Centrale Raad van Beroep, hoger beroep socialezekerheidsrecht
ECLI:NL:CRVB:2024:1144
Op 5 June 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/2012 WMO15, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:CRVB:2024:1144.
Indicatie
Herziening maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden naar 429 uur per jaar terecht. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer tijd moet worden verstrekt voor het dweilen dan bij de toegekende voorziening is inbegrepen.
Uitspraak
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 mei 2022, 21/463 (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Rogplus, als rechtsopvolger van het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (Rogplus)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Berkouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Rogplus heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellant is met zijn begeleidster M. Martinsen verschenen, bijgestaan door mr. J. Berkouwer. Rogplus heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Doran.
Overwegingen
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren in 1980, is bekend met een neurologische aandoening en woont in een wooncomplex van [X] met dagelijkse persoonlijke verzorging.
1.2.
Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft Rogplus op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de periode van 1 september 2020 tot en met 31 augustus 2022 aan appellant een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden verstrekt van 404 uur per jaar. De maatwerkvoorziening bestaat uit de basisvoorziening ‘schoon huis’ van 105 uur per jaar, 26 uur per jaar voor opruimen en/of afwassen, 78 uur per jaar voor kleding wassen en strijken, 130 uur per jaar voor het bereiden van warme maaltijden en 65 uur per jaar voor reistijd per maaltijd. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 30 december 2020 (bestreden besluit) heeft Rogplus het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden uitgebreid naar 429 uur per jaar. De maatwerkvoorziening is aangevuld met 25 uur per jaar voor het schoonmaken van de werkkamer.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan appellant is ten opzichte van de vorige maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden 15 minuten per week minder verstrekt voor de zware en lichte huishoudelijke taken. Daarbij is meegewogen dat de moeder van appellant een aantal huishoudelijke taken conform de vastgestelde frequentie minder vaak hoeft te verrichten en dat sprake is van assistentie door [X] bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Aan appellant is ten opzichte van de maatwerkvoorziening voor maaltijdverzorging minder tijd verstrekt voor warme maaltijden vanwege een verlaging van de tijdsnorm voor reistijd. Bij het bepalen van het aantal uren per jaar voor het bereiden van warme maaltijden is uitgegaan van de normtijd in het CIZ-protocol, die ook geldt bij een leefeenheid van twee personen. Appellant – die voor één persoon moet koken – heeft niet onderbouwd waarom daarvan in het kader van het leveren van meer maatwerk had moeten worden afgeweken. Het koken met vollere en meer calorieën bevattende producten of grotere hoeveelheden per maaltijd neemt – nu hij voor één persoon kookt – niet relevant meer tijd in beslag en is daarom geen reden voor het oordeel dat de maaltijdvoorziening niet volstaat. Wat de uren voor regie over en organisatie van het huishouden betreft – die Rogplus volgens appellant ten onrechte bij de maatwerkvoorziening voor begeleiding heeft ondergebracht – heeft de rechtbank overwogen dat dit ten gunste is van appellant en zijn moeder, omdat het uurtarief voor begeleiding hoger is dan het uurtarief voor ondersteuning bij het huishouden. Dat appellant deze ondersteuning een bepaalde periode per abuis zowel bij de vorige maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden als bij de maatwerkvoorziening voor begeleiding heeft gekregen, betekent niet dat Rogplus dit had moeten voortzetten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant heeft aangevoerd of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de overwegingen over die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt de Raad hieraan het volgende toe.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat meer tijd moet worden verstrekt voor het dweilen, omdat vuiligheid van buiten die aan de banden van zijn rolstoel zit door alle kamers wordt verspreid, hij soms morst, door spasmes lichaamsvocht op de grond komt en personeel van [X] eveneens vuiligheid van buiten naar binnen meeneemt. Dit betoog slaagt niet. Bij de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden is tijd voor het dweilen inbegrepen. Daarnaast verleent [X] in bepaalde situaties hulp bij het schoonmaken, zo heeft appellant ook erkend. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer tijd moet worden verstrekt voor het dweilen dan bij de toegekende voorziening is inbegrepen.
Conclusie en gevolgen
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Beslissing
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en K.H. Sanders en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van S.S. Blok als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.