4.3.3
Bewijsoverweging incident 1 (schietincident op 11 april 2023 in Middenbeemster)
Inleiding
In de avond van 11 april 2023 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Middenbeemster, waarbij er door twee personen met een vuurwapen is geschoten. De aanleiding voor deze schietpartij is onduidelijk gebleven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [de verdachte] een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de schietpartij en, zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Bij de beantwoording van deze vragen gaat de rechtbank op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Voorafgaand aan de schietpartij
In de weken voorafgaand aan de schietpartij heeft [persoon 2] op verschillende momenten telefonisch contact gehad met [de verdachte] en zijn broer [broer van de verdachte] (hierna: [broer van de verdachte] ). Zo belt [persoon 2] op 20 maart 2023 met [broer van de verdachte] en zijn er tussen 20 en 22 maart 2023 vijftien telefoongesprekken geweest tussen [de verdachte] en [persoon 2] . Ook op 6 april 2023 vindt een telefoongesprek plaats tussen [persoon 2] en [de verdachte] .
Feiten en omstandigheden
Op 11 april 2023 rijdt [persoon 2] (als bestuurder) samen met [persoon 1] , [persoon 7] en [persoon 3] in een auto naar Middenbeemster. Om 21:34 uur belt [persoon 1] aan bij de woning van [de verdachte] aan het [adres 3] in Middenbeemster. Er wordt niet open gedaan. [persoon 1] loopt weg en belt twee minuten later opnieuw bij de woning aan. [de verdachte] en zijn vader, [de vader van de verdachte] (hierna: [de vader van de verdachte] ), openen het raam op de eerste verdieping en vragen aan [persoon 1] wat hij wil. [persoon 1] zegt dat hij voor een neef met de naam Collin komt. [de vader van de verdachte] zegt dat hij bij het verkeerde adres is. [persoon 1] loopt weg in de richting van de parkeerplaats op de [straat 1] , gelegen om de hoek van de woning van [de verdachte] . [de verdachte] loopt naar buiten en gaat achter [persoon 1] aan. [de vader van de verdachte] loopt achter zijn zoon aan. Op de parkeerplaats van de [straat 1] staat [persoon 1] met [persoon 2] , [persoon 3] en nog een persoon. [de verdachte] gaat met [persoon 2] in gesprek. [persoon 2] houdt een telefoon vast, waarop een persoon te horen is. Er wordt door deze persoon naar [broer van de verdachte] ) gevraagd. [de verdachte] wordt boos. Kort daarna wordt er op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 9x19 (hierna: het 9mm vuurwapen). Er rennen vier mannen over de [straat 1] naar de [straat 2] en een vijfde persoon rent achter deze vier mannen aan. Op de [straat 2] wordt minimaal drie keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7.65 mm (hierna: het 7.65mm vuurwapen) en wordt minimaal twee keer met het 9mm vuurwapen geschoten.
Uit forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen in oostelijke richting is geschoten en met het 9mm vuurwapen in westelijke richting. Het 9mm vuurwapen is later onder [persoon 2] aangetroffen en betreft een semiautomatisch werkend pistool van het merk HS, model H11. Op dit wapen is DNA-materiaal van onder meer [persoon 2] aangetroffen. Voor het 7.65mm vuurwapen heeft het NFI op basis van een indicatief vergelijkend onderzoek (zonder bepaling van de bewijskracht) aanwijzingen gevonden dat het na de schietpartij op 11 april 2023 (incident 1) ook is gebruikt bij incident 2 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 12 april 2023) en incident 3 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 13 april 2023).
Over wat zich precies op de [straat 1] en de [straat 2] in Middenbeemster heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de betrokkenen uiteen.
Zijn de verklaringen van [de vader van de verdachte] , [persoon 1] en [persoon 2] voldoende betrouwbaar?
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zorgvuldig en behoedzaam moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. In een zaak als deze, waarin [de verdachte] de ten laste gelegde feiten ontkent en door de betrokkenen wisselend is verklaard over de omstandigheden waaronder het schietincident heeft plaatsgevonden, geldt dat nog meer.
De raadsman heeft bepleit dat de eerste verklaring van [de vader van de verdachte] over de schietpartij, waarin hij onder meer heeft verklaard dat zijn zoon achter de vier jongens aanrende nadat er op hen werd geschoten, onbetrouwbaar is en van het bewijs moet worden uitgesloten. Daartoe is het volgende aangevoerd. [de vader van de verdachte] heeft deze verklaring afgelegd toen de politie kort na het schietincident bij hem thuis kwam en de woning doorzocht. Hij heeft toen dus onder stressvolle omstandigheden verklaard. Ook was geen sprake van een verhoorsituatie. [de vader van de verdachte] heeft deze verklaring op een later moment, toen hij als getuige bij de rechter-commissaris is gehoord, uitdrukkelijk betwist.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Het feit dat [de vader van de verdachte] op een veel later tijdstip (op 24 maart 2025, bijna twee jaar na het schietincident) is teruggekomen op zijn eerste verklaring maakt die verklaring niet onbetrouwbaar. Dat [de vader van de verdachte] onder zodanige stress verkeerde dat hij juist op dit specifieke onderdeel in strijd met de waarheid zou hebben verklaard, acht de rechtbank niet aannemelijk. Hierbij weegt mee dat dit onderdeel van de verklaring die [de vader van de verdachte] op 11 april 2023 tegenover de politie heeft afgelegd past bij objectieve onderzoeksbevindingen, zoals de hierna te noemen camerabeelden die zicht geven op de [straat 2] en de 7.65mm hulzen die op de [straat 2] zijn aangetroffen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor bedoelde verklaring van [de vader van de verdachte] voor het bewijs kan worden gebruikt.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] van het bewijs moeten worden uitgesloten, omdat zij wisselend zouden hebben verklaard. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Voor [persoon 1] geldt dat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Op 3 juni 2024 heeft hij een bekennende verklaring afgelegd. Dat [persoon 1] er mogelijk belang bij heeft gehad om te verklaren zoals hij heeft gedaan over de vraag wie als eerste heeft geschoten, maakt op zichzelf nog niet dat de verklaring van [persoon 1] in zijn geheel als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Het gaat om de totale indruk die zijn verklaring maakt en de wijze waarop deze is afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [persoon 1] op hoofdlijnen consistent en voldoende specifiek. Aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen draagt bij dat [persoon 1] zichzelf (in hoge mate) heeft belast en dat zijn verklaring op belangrijke onderdelen steun vindt in ander, hierna te noemen, bewijsmateriaal. Gelet hierop zal de rechtbank de verklaring van [persoon 1] niet van het bewijs uitsluiten.
Het is de rechtbank net als de verdediging niet ontgaan dat [persoon 2] op onderdelen wisselend heeft verklaard, onder meer over de vraag door wie er is geschoten. In het verhoor van 13 juni 2023 heeft [persoon 2] tegenover de politie verklaard dat op hem is geschoten door iemand met een licht getinte huid, hij wilde de naam van deze persoon niet noemen. Tijdens de reconstructie op 26 september 2023 heeft [persoon 2] verklaard dat hij heeft gezien dat [de verdachte] een vuurwapen vasthield en deze in de richting van [persoon 1] (en [de vader van de verdachte] ) bracht, waarna [persoon 2] wegrende en schoten hoorde. In zijn verhoor van 24 april 2025 bij de rechter-commissaris heeft [persoon 2] , op vragen van de raadsman, verklaard dat hij [de verdachte] niet heeft zien schieten. De rechtbank acht de verklaringen van [persoon 2] op dit punt zodanig inconsistent dat zij deze verklaringen niet zal gebruiken voor het bewijs dat [de verdachte] op de [straat 2] heeft geschoten.
Wie heeft geschoten?
De rechtbank komt tot de conclusie dat zowel [persoon 1] als [de verdachte] op 11 april 2023 meermaals met een vuurwapen hebben geschoten. [persoon 1] heeft op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten en op de [straat 2] minimaal twee keer. [de verdachte] heeft op de [straat 2] minimaal drie keer geschoten. [persoon 1] heeft daarbij gebruik gemaakt van het 9mm vuurwapen en [de verdachte] van het 7.65mm vuurwapen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
[persoon 1] heeft bekend dat hij die avond met het 9mm vuurwapen heeft geschoten. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict volgt dat op de [straat 1] zeven keer achter elkaar met het 9mm vuurwapen is geschoten. Verder hebben [de vader van de verdachte] en [de verdachte] verklaard dat [persoon 1] met een vuurwapen in hun richting heeft geschoten.
[de verdachte] heeft verklaard dat hij die avond geen vuurwapen bij zich had en dat hij niet heeft geschoten. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en gaat aan deze verklaring voorbij.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met twee verschillende vuurwapens is geschoten en dat de kogels in tegengestelde richting zijn afgevuurd. Op de [straat 2] zijn met het 7.65mm vuurwapen minimaal drie kogels afgevuurd, in oostelijke richting. Tevens heeft forensisch onderzoek aanwijzingen opgeleverd dat ditzelfde 7.65mm vuurwapen later die nacht (incident 2) en op 13 april 2023 (incident 3) is gebruikt om woningen in Purmerend te beschieten. Het beoogde doelwit van deze aanslagen waren respectievelijk [persoon 1] en [persoon 2] , waarmee zeer aannemelijk is dat deze aanslagen een reactie waren op het schietincident van 11 april 2023. Gelet op de richting waarmee met het 7.65mm vuurwapen is geschoten (tegengesteld aan de schoten met het 9mm vuurwapen) en de hiervoor genoemde aanwijzingen uit forensisch onderzoek, is niet aannemelijk dat bij de groep van [persoon 2] , naast het 9mm vuurwapen, ook het 7.65mm vuurwapen voorhanden is geweest. Verder is op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] een videobestand aangetroffen waarop [de verdachte] met twee vuurwapens is te zien. Eén van deze vuurwapens is van hetzelfde merk en type als waarmee op 11 april 2023 op de [straat 2] is geschoten, namelijk een pistool van het merk Ceska Zbrojovka, model 27.
[persoon 1] heeft verklaard dat [de verdachte] op de parkeerplaats op de [straat 1] riep dat hij een geladen wapen bij zich had en dat ze geen rare bewegingen moesten maken, want anders zou hij hen ‘kieren’ (de rechtbank begrijpt: doodschieten). Volgens de verklaring van [persoon 1] kan het niet anders dan dat [de verdachte] de andere persoon is geweest die heeft geschoten.
Op de camerabeelden van de [straat 2] is te zien dat één persoon achter vier personen aanrent en [de vader van de verdachte] heeft kort na het schietincident tegenover de politie verklaard dat één van de vier personen op de [straat 1] begon te schieten en dat [de verdachte] vervolgens achter hen aanrende richting de [straat 2] .
Gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] degene is geweest die vanaf de [straat 1] achter [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en de andere persoon is aangerend en dat hij vervolgens minimaal drie keer heeft geschoten op de [straat 2] . Dat [de verdachte] heeft geschoten wordt verder ondersteund door een afgeluisterd telefoongesprek van 12 april 2023 tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en een onbekende derde, waarin [medeverdachte 1] zegt dat dat er “gisteren” was geschoten op [voornaam verdachte] (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ) en dat [de verdachte] heeft teruggeschoten (“hij blaaste terug ook”).
De verdediging heeft aangevoerd dat mogelijk een onbekend gebleven persoon op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen heeft geschoten. Dit alternatieve scenario, dat pas op de zitting door de verdediging naar voren is gebracht, is op geen enkele manier geconcretiseerd of onderbouwd. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen en de overige stukken in het dossier acht de rechtbank dit scenario dan ook volstrekt onaannemelijk.
Heeft [de verdachte] gericht geschoten?
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat [de verdachte] op de [straat 2] gericht op [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft geschoten. Het dossier bevat weliswaar een aanwijzing voor de positie op de [straat 2] waarvandaan met het 7.65mm vuurwapen is geschoten (gelet op de locatie waar drie 7.65mm hulzen zijn gevonden), maar onduidelijk is waar de hiervoor genoemde personen zich op dat moment bevonden.
Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling is vereist dat een verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat [de verdachte] het volle opzet had om [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] van het leven te beroven dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander dan wel zwaar lichamelijk letsel bij die ander - bewust heeft aanvaard. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden.
Omdat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat [de verdachte] gericht op [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] heeft geschoten, is niet wettig en overtuigend bewezen dat door het handelen van [de verdachte] een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer (dan wel zwaar lichamelijk letsel bij een ander) in het leven is geroepen.
De rechtbank zal [de verdachte] daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Door achter (in elk geval) [persoon 1] en [persoon 2] en [persoon 3] aan te rennen en drie keer te schieten op de [straat 2] , kan de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging wel worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [persoon 2] , [persoon 1] en [persoon 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 1, meer subsidiair) en dat [de verdachte] op 11 april 2023 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2). Niet kan worden bewezen dat [de verdachte] deze feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging (medeplegen) vrijspreken.
4.3.4
Bewijsoverweging incident 2 (schietincident en ontploffing [adres 1] in Purmerend 12 april 2023)
Inleiding
Op 12 april 2023 omstreeks 04.30 uur is een aanslag gepleegd op een woning aan de [adres 1] in Purmerend. De woning is beschoten en er is een vuurwerkbrandstofcombinatie (VBC, hierna: vuurwerkbom) voor de voordeur tot ontploffing gebracht. De bewoners van deze woning - [persoon 1] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] - waren op het moment van de aanslag niet thuis. [medeverdachte 1] en [de verdachte] zijn als verdachten aangemerkt.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Na het schietincident in Middenbeemster op 11 april 2023 om ongeveer 21.45 uur (incident 1), waarbij [persoon 1] en [de verdachte] met een vuurwapen hebben geschoten, gaat [persoon 1] `s nachts naar zijn woning aan de [adres 1] in Purmerend. [persoon 1] maakt zijn huisgenoot [slachtoffer 1] wakker, vraagt of hij zijn auto mag lenen en waarschuwt hem dat hij eigenlijk niet in de woning zou moeten zijn. [slachtoffer 1] leent zijn auto aan [persoon 1] en zelf vertrekt hij rond 03.00 uur naar zijn werk.
Forensisch onderzoek
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf het trottoir minimaal vijf keer met een vuurwapen op de woning is geschoten. Er zaten kogelgaten in het woonkamerraam op de begane grond en in de voorgevelafwerking van de slaapkamer die zich op de eerste verdieping van de woning bevindt. In totaal zijn acht hulzen voor de woning aangetroffen en vier kogels in de woning. De afvuursporen in de aangetroffen hulzen en kogels worden volgens het NFI verwacht te zijn verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 27. De rechtbank acht het op grond hiervan aannemelijk dat er met een wapen van dit merk en type op de woning is geschoten.
Het NFI concludeert op basis van het indicatief vergelijkend onderzoek naar de diverse kogels en hulzen die zijn gevonden bij de incidenten 1, 2 en 3, dat er aanwijzingen zijn dat de hiervoor genoemde acht hulzen en vier kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster (incident 1) en bij de beschieting van de woning op 13 april 2023 in Purmerend (incident 3).
Bij de voordeur van de woning heeft door het afsteken van de vuurwerkbom brand gewoed, waardoor de onderste ruit van de voordeur is gebroken. Het deurkozijn en de buitendeur zijn door de hitte aangetast. Door het ontbreken van voldoende brandstof heeft de brand zich niet verder kunnen ontwikkelen en is de schade relatief beperkt gebleven.
Verklaring van [medeverdachte 1]
heeft bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 12 april 2023 met een man, van wie hij de naam niet wil noemen, in de auto van zijn vader naar de [adres 1] in Purmerend is gereden. Toen hij daar aankwam heeft de man gevraagd te wachten. De man zei dat hij iemand wilde laten schrikken. Terwijl [medeverdachte 1] aan het wachten was, hoorde hij een paar knallen. Daarna is hij met de man weggereden. De man vertelde aan [medeverdachte 1] dat er was geschoten.
Camerabeelden
Uit camerabeelden volgt dat de door [medeverdachte 1] gebruikte auto (met [kenteken 2] ; hierna: de auto) om 04.16 uur de [adres 1] in rijdt. Een minuut later keert [medeverdachte 1] de auto en zet deze aan de rechterkant van de straat stil. Om 04.18 uur doet [medeverdachte 1] de lichten van de auto uit. Op camerabeelden van de [adres 1] is om 04.29 uur te zien dat een persoon iets voor de woning aansteekt en daarna richting de stoep loopt. Vervolgens zijn negen schoten hoorbaar. Om 04.30:05 uur doet [medeverdachte 1] de koplampen van de auto weer aan. Om 04.30:47 loopt een persoon naar de passagierskant van de auto en stapt in. Vervolgens rijdt [medeverdachte 1] weg.
Historische verkeersgegevens en ANPR-gegevens
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van [de verdachte] (telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 1 van de verdachte] ) blijkt dat tussen 11 april 2023 om 21.51 uur en 12 april 2023 om 21.02 uur geen verbindingen zijn geregistreerd. Dit wijkt af van het normale gebruik van dit telefoonnummer. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat [de verdachte] zijn telefoon met het nummer eindigend op - [telefoonnummer 1 van de verdachte] direct na de schietpartij in Middenbeemster (incident 1) heeft uitgezet en gedurende circa 24 uur niet heeft gebruikt.
Amsterdam
De telefoon van [medeverdachte 1] (telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer medeverdachte 1] ) bevindt zich in de avond van 11 april 2023 in Amsterdam. Rond 23.39 uur stralen de telefoons van [broer van de verdachte] [de verdachte] (hierna: [broer van de verdachte] ), [de verdachte] (met het telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2 van de verdachte] ) en [medeverdachte 1] aan in hetzelfde gebied in Amsterdam-West. Omstreeks 01.00 uur verplaatst de telefoon van [medeverdachte 1] zich vanuit Amsterdam-West naar Amsterdam-Zuidoost. Om 02.26 uur is de telefoon van [medeverdachte 1] terug in Amsterdam-West. De telefoon van [de verdachte] registreert om 00.49 uur en 02.48 uur verbindingen in de omgeving van de Sloterplas in Amsterdam. Om 3.34 uur registreert het telefoonnummer van [medeverdachte 1] een verbinding in de omgeving van de Coentunnel.
Reis Amsterdam - Middenbeemster
De auto van [medeverdachte 1] verplaatst zich in 28 minuten van Amsterdam naar Middenbeemster. Om 03.38 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding bij afslag Purmerend-Zuid en zes minuten later registreert de telefoon van [de verdachte] (telefoonnummer eindigend op - [telefoonnummer 2 van de verdachte] ) een verbinding aan de Purmerenderweg in Zuidoostbeemster. Deze zendmast biedt dekking aan de woning van [de verdachte] in Middenbeemster. De hiervoor genoemde registratie van de telefoon van [de verdachte] past bij de reisbewegingen van [medeverdachte 1] . Om 04.02 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding met een zendmast aan de Bamstraweg in Middenbeemster. Ook deze zendmast geeft dekking aan de woning van [de verdachte] .
Reis Middenbeemster - Purmerend - Amsterdam
Om 04.12 uur rijdt [medeverdachte 1] op de N244 (ter hoogte van hectometerpaal 20.6) en om 04.31 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 1] een verbinding met een zendmast op de Gorslaan in Purmerend. Eén minuut later passeert de auto van [medeverdachte 1] een ANPR camera in zuidelijke richting aan de Gorslaan in Purmerend. De auto van [medeverdachte 1] verplaatst zich daarna in de richting van Amsterdam-Noord, in de richting van knooppunt De Nieuwe Meer. In dit gebied straalt om 05.02 uur de telefoon van [medeverdachte 1] aan, om 05.07 uur de telefoon van [broer van de verdachte] en om 05.36 uur de telefoon van [de verdachte] , steeds via de zendmast aan de Anderlechtlaan 181 in Amsterdam. Van 05.34 uur tot 06.41 uur worden met de telefoons van [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [broer van de verdachte] verschillende telefoonnummers van hotels gebeld.
Tapgesprek
Op 12 april 2023 vanaf 17.51 uur belt [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven persoon. Dit telefoongesprek, door de politie deels vertaald vanuit zogenoemde “Ish” straattaal, houdt voor zover relevant het volgende in:
[medeverdachte 1] : Gisteren toch hebben wij een bom laten ontploffen en geschoten (poppen=schieten)
NN: Wat?
[medeverdachte 1] : Geschoten
NN: Op wie?
[medeverdachte 1] : Ik ken hem niet
[medeverdachte 1] : Kogels (Ballas =kogels)
NN: Ik weet wat je bedoelt. Maar met jouw auto?
[medeverdachte 1] : Ja broer
NN: Waar?
[medeverdachte 1] : Purmerend (Purra=Purmerend)
NN: Lijp. Kreeg je daar maar 100 euro voor?
[medeverdachte 1] : Nee
NN: Wat dan?
[medeverdachte 1] : Ik word zo betaald
[medeverdachte 1] : Eerst wisten wij het niet snap je?
NN: Ging hij het niet melden? (Melden is zeggen)
[medeverdachte 1] : Nee, toen zei ik tegen die man: Wat is er gaande? Je kan beter eerlijk zijn. Je weet toch want hij deed vaag toch
NN: Jaaaa
[medeverdachte 1] : Pap, pap, pap, toen zei ik aight ohh...ohh (Aight=ja/oke)
NN: Was het op huis of pand?
[medeverdachte 1] : Ja broer
NN: Lijp
[medeverdachte 1] : ntv
NN: Ging je hem daarna thuisbrengen?
[medeverdachte 1] : Wie?
NN: Hem?
[medeverdachte 1] : Nee, naar buurt
[medeverdachte 1] : Lijp racen naar de buurt (lachen)
(…)
[medeverdachte 1] : Er was gisteren geschoten op [voornaam verdachte] (fon.) toch?
NN: Hebben ze hem geschoten?
[medeverdachte 1] : Ja en hij blaaste terug ook. Gewoon voor z’n osso waar z’n pa bij was alles
NN: Echt?
[medeverdachte 1] : Vijf niggers of zo
NN: ntv
[medeverdachte 1] : Ja. Ze belden bij hem aan, zeiden ze, We zoeken Collin (NG)
NN: Collin? Hoezo Collin?
[medeverdachte 1] : Ik weet niet, Z’n pa zegt: Collin? Wie is Collin? Er is hier geen Collin.
NN Ja.
[medeverdachte 1] : En [voornaam verdachte] (NG) komt naar beneden en zei: Wie zijn jullie? Hij zegt wacht op de hoek een minuut kom ik terug.
NN: Ja
[medeverdachte 1] : En hij komt zo terug, pap, pap, pap. Pap, pap, pap. Die niggers zeggen kom praten. We willen allen praten. Hij zegt broer we kunnen ook op afstand praten toch,
dit dat.
NN: Ja
[medeverdachte 1] : Dit dat, hij gaat zo mee, pap, pap, pap. In ene komen er een paar niggers van de andere kanten
NN: Hmhm
[medeverdachte 1] ; Ze moesten die bradda hebben, eentje trekt die P maar hij moest nog laden, maar die van [voornaam verdachte] (NG) was nog geladen. Hij loste op zij en hun lossen ook, en ze beginnen met z’n vijven te rennen. En nu hij heeft eentje geraakt volgens mij.
NN: ...ntv...
[medeverdachte 1] : Maar die kankermongool heeft mij geboord. Snap je?
NN: Wat dan?
[medeverdachte 1] : Hij zei van: Kun je me naar osso brengen?
NN: Ja
[medeverdachte 1] : Wist je nog
NN: Ja
[medeverdachte 1] : Ik zei... ntv... geen stress. Nu komen in Purra (fon) in ene hij zegt zo van: Als je scotoe ziet dit dat, je weet toch blijf pitch (fon) ik zeg broer wat. Ntv. Dit dat. En toen had ie het verteld.
NN: En toen centen en zo?
[medeverdachte 1] : Ja bro kankerzielig
Met wie is [medeverdachte 1] naar Purmerend gereden?
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, vast dat [medeverdachte 1] in de nacht van 11 op 12 april 2024 samen met [de verdachte] naar de [adres 1] in Purmerend is gereden. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
In de eerste plaats zegt [medeverdachte 1] in het hiervoor weergegeven telefoongesprek van 12 april 2023 tegen een onbekende derde: “Gisteren toch hebben wij een bom laten ontploffen en geschoten”. Ook zegt [medeverdachte 1] dat hij “hem” daarna niet naar huis maar naar de “buurt” heeft gebracht. Deze opmerkingen passen bij de hiervoor beschreven reisbewegingen en zendmastgegevens van de telefoons van [medeverdachte 1] en [de verdachte] , waaronder dat hun telefoons om ongeveer 03.45 uur hetzelfde dekkingsgebied in Zuidoostbeemster aanstralen.
Bovendien merkt [medeverdachte 1] in datzelfde telefoongesprek op dat het vuurwapen van “ [voornaam verdachte] ” (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ) nog was geladen en dat hij heeft geschoten (“Hij loste op zij”). Direct daarna, aldus refererend aan [de verdachte] , zegt [medeverdachte 1] : “Maar die kankermongool heeft mij geboord. Snap je?”.
Op de vraag van de onbekende derde wat [medeverdachte 1] daarmee bedoelt, zegt [medeverdachte 1] : “Hij zei van: Kun je me naar osso brengen? (…) Ik zei... ntv... geen stress. Nu komen in Purra (de rechtbank begrijpt: Purmerend) in ene hij zegt zo van: Als je scotoe (de rechtbank begrijpt: politie) ziet dit dat, je weet toch blijf pitch (fon) ik zeg broer wat. Ntv. Dit dat. En toen had ie het verteld.”
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] met “die kankermongool” [de verdachte] heeft bedoeld, die hem pas in Purmerend heeft verteld wat het plan was.
De tussenconclusie is dat [medeverdachte 1] met de opmerking “wij hebben een bom laten ontploffen en geschoten”, het over zichzelf en [de verdachte] heeft.
Uit de verklaring van [medeverdachte 1] leidt de rechtbank verder af dat hij met één ander persoon in de [adres 1] in Purmerend is geweest. Uit de camerabeelden volgt ook dat [medeverdachte 1] in de auto is blijven zitten, terwijl de andere persoon op de woning heeft geschoten en een vuurwerkbom voor de deur van de woning heeft aangestoken.
Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] op de woning heeft geschoten waar [persoon 1] destijds verbleef en dat hij de vuurwerkbom bij die woning tot ontploffing heeft gebracht. [de verdachte] heeft daarbij vermoedelijk gebruik gemaakt van het vuurwapen waarmee hij de avond daarvoor in Middenbeemster had geschoten.
De verklaring van [de verdachte] dat hij alleen met zijn neef, van wie hij de naam niet wil noemen, vanuit Amsterdam naar Middenbeemster is gereden om thuis kleding op te halen, acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen volstrekt ongeloofwaardig.
Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
[de verdachte] heeft de vuurwerkbom bij de voordeur van de woning afgestoken en daarna hij heeft meermaals met een vuurwapen op de woning geschoten. Door het afsteken van de vuurwerkbom is brand en daarmee gemeen gevaar voor goederen ontstaan. De ten laste gelegde feiten onder 4 (het teweegbrengen van een ontploffing) en 5 (bedreiging) zijn dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Daarnaast acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat [de verdachte] , door het voorhanden hebben van een vuurwerkbom en een auto, voorbereidingshandelingen heeft verricht voor brandstichting (feit 3).
Aan [de verdachte] is ook ten laste gelegd dat hij (samen met een of meer anderen) een vuurwapen, vuurwerkbom en een auto heeft verworven of voorhanden gehad en dat deze goederen bestemd waren tot het begaan van moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachten rade. Volgens rechtspraak van de Hoge Raad moet niet alleen gekeken worden naar de aard van de voorwerpen, maar ook naar het misdadig doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van een plan of voorbedachte raad om de bewoners van de woning aan de [adres 1] in Purmerend te doden. Ook blijkt niet van het (voorwaardelijk) opzet van [de verdachte] op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij deze bewoners. [de verdachte] zal daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [de verdachte] en één of meer anderen niet is komen vast te staan. [de verdachte] wordt daarom vrijgesproken van het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van brandstichting (feit 3), het teweegbrengen van een ontploffing (feit 4) en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht (feit 5).
4.3.5
Bewijsoverweging incident 3 (schietincident [adres 2] in Purmerend 13 april 2023)
Inleiding
Op 13 april 2023 omstreeks 22:50 uur is de (galerij)woning aan de [adres 2] in Purmerend beschoten. De bewoners waren op dat moment thuis en lagen in bed. In de naastgelegen woning (op [adres 6] ) woonde [persoon 2] met zijn moeder. [de verdachte] en [medeverdachte 4] zijn als verdachten van deze beschieting aangemerkt.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Forensisch onderzoek
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal zes keer op de voordeur van de woning is geschoten. Deze voordeur is gelegen op de eerste verdieping en bereikbaar via een trap. In de glazen ruit van de voordeur zaten zes kogelgaten. De aangetroffen doorschoten en inschoten zaten op verschillende hoogten in de voordeur. De kogels hebben een schootsbaan in stijgende lijn afgelegd: vanaf het trottoir op de openbare weg naar de voordeur op de eerste verdieping. Achter de voordeur bevindt zich een trap naar boven en een toegangshal. Aan de andere kant van deze toegangshal, in het verlengde van de voordeur, is een deur naar een slaapkamer. Tijdens het schietincident was de dochter van het gezin in deze slaapkamer aanwezig. De moeder en haar vriend bevonden zich op dat moment in hun slaapkamer op de tweede verdieping.
Op de openbare weg, voor de trap naar de galerij, zijn in totaal vijf hulzen aangetroffen. Een zesde huls is aangetroffen op de eerste trede van de trap naar de galerij. Op al deze hulzen stond de tekst: “7.65 GECO”. In de toegangshal van de woning zijn diverse (gefragmenteerde) projectieldelen gevonden. In de trap in de toegangshal zijn op verschillende plekken schotbeschadigingen aangetroffen.
De afvuursporen in de aangetroffen hulzen en (delen van) kogels worden volgens het NFI verwacht te zijn verschoten met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 7,65mm Browning, merk Ceska Zbrojovka, model 27. De rechtbank acht het op grond hiervan aannemelijk dat er met een wapen van dit merk en type op de woning is geschoten.
Het NFI concludeert op basis van het indicatief vergelijkend onderzoek naar de diverse kogels en hulzen die zijn gevonden bij de incidenten 1, 2 en 3, dat er aanwijzingen zijn dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen en kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij de schietpartij op 11 april 2023 in Middenbeemster (incident 1) en bij de beschieting van de woning op 12 april 2023 in Purmerend (incident 2).
Historische verkeersgegevens, ANPR-gegevens en telecom
Contact tussen [de verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] voorafgaand aan het schietincident
Op 13 april 2023 om 20:40 uur rijden [naam 4] en [de verdachte] met de auto van [naam 4] naar Hoofddorp. Om 21:31 bevinden de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich in Amsterdam-West.
Om 21.40 uur belt [medeverdachte 2] naar [de verdachte] . [medeverdachte 3] wordt door [medeverdachte 2] aan dit gesprek toegevoegd. [de verdachte] zegt tegen [medeverdachte 3] : “Bro je stuurt je tjappie naar mij toe wie is hij”. [medeverdachte 3] antwoordt: “laten we het gewoon doen broer die man is aan der voor”. [de verdachte] zegt tegen [medeverdachte 3] dat hij verantwoordelijk is als het misgaat en merkt daarbij op: “straks neemt ie die de P (de rechtbank begrijpt: pistool) mee”. [medeverdachte 3] zegt daarop dat hij weet waar die man woont en [medeverdachte 2] merkt op dat als hij “die P” meeneemt, hij een probleem heeft.
Vervolgens zegt [medeverdachte 3] tegen [de verdachte] : “Ey Z geef hem gewoon wat pap (de rechtbank begrijpt: geld)”, waarop [de verdachte] antwoordt dat hij “pap” krijgt en dat [medeverdachte 3] hem naar buiten moet laten komen en dat ze er bijna zijn. [medeverdachte 3] zegt dan tegen [de verdachte] : “hij gaat het gewoon doen broer leg hem gewoon uit”. [de verdachte] antwoordt daarop als volgt: “Ja, ik ga hem uitleggen. Als hij lomp is pik, heb je echt een probleem met me”.
[de verdachte] , [naam 4] en [medeverdachte 4] in Amsterdam
Om 21:46 uur en 21:47 uur registreren de telefoons van [naam 4] en [de verdachte] verbindingen in Amsterdam, ter hoogte van knooppunt Badhoevedorp/Amsterdam. Enkele minuten later bevinden de telefoons van [de verdachte] , [medeverdachte 4] en [naam 4] zich in hetzelfde dekkingsgebied in Amsterdam (Rembrandtpark / Postjesweg).
De telefoon van [medeverdachte 4] registreert om 21:56 uur nog een verbinding in de omgeving, waarna met deze telefoon tot 23:08 uur geen telecommunicatieactiviteiten worden geregistreerd. Het is daarom waarschijnlijk dat de telefoon van [medeverdachte 4] gedurende deze periode heeft uitgestaan. De telefoon van [de verdachte] blijft tot 14 april 2023 uur om 02:48 uur verbinding maken met zendmasten in Amsterdam.
Reis [naam 4] en [medeverdachte 4] Amsterdam - Purmerend - Amsterdam
Een voertuig met [kenteken] (hierna: de auto) wordt toegeschreven aan [naam 4] , omdat hij in de periode van eind december 2022 tot medio mei 2023 meermaals in deze auto is gecontroleerd of daarmee in verband is gebracht. Eind december 2022 heeft [naam 4] tijdens een controle door de politie verklaard dat hij de auto mocht gebruiken.
Op 13 april 2023 om 22:15 uur is de auto geregistreerd bij de A10 Coentunnel, in de richting van Purmerend. Ook de telefoon van [naam 4] (telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer van medeverdachte 5] ) verplaatst zich op dat moment richting Purmerend. Om 22:45 uur is de auto geregistreerd op de Gorslaan/Weteringstraat in Purmerend. Zeven minuten later wordt melding gemaakt van het schietincident dat heeft plaatsgevonden aan de [adres 2] in Purmerend. De plaats delict ligt op 2,6 km afstand van de ANPR-camera aan de Gorslaan in Purmerend.
Om 23:08 uur registreert de telefoon van [medeverdachte 4] een verbinding in de omgeving van Landsmeer/Amsterdam Ringweg A10-Noord. Om 23:24 uur registreert de telefoon van [naam 4] nog in Amsterdam-West en tussen 23:44 uur en 6:17 uur in Purmerend.
Contact [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] na het schietincident
Op 13 april 2023 om 23.33 uur, ongeveer veertig minuten na het schietincident, belt [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar [medeverdachte 4] en vraagt of “die torie” gelukt is. [medeverdachte 4] reageert bevestigend (“ja man”). [naam 1] vraagt aan [medeverdachte 4] of hij gelijk “pap” heeft gekregen, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: “Ik wacht nu op [voornaam verdachte]” (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ). [medeverdachte 4] laat omstreeks 23:33 uur in een chatgesprek aan [naam 1] weten dat hij bij het Slotervaartziekenhuis (“Slv ziekenhuis”) is.
Kort na het gesprek tussen [medeverdachte 4] en [naam 1] , omstreeks 23:36:04 uur, vindt een telefoongesprek plaats tussen [de verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt aan [de verdachte] waar hij is. [de verdachte] antwoordt daarop dat hij er over tien minuten is en dat [medeverdachte 4] daar moet blijven. De telefoon van [medeverdachte 4] registreert tussen 23:30 en 23:52 uur verbindingen ter hoogte van Amsterdam Sloterpolder. Deze zendmast geeft dekking aan het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam.
Ontmoeting [de verdachte] en [persoon 8]
Op 13 april 2023 rond 23:41 uur heeft [de verdachte] een ontmoeting met [persoon 8] (hierna: [persoon 8] ) in een coffeeshop in Sloterdijk. [persoon 8] is een vriend van [persoon 2] . Volgens [persoon 8] was [de verdachte] onrustig en wilde hij de gegevens van [persoon 2] weten. [persoon 8] heeft verklaard dat hij via Instagram [persoon 2] heeft gebeld en de telefoon toen aan [de verdachte] heeft gegeven. [de verdachte] heeft vervolgens met [persoon 2] gesproken.
[de verdachte] is boos op [naam 2] vanwege het verkeerde adres
In de telefoon van [naam 3] , een vriend dan wel kennis van [de verdachte] , zijn vier video’s aangetroffen waarop [de verdachte] te zien is. Deze video’s zijn ongeveer één uur na het onderhavige schietincident opgenomen, op 13 april 2023 tussen 23:50 en 23:54 uur. Te zien is dat [de verdachte] via Snapchat belt met [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
In het eerste videofragment zegt [de verdachte] : “Ze hebben de verkeerde osso. Het is echt de verkeerde osso” en “Ey niffo (…) Rij naar ziekenhuis die chappie (fon) wacht daar toch op me”.
In het tweede videofragment zegt [de verdachte] tegen [naam 2] : “Wollah niffo (…) Ik wil nu naar je kanker straat komen en je uit je kanker kamer trekken broer, voor deze geintje sahbi (fon) (…) Je stuurt mij naar kanker verkeerde adres brada”.
[de verdachte] is blijkbaar boos op [naam 2] omdat hij het verkeerde adres van hem heeft gekregen, hetgeen steun vindt in de omstandigheid dat [de verdachte] op dat moment reeds heeft geprobeerd om via [persoon 8] de juiste gegevens van [persoon 2] te verkrijgen. De telefoon van [de verdachte] verplaatst zich ondertussen met de auto naar het Slotervaartziekenhuis, waar [medeverdachte 4] zich bevindt.
Conclusie
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 4] is door [medeverdachte 3] bij [de verdachte] aangedragen voor het uitvoeren van een opdracht, waarbij een pistool (‘P’) zal worden gebruikt. Kort na het telefonisch overleg tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [de verdachte] , hebben [de verdachte] en [naam 4] een ontmoeting met [medeverdachte 4] in Amsterdam. [de verdachte] heeft [medeverdachte 4] uitleg en instructies gegeven over de opdracht. [naam 4] is samen met [medeverdachte 4] van Amsterdam naar Purmerend gereden. Vervolgens heeft [medeverdachte 4] , in opdracht van [de verdachte] en met het vuurwapen van [de verdachte] , op de woning aan de [adres 2] geschoten. [persoon 2] , met wie [de verdachte] een conflict had, woonde destijds met zijn moeder in de daarnaast gelegen woning (op [adres 6] ) en was het beoogde slachtoffer. Kort na het schietincident heeft [de verdachte] geprobeerd om (via [persoon 8] ) het juiste adres van [persoon 2] te achterhalen. Ruim een uur na de beschieting heeft [de verdachte] [medeverdachte 4] bij het Slotervaartziekenhuis ontmoet om hem te betalen voor de opdracht die hij die avond voor [de verdachte] had uitgevoerd.
Welke rol had [de verdachte] bij de beschieting van de woning?
De raadsman heeft aangevoerd dat [de verdachte] afwezig was bij de uitvoering van het feit en dat over een belangrijke rol van [de verdachte] in de fase daaraan voorafgaand onvoldoende kan worden vastgesteld, zodat hij van de feiten 6 en 7 moet worden vrijgesproken. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de beoordeling of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte. Het gaat erom dat de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict tenminste een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Zoals hiervoor overwogen blijkt uit de bewijsmiddelen dat [de verdachte] opdracht heeft gegeven aan [medeverdachte 4] om de betreffende woning te beschieten. [de verdachte] heeft [medeverdachte 4] uitgelegd wat de opdracht inhield en een vuurwapen aan hem verstrekt. Nadat [medeverdachte 4] de opdracht had uitgevoerd, heeft [de verdachte] hem betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de verdachte] aldus een leidende en sturende rol gehad in het beschieten van de woning. Hoewel geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit, is de bijdrage van [de verdachte] aan de beschieting van zodanig gewicht dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
Hoe moet de beschieting van de woning worden gekwalificeerd?
Op het moment van de beschieting waren de bewoonster, haar dochter en haar vriend (hierna gezamenlijk: de bewoners) in de woning aanwezig. Uit het dossier blijkt niet dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] uit zijn geweest op de dood van de bewoners. Van zogenoemd vol opzet is daarom geen sprake.
De vraag is vervolgens of [de verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte 4] voorwaardelijk opzet op de dood van één of meer van de bewoners hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander - is aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat (i) de ten laste gelegde gedraging een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer in het leven heeft geroepen, (ii) de verdachte ten tijde van de gedraging wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en (iii) hij die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen.
Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Leidend bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans op het gevolg, is de vraag of die kans naar objectieve maatstaven aanwezig kon worden geacht. ‘Objectief’, omdat het gaat om een beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging en een inschatting van de kans op het intreden van de potentiële gevolgen ervan door een objectieve buitenstaander (zoals de rechter). Bepalend is dus niet de inschatting ervan door de dader. Met andere woorden: voor een strafbare poging tot doodslag is vereist dat - hoewel het gevolg niet is ingetreden - het beschermde rechtsgoed (hier: het leven van een ander) daadwerkelijk in gevaar is gebracht.
De rechtbank is in het licht van het hiervoor weergegeven beoordelingskader van oordeel dat door het schieten op de woning geen (feitelijk) aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van de bewoners in het leven is geroepen, en overweegt daartoe als volgt.
Vanaf de openbare weg is zes keer op de voordeur van de woning op de eerste verdieping geschoten. De kogels zijn vanaf het trottoir op de openbare weg in een stijgende lijn door de ruit van de voordeur gegaan en in (de trap in) de toegangshal terechtgekomen, terwijl de bewoners zich op dat moment niet in die hal bevonden. De bewoonster en haar vriend waren in hun slaapkamer op de tweede verdieping van de woning. De dochter van de bewoonster was in haar slaapkamer die zich aan de andere kant van de toegangshal bevindt. In deze slaapkamers zijn geen projectielen of schotbeschadigingen aangetroffen. Gedurende de beschieting hebben de bewoners zich niet door de woning bewogen.
Omdat niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans op de dood van één van de bewoners heeft bestaan, kan voorwaardelijk opzet op de dood niet worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het dossier evenmin worden vastgesteld dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] uit zijn geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij één of meer van de bewoners. Ook van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is geen sprake, aangezien het schieten op de woning in de gegeven omstandigheden geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij één of meer van de bewoners in het leven heeft geroepen.
De conclusie is dat [de verdachte] van de ten laste gelegde poging doodslag (feit 7 primair) en poging zware mishandeling (feit 7 subsidiair) moet worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging van de bewoners met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 7 meer subsidiair).
Vrijspraak voorbereidingshandelingen
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [de verdachte] en [medeverdachte 4] de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) hebben gehad om de bewoners te doden dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De omstandigheden waaronder de beschieting heeft plaatsgevonden, duiden daar niet op. Er is immers, op een laat tijdstip in de avond, vanaf de straat op de voordeur van een donkere woning geschoten. Het was niet bekend of iemand in de woning aanwezig was, laat staan waar in de woning diegene zich dan zou bevinden. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op het afgeven van een zeer bedreigende boodschap. Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling van [de verdachte] was dat [persoon 2] zich bedreigd en geïntimideerd zou voelen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat [de verdachte] voorbereidingen heeft getroffen om een moord, doodslag of een zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Uit het dossier blijkt ook niet dat het opzet van [de verdachte] hierop was gericht. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van de onder feit 6 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen vrijspreken.