbom bij die woning tot ontploffing heeft gebracht. [de verdachte] heeft daarbij vermoedelijk gebruik gemaakt van het vuurwapen waarmee hij de avond daarvoor in Middenbeemster had geschoten.

De verklaring van [de verdachte] dat hij alleen met zijn neef, van wie hij de naam niet wil noemen, vanuit Amsterdam naar Middenbeemster is gereden om thuis kleding op te halen, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen volstrekt ongeloofwaardig.

Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?

[de verdachte] heeft de vuurwerkbom bij de voordeur van de woning afgestoken en daarna hij heeft meermaals met een vuurwapen op de woning geschoten. Door het afsteken van de vuurwerkbom is brand en daarmee gemeen gevaar voor goederen ontstaan. De ten laste gelegde feiten onder 4 (het teweegbrengen van een ontploffing) en 5 (bedreiging) zijn dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Daarnaast acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat [de verdachte] , door het voorhanden hebben van een vuurwerkbom en een auto, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor brandstichting (feit 3).

Aan [de verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij (samen met een of meer anderen) een vuurwapen, vuurwerkbom en een auto heeft verworven of voorhanden gehad en dat deze goederen bestemd waren tot het begaan van moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachten rade. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad moet niet alleen gekeken worden naar de aard van de voorwerpen, maar ook naar het misdadig doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van een plan of voorbedachte raad om de bewoners van de woning aan de [adres 1] in Purmerend te doden. Ook blijkt niet van het (voorwaardelijk) opzet van [de verdachte] op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij deze bewoners. [de verdachte] zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Vrijspraak medeplegen

De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en één of meer anderen niet is komen vast te staan. [de verdachte] wordt daarom vrijgesproken van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde medeplegen.

Conclusie

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van brandstichting (feit 3), het teweegbrengen van een ontploffing (feit 4) en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (feit 5).

4.3.5

Bewijsoverweging incident 3 (schietincident [adres 2] in Purmerend 13 april 2023)

Inleiding

Op 13 april 2023 omstreeks 22:50 uur is de (galerij)woning aan de [adres 2] in Purmerend beschoten. De bewoners waren op dat moment thuis en lagen in bed. In de naastgelegen woning (op [adres 6] ) woonde [persoon 2] met zijn moeder. [de verdachte] en [medeverdachte 4] zijn als verdachten van deze beschieting aangemerkt.

De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast.

Forensisch onderzoek

Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal zes keer op de voordeur van de woning is geschoten. Deze voordeur is gelegen op de eerste verdieping en bereikbaar via een trap. In de glazen ruit van de voordeur zaten zes kogelgaten. De aangetroffen doorschoten en inschoten zaten op verschillende hoogten in de voordeur. De kogels hebben een schootsbaan in stijgende lijn afgelegd: vanaf het trottoir op de openbare weg naar de voordeur op de eerste verdieping. Achter de voordeur bevindt zich een trap naar boven en een toegangshal. Aan de andere kant van deze toegangshal, in het verlengde van de voordeur, is een deur naar een slaapkamer. Tijdens het schietincident was de dochter van het gezin in deze slaapkamer aanwezig. De moeder en haar vriend bevonden zich op dat moment in hun slaapkamer op de tweede verdieping.

Op de openbare weg, voor de trap naar de galerij, zijn in totaal vijf hulzen aangetroffen. Een zesde huls is aangetroffen op de eerste trede van de trap naar de galerij. Op al deze hulzen stond de tekst: “7.65 GECO”. In de toegangshal van de woning zijn diverse (gefragmenteerde) projectieldelen gevonden. In de trap in de toegangshal zijn op verschillende plekken schotbeschadigingen aangetroffen.

De afvuursporen in de aangetroffen hulzen en (delen van) kogels worden volgens het NFI verwacht te zijn verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 27. De rechtbank acht het op grond hiervan aannemelijk dat er met een wapen van dit merk en type op de woning is geschoten.

Het NFI concludeert op basis van het indicatief vergelijkend onderzoek naar de diverse kogels en hulzen die zijn gevonden bij de incidenten 1, 2 en 3, dat er aanwijzingen zijn dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen en kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster (incident 1) en bij de beschieting van de woning op 12 april 2023 in Purmerend (incident 2).

Historische verkeersgegevens, ANPR-gegevens en telecom

Contact tussen [de verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] voorafgaand aan het schietincident

Op 13 april 2023 om 20:40 uur rijden [naam 4] en [de verdachte] met de auto van [naam 4] naar Hoofddorp. Om 21:31 bevinden de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich in Amsterdam-West.

Om 21.40 uur belt [medeverdachte 2] naar [de verdachte] . [medeverdachte 3] wordt door [medeverdachte 2] aan dit gesprek toegevoegd. [de verdachte] zegt tegen [medeverdachte 3] : “Bro je stuurt je tjappie naar mij toe wie is hij”. [medeverdachte 3] antwoordt: “laten we het gewoon doen broer die man is aan der voor”. [de verdachte] zegt tegen [medeverdachte 3] dat hij verantwoordelijk is als het misgaat en merkt daarbij op: “straks neemt ie die de P (de rechtbank begrijpt: pistool) mee”. [medeverdachte 3] zegt daarop dat hij weet waar die man woont en [medeverdachte 2] merkt op dat als hij “die P” meeneemt, hij een probleem heeft.

Vervolgens zegt [medeverdachte 3] tegen [de verdachte] : “Ey Z geef hem gewoon wat pap (de rechtbank begrijpt: geld), waarop [de verdachte] antwoordt dat hij “pap” krijgt en dat [medeverdachte 3] hem naar buiten moet laten komen en dat ze er bijna zijn. [medeverdachte 3] zegt dan tegen [de verdachte] : “hij gaat het gewoon doen broer leg hem gewoon uit”. [de verdachte] antwoordt daarop als volgt: “Ja, ik ga hem uitleggen. Als hij lomp is pik, heb je echt een probleem met me”.

[de verdachte] , [naam 4] en [medeverdachte 4] in Amsterdam

Om 21:46 uur en 21:47 uur registreren de telefoons van [naam 4] en [de verdachte] verbindingen in Amsterdam, ter hoogte van knooppunt Badhoevedorp/Amsterdam. Enkele minuten later bevinden de telefoons van [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [naam 4] zich in hetzelfde dekkingsgebied in Amsterdam (Rembrandtpark / Postjesweg).

De telefoon van [medeverdachte 4] registreert om 21:56 uur nog een verbinding in de omgeving, waarna met deze telefoon tot 23:08 uur geen telecommunicatieactiviteiten worden geregistreerd. Het is daarom waarschijnlijk dat de telefoon van [medeverdachte 4] gedurende deze periode heeft uitgestaan. De telefoon van [de verdachte] blijft tot 14 april 2023 uur om 02:48 uur verbinding maken met zendmasten in Amsterdam.

Reis [naam 4] en [medeverdachte 4] Amsterdam - Purmerend - Amsterdam

Een voertuig met [kenteken] (hierna: de auto) wordt toegeschreven aan [naam 4] , omdat hij in de periode van eind december 2022 tot medio mei 2023 meermaals in deze auto is gecontroleerd of daarmee in verband is gebracht. Eind december 2022 heeft [naam 4] tijdens een controle door de politie verklaard dat hij de auto mocht gebruiken.

Op 13 april 2023 om 22:15 uur is de auto geregistreerd bij de A10 Coentunnel, in de richting van Purmerend. Ook de telefoon van [naam 4] (telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer van medeverdachte 5] ) verplaatst zich op dat moment richting Purmerend. Om 22:45 uur is de auto geregistreerd op de Gorslaan/Weteringstraat in Purmerend. Zeven minuten later wordt melding gemaakt van het schietincident dat heeft plaatsgevonden aan de [adres 2] in Purmerend. De plaats delict ligt op 2,6 km afstand van de ANPR-camera aan de Gorslaan in Purmerend.

Om 23:08 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 4] een verbinding in de omgeving van Landsmeer/Amsterdam Ringweg A10-Noord. Om 23:24 uur registreert de telefoon van [naam 4] nog in Amsterdam-West en tussen 23:44 uur en 6:17 uur in Purmerend.

Contact [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] na het schietincident

Op 13 april 2023 om 23.33 uur, ongeveer veertig minuten na het schietincident, belt [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar [medeverdachte 4] en vraagt of “die torie” gelukt is. [medeverdachte 4] reageert bevestigend (“ja man”). [naam 1] vraagt aan [medeverdachte 4] of hij gelijk “pap” heeft gekregen, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: “Ik wacht nu op [voornaam verdachte]” (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ). [medeverdachte 4] laat omstreeks 23:33 uur in een chatgesprek aan [naam 1] weten dat hij bij het Slotervaartziekenhuis (“Slv ziekenhuis”) is.

Kort na het gesprek tussen [medeverdachte 4] en [naam 1] , omstreeks 23:36:04 uur, vindt een telefoongesprek plaats tussen [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt aan [de verdachte] waar hij is. [de verdachte] antwoordt daarop dat hij er over tien minuten is en dat [medeverdachte 4] daar moet blijven. De telefoon van [medeverdachte 4] registreert tussen 23:30 en 23:52 uur verbindingen ter hoogte van Amsterdam Sloterpolder. Deze zendmast geeft dekking aan het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam.

Ontmoeting [de verdachte] en [persoon 8]

Op 13 april 2023 rond 23:41 uur heeft [de verdachte] een ontmoeting met [persoon 8] (hierna: [persoon 8] ) in een coffeeshop in Sloterdijk. [persoon 8] is een vriend van [persoon 2] . Volgens [persoon 8] was [de verdachte] onrustig en wilde hij de gegevens van [persoon 2] weten. [persoon 8] heeft verklaard dat hij via Instagram [persoon 2] heeft gebeld en de telefoon toen aan [de verdachte] heeft gegeven. [de verdachte] heeft vervolgens met [persoon 2] gesproken.

[de verdachte] is boos op [naam 2] vanwege het verkeerde adres

In de telefoon van [naam 3] , een vriend dan wel kennis van [de verdachte] , zijn vier video’s aangetroffen waarop [de verdachte] te zien is. Deze video’s zijn ongeveer één uur na het onderhavige schietincident opgenomen, op 13 april 2023 tussen 23:50 en 23:54 uur. Te zien is dat [de verdachte] via Snapchat belt met [naam 2] (hierna: [naam 2] ).

In het eerste videofragment zegt [de verdachte] : “Ze hebben de verkeerde osso. Het is echt de verkeerde osso” en “Ey niffo (…) Rij naar ziekenhuis die chappie (fon) wacht daar toch op me”.

In het tweede videofragment zegt [de verdachte] tegen [naam 2] : “Wollah niffo (…) Ik wil nu naar je kanker straat komen en je uit je kanker kamer trekken broer, voor deze geintje sahbi (fon) (…) Je stuurt mij naar kanker verkeerde adres brada”.

[de verdachte] is blijkbaar boos op [naam 2] omdat hij het verkeerde adres van hem heeft gekregen, hetgeen steun vindt in de omstandigheid dat [de verdachte] op dat moment reeds heeft geprobeerd om via [persoon 8] de juiste gegevens van [persoon 2] te verkrijgen. De telefoon van [de verdachte] verplaatst zich ondertussen met de auto naar het Slotervaartziekenhuis, waar [medeverdachte 4] zich bevindt.

Conclusie

Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 4] is door [medeverdachte 3] bij [de verdachte] aangedragen voor het uitvoeren van een opdracht, waarbij een pistool (‘P’) zal worden gebruikt. Kort na het telefonisch overleg tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [de verdachte] , hebben [de verdachte] en [naam 4] een ontmoeting met [medeverdachte 4] in Amsterdam. [de verdachte] heeft [medeverdachte 4] uitleg en instructies gegeven over de opdracht. [naam 4] is samen met [medeverdachte 4] van Amsterdam naar Purmerend gereden. Vervolgens heeft [medeverdachte 4] , in opdracht van [de verdachte] en met het vuurwapen van [de verdachte] , op de woning aan de [adres 2] geschoten. [persoon 2] , met wie [de verdachte] een conflict had, woonde destijds met zijn moeder in de daarnaast gelegen woning (op [adres 6] ) en was het beoogde slachtoffer. Kort na het schietincident heeft [de verdachte] geprobeerd om (via [persoon 8] ) het juiste adres van [persoon 2] te achterhalen. Ruim een uur na de beschieting heeft [de verdachte] [medeverdachte 4] bij het Slotervaartziekenhuis ontmoet om hem te betalen voor de opdracht die hij die avond voor [de verdachte] had uitgevoerd.

Welke rol had [de verdachte] bij de beschieting van de woning?

De raadsman heeft aangevoerd dat [de verdachte] afwezig was bij de uitvoering van het feit en dat over een belangrijke rol van [de verdachte] in de fase daaraan voorafgaand onvoldoende kan worden vastgesteld, zodat hij van de feiten 6 en 7 moet worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.

Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de beoordeling of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte. Het gaat erom dat de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict tenminste een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.

Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de bewijsmiddelen dat [de verdachte] opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 4] om de betreffende woning te beschieten. [de verdachte] heeft [medeverdachte 4] uitgelegd wat de opdracht inhield en een vuurwapen aan hem verstrekt. Nadat [medeverdachte 4] de opdracht had uitgevoerd, heeft [de verdachte] hem betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de verdachte] aldus een leidende en sturende rol gehad in het beschieten van de woning. Hoewel geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit, is de bijdrage van [de verdachte] aan de beschieting van zodanig gewicht dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.

Hoe moet de beschieting van de woning worden gekwalificeerd?

Op het moment van de beschieting waren de bewoonster, haar dochter en haar vriend (hierna gezamenlijk: de bewoners) in de woning aanwezig. Uit het dossier blijkt niet dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] uit zijn geweest op de dood van de bewoners. Van zogenoemd vol opzet is daarom geen sprake.

De vraag is vervolgens of [de verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 4] voorwaardelijk opzet op de dood van één of meer van de bewoners hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander - is aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat (i) de ten laste gelegde gedraging een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer in het leven heeft geroepen, (ii) de verdachte ten tijde van de gedraging wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en (iii) hij die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen.

Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Leidend bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans op het gevolg, is de vraag of die kans naar objectieve maatstaven aanwezig kon worden geacht. ‘Objectief’, omdat het gaat om een beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging en een inschatting van de kans op het intreden van de potentiële gevolgen ervan door een objectieve buitenstaander (zoals de rechter). Bepalend is dus niet de inschatting ervan door de dader. Met andere woorden: voor een strafbare poging tot doodslag is vereist dat - hoewel het gevolg niet is ingetreden - het beschermde rechtsgoed (hier: het leven van een ander) daadwerkelijk in gevaar is gebracht.

De rechtbank is in het licht van het hiervoor weergegeven beoordelingskader van oordeel dat door het schieten op de woning geen (feitelijk) aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van de bewoners in het leven is geroepen, en overweegt daartoe als volgt.

Vanaf de openbare weg is zes keer op de voordeur van de woning op de eerste verdieping geschoten. De kogels zijn vanaf het trottoir op de openbare weg in een stijgende lijn door de ruit van de voordeur gegaan en in (de trap in) de toegangshal terechtgekomen, terwijl de bewoners zich op dat moment niet in die hal bevonden. De bewoonster en haar vriend waren in hun slaapkamer op de tweede verdieping van de woning. De dochter van de bewoonster was in haar slaapkamer die zich aan de andere kant van de toegangshal bevindt. In deze slaapkamers zijn geen projectielen of schotbeschadigingen aangetroffen. Gedurende de beschieting hebben de bewoners zich niet door de woning bewogen.

Omdat niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op de dood van één van de bewoners heeft bestaan, kan voorwaardelijk opzet op de dood niet worden aangenomen.

Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier evenmin worden vastgesteld dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] uit zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij één of meer van de bewoners. Ook van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is geen sprake, aangezien het schieten op de woning in de gegeven omstandigheden geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij één of meer van de bewoners in het leven heeft geroepen.

De conclusie is dat [de verdachte] van de ten laste gelegde poging doodslag (feit 7 primair) en poging zware mishandeling (feit 7 subsidiair) moet worden vrijgesproken.

Wel acht de rechtbank bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging van de bewoners met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 7 meer subsidiair).

Vrijspraak voorbereidingshandelingen

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) hebben gehad om de bewoners te doden dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De omstandigheden waaronder de beschieting heeft plaatsgevonden, duiden daar niet op. Er is immers, op een laat tijdstip in de avond, vanaf de straat op de voordeur van een donkere woning geschoten. Het was niet bekend of iemand in de woning aanwezig was, laat staan waar in de woning diegene zich dan zou bevinden. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op het afgeven van een zeer bedreigende boodschap. Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling van [de verdachte] was dat [persoon 2] zich bedreigd en geïntimideerd zou voelen.

Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat [de verdachte] voorbereidingen heeft getroffen om een moord, doodslag of een zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Uit het dossier blijkt ook niet dat het opzet van [de verdachte] hierop was gericht. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van de onder feit 6 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen vrijspreken.

4.3.6

Vrijspraak incident 5 (explosie [adres 2] [adres 6] in Purmerend 17 april 2023)

Inleiding

Op 17 april 2023 omstreeks 01:15 uur heeft een explosie plaatsgevonden bij twee woningen, gelegen aan de [adres 2] [adres 6] in Purmerend. Voor de voordeur van de woning op [adres 2] is een vuurwerkbom geplaatst en tot ontploffing gebracht. Vervolgens is er brand in deze woning ontstaan. Ten tijde van het incident waren drie personen in de woning op [adres 2] aanwezig: de bewoonster, haar dochter en de vriend van de bewoonster. De brand bij de voordeur was van dien aard dat de bewoners daar niet naar buiten konden. De brandweer heeft de bewoners via een ladder, aan de achterkant van het huis, naar buiten geholpen. De bewoners hadden rook ingeademd en moesten ter controle naar het ziekenhuis. In de woning op [adres 6] woonde [persoon 2] met zijn moeder. Ook aan deze woning is brandschade ontstaan.

[de verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn aangemerkt als verdachten van het teweegbrengen van de explosie en de brandstichting.

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [de verdachte] strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de voorbereiding dan wel uitvoering van de ontploffing en brandstichting op 17 april 2023. [de verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van de onder 9 en 10 ten laste gelegde feiten.

4.3.7

Bewezenverklaring incident 6 (poging tot afpersing van [persoon 2] op 14 april 2023)

Gelet op het in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprek van 14 april 2024 tussen [persoon 2] en [de verdachte] en de bekennende verklaring van [de verdachte] , acht de rechtbank met de raadsman wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] heeft geprobeerd om [persoon 2] af te persen op 14 april 2024 (feit 8).

4.4

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, 7 meer subsidiair en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1
(incident 1)

meer subsidiair:

hij op 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, [persoon 1] en [persoon 2] en onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen kogels af te vuren;

2
(incident 1)

hij op 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka, model 27 en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het kaliber 7,65 mm Browning, voorhanden heeft gehad;

3
(incident 2)

hij in de periode van 11 april tot en met 12 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting in de woning van [persoon 1] en onbekende personen die zich mogelijk in de woning aan het adres van de [adres 1] te Purmerend zouden bevinden, opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel, te weten

- een zogenaamde Vuurwerk Brand Combinatie, zijnde een stuk vuurwerk in combinatie met een brandversnellende stof en

- een auto, een Volkswagen Polo met [kenteken 2] ,

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;

4
(incident 2)

hij op 12 april 2023 te Purmerend, aan de [adres 1] te Purmerend, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, zijnde een stuk vuurwerk in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van de woning gelegen aan de [adres 1] te Purmerend aan te steken en tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen te duchten was;

5
(incident 2)

hij op 12 april 2023 te Purmerend, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [persoon 1] , zijnde bewoners van de woning gelegen aan de [adres 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen kogels af te vuren op die woning;

7
(incident 3)

meer subsidiair:

hij op 13 april 2023 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, de bewoners van de woning, gelegen aan de [adres 2] te weten: [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een vuurwapen kogels af te vuren;

8
(incident 6)

hij op 14 april 2023 te Purmerend, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van duizend Euro dat aan die [persoon 2] toebehoorde, door die [persoon 2] te zeggen dat hij het geld aan verdachte moest betalen en dat er anders naar Osdorp zou worden gegaan om ‘gas te geven’ en daarbij duidelijk te maken dat het hem menens is door te zeggen dat hij hem gisteren al had willen doden/kisten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is [de verdachte] daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Wat aan [de verdachte] onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, 7 meer subsidiair en 8 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Hij moet hiervan worden vrijgesproken.

5
Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
5.1

Beroep op noodweer ten aanzien van feit 1 meer subsidiair

De raadsman heeft ten aanzien van incident 1 (de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster) betoogd dat sprake was van een noodweersituatie. Daartoe is aangevoerd dat [persoon 1] op [de verdachte] en zijn vader [de vader van de verdachte] heeft geschoten en dat het terugschieten door [de verdachte] een proportionele reactie was om het gevaar dat er in zijn richting en dat van zijn vader was, af te wenden.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het sporenbeeld en de camerabeelden volgt dat [de verdachte] vanaf de parkeerplaats op de [straat 1] tot op de [straat 2] achter [persoon 1] en de andere drie vluchtende personen is aangerend. Vervolgens heeft [de verdachte] op de [straat 2] minstens drie keer in oostelijke richting geschoten, dat wil zeggen in de richting waar de vier personen naartoe zijn gevlucht. De noodweersituatie die op de [straat 1] bestond, toen [persoon 1] in de richting van [de verdachte] en zijn vader schoot, was op de [straat 2] dan ook niet langer aanwezig. Bovendien kan het schieten door [de verdachte] op de [straat 2] , gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag en de vluchtende bewegingen van [persoon 1] en de andere drie personen, niet worden aangemerkt als verdedigingshandeling. Deze handelingen van [de verdachte] moeten naar de kern bezien als aanvallend worden aangemerkt.

5.2

Kwalificatie van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1 meer subsidiair en feit 5 (telkens):

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

feit 2:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

feit 3:

voorbereiding van opzettelijk brand stichten

feit 4:

opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

feit 7 meer subsidiair:

medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd

feit 8:

poging tot afpersing.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6
Strafbaarheid van [de verdachte]

De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 (meer subsidiair) een beroep gedaan op noodweerexces. Het is volgens de raadsman aannemelijk dat het schieten op [de verdachte] en zijn vader tot een hevige gemoedsbeweging heeft geleid, als gevolg waarvan hij zich te lang heeft verdedigd of daarin te ver is gegaan.

Omdat de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat op de [straat 2] geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen.

Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de [de verdachte] uitsluit. [de verdachte] is dus strafbaar.

7
Motivering van de sanctie
7.1

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr)), zoals door de reclassering is geadviseerd.

7.2

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf aanzienlijk te matigen.

7.3

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten

In april 2023 werden Middenbeemster en Purmerend opgeschrikt door een golf van geweld tussen twee groepen verdachten. De oorzaak van deze geweldsincidenten is tot op heden onduidelijk gebleven.

De verdachte heeft zich in een week tijd schuldig gemaakt aan: 1) bedreiging door met een vuurwapen te schieten in een woonwijk in Middenbeemster, 2) verboden vuurwapen- en munitiebezit, 3) brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning in Purmerend en het voorbereiden hiervan, 4) bedreiging door op een woning te schieten in Purmerend, 5) het medeplegen van een bedreiging door te schieten op een andere woning in Purmerend en 6) poging tot afpersing van [persoon 2] .

De golf van geweld begon in de avond van 11 april 2023 in Middenbeemster, toen [persoon 1] aan de deur bij de woning van de verdachte kwam. De verdachte is daarop met een vuurwapen naar buiten gegaan. Vervolgens is ruzie ontstaan tussen [de verdachte] en de groep van onder meer [persoon 2] en [persoon 1] . Op enig moment heeft [persoon 1] in de richting van de verdachte geschoten, waarna de groep van [persoon 2] is weggerend. De verdachte is hen achterna gerend en heeft op straat in een woonwijk meerdere malen geschoten.

Diezelfde nacht nog (op 12 april 2023) is de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar de woning van [persoon 1] in Purmerend gereden. De verdachte heeft een vuurwerkbom bij de voordeur afgestoken en heeft met zijn vuurwapen minimaal vijf keer op de woning geschoten, waaronder richting de slaapkamer. Het is een gelukkige omstandigheid dat de bewoners ten tijde van de aanslag niet thuis waren, anders had iemand ernstige verwondingen of dodelijk letsel kunnen oplopen als gevolg van de beschieting.

Een dag later, op 13 april 2023, heeft de verdachte opdracht gegeven aan medeverdachte [medeverdachte 4] om de woning aan [adres 2] in Purmerend te beschieten en daartoe zijn vuurwapen aan hem verstrekt. [medeverdachte 4] heeft die avond minimaal zes keer op deze woning geschoten. De drie bewoners waren op dat moment thuis en lagen in bed. Als één van hen zich tijdens de beschieting door de woning had bewogen had hij of zij door een kogel geraakt kunnen worden, met alle ernstige gevolgen van dien. Gebleken is dat [de verdachte] de verkeerde woning heeft laten beschieten; het was namelijk zijn bedoeling om de woning van [persoon 2] (op [adres 6] ) te beschieten.

In de nacht van 13 op 14 april 2023 is een vuurwerkbom bij de woning van de verdachte tot ontploffing gebracht, waardoor brand in die woning is ontstaan. Dit lijkt een reactie te zijn op de hiervoor genoemde aanslagen gericht op [persoon 1] en [persoon 2] . Op 14 april 2023 heeft de verdachte vervolgens geprobeerd [persoon 2] af te persen, door te zeggen dat hij € 1.000,- moet betalen omdat er anders ‘gas zou worden gegeven’ en dat hij [persoon 2] eigenlijk een dag eerder al had willen doden.

De verdachte heeft zeer ernstige en gewelddadige strafbare feiten gepleegd, die kennelijk tot doel hadden om leden van een andere groep te bedreigen en intimideren. Hij was daarbij mede uit op wraak, naar aanleiding van twee incidenten die zich bij zijn woning hadden voorgedaan. De beschietingen en explosies vonden ’s avonds en ’s nachts plaats in woonwijken in Middenbeemster en Purmerend en hebben grote impact gehad op de direct betrokkenen en omwonenden. De bewoners van de woning aan [adres 2] zijn het slachtoffer zijn geweest van een vergisaanslag. Als gevolg van de beschieting van hun woning zijn zij geconfronteerd met veel gevoelens van angst en onveiligheid.

De schietincidenten en ontploffing hebben bovendien voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij geleid.

De kennelijke onverschilligheid bij de verdachte ten aanzien van de mogelijke gevolgen van zijn handelen vindt de rechtbank schokkend. De verdachte komt op basis van de afgeluisterde gesprekken in het dossier berekenend en gewetenloos over. Uit het dossier volgt ook dat de verdachte niet van plan was om te stoppen met het plegen van ernstige strafbare feiten. Omdat hij is aangehouden heeft hij daaraan niet meer kunnen bijdragen. Ter zitting heeft de verdachte geen enkele blijk gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen.

De rechtbank zal bij het opleggen van de straf in strafverzwarende zin rekening houden met het feit dat de verdachte een initiërende en leidende rol bij voornoemde geweldsfeiten heeft gehad.

Persoon van de verdachte

De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de onderhavige feiten niet voor een soortgelijk delict is veroordeeld. In november 2024 is de verdachte vanwege onder meer diefstal, poging tot zware mishandeling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf. Omdat deze veroordeling dateert van na de feiten in deze zaak, zal de rechtbank het strafblad van de verdachte niet strafverzwarend meewegen.

Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 1 oktober 2025. Volgens de reclassering is sprake van een delictpatroon. Bovendien heeft de verdachte tijdens zijn schorsing in de onderhavige zaak een overval in België gepleegd (in september 2024) en zit daarvoor nu gedetineerd in België. Vanwege deze langdurige detentie ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. De reclassering heeft geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.

De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte.

Overschrijding redelijke termijn

De rechtbank ziet aanleiding om bij de aan de verdachte op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.

De verdachte is op 15 april 2023 aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte kon er vanaf dat moment van uitgaan dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd. Die verwachting was gelet op de aard van de verdenking ook naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. Omdat het eindvonnis op 5 december 2025 wordt gewezen en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer acht maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.

Straf

De rechtbank is van oordeel dat alleen de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank mede gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

Alles afwegend, acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar passend. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een gevangenisstraf van 7 jaar en 10 maanden opleggen.

Deze straf is aanzienlijk lager de straf die de officier van justitie heeft geëist. Dit komt omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel is dat een aantal (ernstige) beschuldigingen niet wettig en overtuigend zijn bewezen.

De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft verzocht om de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Omdat de verdachte de schorsingsvoorwaarden heeft overtreden door in België een strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank deze vordering toewijzen.

8
Vrijheidsbenemende / vrijheidsbeperkende maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat, overeenkomstig het advies van de reclassering, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) aan de verdachte wordt opgelegd. De verdediging heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.

Uit het rapport van de reclassering van 1 oktober 2025 blijkt dat zij oplegging van voornoemde maatregel noodzakelijk acht om de verdachte na de gevangenisstraf te blijven ondersteunen in de vorm van reclasseringstoezicht. De reclassering is, mede gelet op de veroordeling in België en de omstandigheid dat verdachte tot een rivaliserende jeugdgroep in Purmerend behoort, van mening dat de verdachte een dreiging vormt voor de orde en veiligheid. Gezien de vermoedelijk meervoudige problematiek bij de verdachte in combinatie met zijn beperkte leerbaarheid kan de GVM dienen als vangnet na detentie.

De rechtbank is gelet op het reclasseringsrapport van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om de verdachte, ook na de detentie, onder toezicht te stellen noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst naar een aanvaardbaar risico terug te kunnen dringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is voldaan. De oplegging is namelijk in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.

De rechtbank zal daarom naast een gevangenisstraf, aan de verdachte de maatregel opleggen als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.

9
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 6] (incident 2)
9.1

De vordering

[slachtoffer 6] heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal € 3.200,- voor de feiten 4 en 5, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.200,- voor vergoeding van materiële schade en € 2.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende onderdelen:

1. Betaalde boetes: € 700,-;

2. Zonnebril: € 500,-.

Verder verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.2

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het materiële deel van de vordering voor zover deze ziet op de boetes moet worden afgewezen, dat het materiële deel van de vordering met betrekking tot de zonnebril toewijsbaar is mits onbetwist en dat het immateriële deel van de vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.000,-. Het toegewezen deel van de vordering moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook moeten de verdachten hoofdelijk veroordeeld worden tot het betalen van de schadevergoeding.

9.3

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid moet volgen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de boetes door [persoon 1] aan de benadeelde partij moeten worden betaald en niet door de verdachte, dat van schade aan de zonnebril niet is gebleken en dat de immateriële schade niet onderbouwd is.

9.4

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade af. De boetes die door de benadeelde partij betaald zouden zijn voor [persoon 1] staan immers los van de bewezen verklaarde feiten. De gestelde schade aan de zonnebril is niet onderbouwd, zodat een rechtstreeks verband tussen deze gestelde schade en de bewezenverklaarde feiten niet kan worden vastgesteld.

Vergoeding van immateriële schade is op grond van artikel 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.

De benadeelde partij heeft geen informatie verstrekt waaruit blijkt dat hij door het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat anderszins sprake is van een aantasting in de persoon, omdat de benadeelde partij niet met concrete gegevens heeft onderbouwd welke gevolgen het strafbare feit voor hem heeft gehad. Van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke situatie, waarin nadelige geestelijke gevolgen voor het slachtoffer zonder onderbouwing kunnen worden aangenomen, is in dit geval geen sprake. Hierbij weegt mee dat de benadeelde partij ten tijde van de ontploffing van de vuurwerkbom bij de woning en de beschieting van de woning, niet thuis was.

De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om zijn vordering alsnog te onderbouwen, omdat dat leidt tot een onevenredige belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

10. Vordering benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] (incidenten 3 en 5)

10.1

De vorderingen

Ter zake van het schietincident in de Weverstraat op 13 april 2023 (incident 3) en de brandstichting in de Weverstraat op 17 april 2023 (incident 5) hebben [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gesteld.

[slachtoffer 4]

vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.385,- voor de feiten 6, 7, 9 en 10, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,- voor vergoeding van materiële schade en € 5.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld). De materiële schade bestaat uit kosten eigen risico zorgverzekering, omdat zij na de brandstichting op 17 april 2023 met de ambulance naar het ziekenhuis moest.

[slachtoffer 5]

heeft zich gesteld als benadeelde partij en vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 10.385,- voor de feiten 6, 7, 9 en 10, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 385,- voor vergoeding van materiële schade en € 10.000,- voor vergoeding van immateriële schade (smartengeld).

De materiële schade bestaat uit kosten eigen risico zorgverzekering, omdat hij na de brandstichting op 17 april 2023 met de ambulance naar het ziekenhuis moest.

[slachtoffer 3]

vordert de verdachte te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade (smartengeld) voor de feiten 6, 7, 9 en 10, vermeerderd met de wettelijke rente.

Verder verzoeken de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van de schadevergoeding.

10.2

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat:

de vordering van [slachtoffer 4] geheel toewijsbaar is;

het materiële deel van de vordering van [slachtoffer 5] toewijsbaar is mits onbetwist en dat het immateriële deel van zijn vordering gematigd moet worden tot een bedrag van € 5.000,-, gelijk aan wat zijn partner, [slachtoffer 4] , heeft gevorderd;

de vordering van [slachtoffer 3] geheel toewijsbaar is; en

de vorderingen voor zover toegewezen moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de verdachten hoofdelijk veroordeeld moeten worden tot betaling van de schadevergoeding.

10.3

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] primair moeten worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair moet het materiële deel niet-ontvankelijk worden verklaard vanwege het feit dat de verdachte al vastzat op het moment dat de brandstichting plaatsvond op 17 april 2023. De immateriële schade moet niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel gematigd, vanwege een gebrek aan onderbouwing en omdat niet vastgesteld kan worden welke schade is geleden als gevolg van het schietincident op 13 april 2023 (incident 3) en welke schade het gevolg is van de brandstichting op 17 april 2023 (incident 5).

De vordering van [slachtoffer 3] moet bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen, omdat het zowel ziet op het schietincident op 13 april 2023 (incident 3) en de brandstichting op 17 april 2023 (incident 5), terwijl niet haar woning is beschoten maar de woning van de buren en omdat zij niet thuis was ten tijde van de brandstichting.

10.4

Oordeel van de rechtbank

10.4.1

Benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]

Materiële schade

Alleen schade die rechtstreeks is geleden door het bewezen verklaarde feit, komt voor vergoeding in aanmerking. De gestelde materiële schade (met betrekking tot het eigen risico voor ambulancevervoer op 17 april 2023) ziet op de brandstichting op 17 april 2023 (incident 5). De verdachte wordt van de betrokkenheid bij dit incident (feiten 9 en 10) vrijgesproken. Daarom zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.

Immateriële schade

Vergoeding van immateriële schade is op grond van artikel 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partijen in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.

In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van zo’n uitzonderlijke situatie, zodat de benadeelde partijen recht hebben op vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partijen ( [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ) waren ’s nachts in de woning, samen met de dochter van [slachtoffer 4] . Terwijl zij sliepen is minimaal zes keer op de woning geschoten. De kogels zijn door de ruit van de voordeur geschoten en in de toegangshal terechtgekomen. De dochter van [slachtoffer 4] was in haar slaapkamer die zich aan de andere kant van de toegangshal bevindt.

Voor het antwoord op de vraag welk bedrag billijk is als vergoeding van de geleden immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Daarnaast is gelet op de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat de gevorderde schade ziet op twee feiten (het schietincident van 13 april 2023 en de brandstichting van 17 april 2023), terwijl in deze zaak alleen het feit van 13 april 2023 bewezen is verklaard. Alles afwegend begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 2.500,- per persoon. Dit deel van de vordering van de benadeelde partijen wordt daarom toegewezen. De rechtbank verklaart de benadeelde partijen in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk.

10.4.2

Benadeelde partij [slachtoffer 3]

Immateriële schade

Vergoeding van immateriële schade is op grond van artikel 6:106 sub b BW mogelijk als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, is aangetast in zijn eer en goede naam of ‘op andere wijze’ in zijn persoon is aangetast. De rechtbank begrijpt dat de vordering van de benadeelde partij in dit geval op deze laatste grondslag is gebaseerd.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is als het slachtoffer geestelijk letsel (psychische schade) heeft opgelopen. Het bestaan van geestelijk letsel moet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. Als geestelijk letsel niet kan worden vastgesteld, kan de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ volgen uit de aard en de ernst van de normschending (het strafbare feit) en de gevolgen daarvan. De gevolgen moeten met concrete gegevens worden onderbouwd. In uitzonderlijke situaties kunnen de nadelige gevolgen voor het slachtoffer zó voor de hand liggen dat ook zonder nadere onderbouwing kan worden aangenomen dat sprake is van een aantasting in de persoon.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat zij als gevolg van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat anderszins sprake is van een aantasting in de persoon, omdat de benadeelde partij niet met concrete gegevens heeft onderbouwd welke gevolgen het strafbare feit voor haar heeft gehad. Van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke situatie, waarin nadelige geestelijke gevolgen voor het slachtoffer zonder nadere onderbouwing kunnen worden aangenomen, is in dit geval geen sprake. Hierbij weegt de rechtbank mee dat bij het bewezenverklaarde feit (van 13 april 2023) niet op haar woning is geschoten, maar op de woning van de buren.

De benadeelde partij krijgt geen gelegenheid om haar vordering alsnog verder te onderbouwen, omdat dat leidt tot een onevenredige belasting van deze strafprocedure. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.

10.4.3

Wettelijke rente

De hiervoor genoemde bedragen die de verdachte aan de benadeelde partijen moet betalen worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de datum van het ontstaan van de schade, zoals hieronder in de beslissing weergegeven.

10.4.4

Schadevergoedingsmaatregel

Daarnaast legt de rechtbank ten behoeve van alle benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partijen de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeven te incasseren, maar dat de Staat dit voor hen doet. Als de verdachte de schadevergoeding niet (volledig) betaalt, kan gijzeling (een vorm van vrijheidsbeneming van de verdachte) worden toegepast, zoals hieronder in de beslissing weergegeven. De verdachte mag de schadevergoeding ook rechtstreeks betalen aan de benadeelde partijen. Als hij dat heeft gedaan, is hij niet langer verplicht om aan de Staat te betalen.

10.4.5

Proceskosten

Aangezien de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

11
Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 17 maart 2023 in de zaak met parketnummer 05/174331-21 heeft de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de verdachte ter zake van belediging van een ambtenaar in functie veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 300,-. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 5 april 2023 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 1 april 2023.

De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet de voorwaarde heeft nageleefd dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

12
Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

36f, 38z, 45, 46, 47, 57, 63, 157, 217 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;

26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Beslissing

13
Beslissing

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 6, 7 primair, 7 subsidiair, 9 en 10 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, 7 meer subsidiair en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5, 7 meer subsidiair en 8 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaar en 10 (tien) maanden.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Legt op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.

Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 6] geleden materiële schade.

Verklaart [slachtoffer 6] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] geleden schade tot een bedrag van € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 4] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van € 2.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 5] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,- bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.

Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 05/174331-21en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde geldboete van € 300,-, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van 17 maart 2023.

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. P. Reemst, voorzitter,

mr. J.J. Roos en mr. I.E. Voorberg, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2025.

Mr. Voorberg is buiten staat om dit vonnis te ondertekenen.

Bijlage I

De tenlastelegging

Aan [de verdachte] is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:

1
(incident 1)

primair:

hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , althans een of meer onbekend gebleven

perso(o)n(en), opzettelijk van het leven te beroven met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , althans de onbekend gebleven pers(o)on(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is

voltooid;

subsidiair:

hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , althans een of meer onbekend gebleven

perso(o)n(en), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , althans de onbekend gebleven pers(o)on(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , althans een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht

en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen één of meer kogels af te vuren, althans een vuurwapen te tonen;

2
(incident 1)

hij op of omstreeks 11 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen van het merk Ceska Zbrojovka, model 27 en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer patronen van het kaliber 7,65 mm (Browning), voorhanden heeft gehad

3
(incident 2)

hij in of omstreeks de periode van 11 april tot en met 12 april 2023 te Middenbeemster, gemeente Purmerend, en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) en/of brandstichting (op/van [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of een of meerdere onbekende personen die zich mogelijk in de woning aan het adres van de [adres 1] te Purmerend zouden bevinden) opzettelijk voorwerpen, stoffen en/of vervoermiddelen, te weten

- een vuurwapen en/of

- een zogenaamde Vuurwerk Brand Combinatie, althans een stuk vuurwerk en/of een explosief al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof en/of

- een auto (een Volkswagen Polo met [kenteken 2] )

bestemd tot het begaan van dat misdrijf/die misdrijven heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;

4
(incident 2)

hij op of omstreeks 12 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, (op/aan de [adres 1] te Purmerend) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, en/of brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie en/of een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof, voor de deur van de woning (gelegen aan de [adres 1] te Purmerend) aan te steken en/of tot ontploffing te

brengen, ten gevolge waarvan voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan,

terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of in die woning aanwezige goederen en/of nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

5
(incident 2)

hij op of omstreeks 12 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in

vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [persoon 1] , althans één of meer bewoners van de woning, gelegen aan de [adres 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een vuurwapen een of meer kogel(s) af te vuren op en/of in de richting van die woning, gelegen aan de [adres 1] ;

6
(incident 3)

hij in of omstreeks de periode van 12 april tot en met 13 april 2023 te Amsterdam en/of Middenbeemster, gemeente Purmerend, en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) (op/van [persoon 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meerdere (onbekende) personen die zich mogelijk in de woning aan het adres van de

[adres 6] te Purmerend zouden bevinden) opzettelijk voorwerpen, stoffen en/of vervoermiddelen, te weten

- een vuurwapen en/of

- een auto en/of

- een of meerdere telefoon(s)

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;

7
(incident 3)

primair:

hij op of omstreeks 13 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om de bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] (te weten: [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft / hebben afgevuurd in de richting van de voordeur van voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair:

hij op of omstreeks 13 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een of meer bewoners van de woning gelegen aan de [adres 2] , (te weten: [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft / hebben afgevuurd in de richting van die woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 13 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning, gelegen aan de [adres 2] (te weten: [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] ), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,

door met een vuurwapen één of meer kogels af te vuren;

8
(incident 6)

hij op of omstreeks 14 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [persoon 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (te weten duizend/doesoe Euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [persoon 2] en/of een derde toebehoorde(n), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, door die [persoon 2] te zeggen dat hij (het) geld aan verdachte moest betalen en dat er (anders) naar Osdorp zou worden gegaan om ‘gas te geven’ en/of daarbij duidelijk te maken dat het hem/hen menens is door te zeggen dat hij hem gisteren al had willen doden/kisten, althans woorden van dergelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

9
(incident 5)

hij in of omstreeks de periode van 14 april tot en met 17 april 2023 te Amsterdam en/of Middenbeemster, gemeente Purmerend, en/of Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade) en/of brandstichting (op/van [persoon 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meerdere (onbekende)

personen die zich mogelijk in de woning aan het adres van de [adres 6] te Purmerend zouden bevinden) opzettelijk voorwerpen, stoffen en/of vervoermiddelen, te weten

- een zogenaamde Vuurwerk Brand Combinatie, althans een stuk vuurwerk en/of een explosief al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof en/of

- een auto en/of

- een of meerdere telefoon(s)

bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;

10
(incident 5)

hij op of omstreeks 17 april 2023 te Purmerend, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht, en/of brand heeft gesticht, door een zogenaamde Vuurwerk Brandstof Combinatie, en/of een stuk vuurwerk en/of een explosief, al dan niet in combinatie met een brandversnellende stof, voor en/of in de (directe) nabijheid van de deur(en) van de woning(en) (gelegen aan de [adres 2] en/of 30) aan te steken en/of tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander en/of anderen (te weten: de bewoners van de woning aan de [adres 2] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of (andere) omwonenden en/of

passanten en/of hulpverleners) en/of gemeen gevaar voor die woning(en) en/of in die woning(en) aanwezige goederen en/of (goederen uit) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.