Datum uitspraak: 21 augustus 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 augustus 2023, 22/6360 (aangevallen uitspraak)
[appellante]
te
[plaats]
(Marokko) (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Deze uitspraak gaat over de vraag of de Svb terecht de herhaalde aanvraag van appellante om toekenning van een AOW-pensioen heeft afgewezen. Volgens de Svb is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden en is het bestreden besluit niet evident onredelijk. Appellante voldoet niet aan de voorwaarden voor het recht op AOW-pensioen. Met de rechtbank oordeelt de Raad dat de Svb de herhaalde aanvraag terecht heeft afgewezen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Met een besluit van 1 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 21 februari 2020, heeft de Svb de aanvraag van appellante om toekenning van een ouderdomspensioen op grond van de AOW afgewezen. De Svb heeft overwogen dat appellante niet verzekerd is geweest en dat zij geen recht kan ontlenen aan de periode waarin haar echtgenoot gedurende hun huwelijk verzekerd is geweest omdat die periode korter dan één jaar heeft geduurd.
1.2.
Appellante heeft met een brief van 22 maart 2022 de Svb verzocht om terug te komen van het besluit van 1 mei 2019 en haar alsnog een ouderdomspensioen toe te kennen. Met een besluit van 7 juni 2022 heeft de Svb dat verzoek afgewezen.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is met een besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar het verleden herziet de Svb zijn besluit niet omdat appellante geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. De Svb ziet ook geen aanleiding een AOW-pensioen toe te kennen vanaf de datum van het verzoek om herziening. Appellante heeft volgens de Svb geen recht op een ouderdomspensioen omdat zij nooit in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Verder is de periode waarin haar echtgenoot tijdens hun huwelijk AOW-verzekerd is geweest (huwelijkstijdvak) korter dan één jaar. Dit kan sinds 1 april 2015 niet meer leiden tot het toekennen van een ouderdomspensioen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De bepalingen die van belang zijn voor deze uitspraak zijn in een bijlage opgenomen.
4.2.
Appellante verzoekt de Svb om van het in rechte vaststaande besluit van 21 februari 2020 terug te komen als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Dit geding gaat over een duuraanspraak. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat bij de toetsing van een besluit over een herhaalde aanvraag bij een duuraanspraak een onderscheid gemaakt moet worden tussen het verleden en de toekomst.
4.3.
Wat betreft de toekomst geldt dat de Svb met juistheid heeft geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de AOW-pensioen. Verzekerd voor de AOW is, voor zover hier van belang, degene die in Nederland woont of werkt. Appellante heeft nooit gewoond of gewerkt in Nederland en zij was om die reden niet verzekerd voor de AOW. De stelling van appellante dat haar echtgenoot vijf jaar in Nederland werkzaam is geweest heeft zij niet met gegevens kunnen onderbouwen. Wel staat vast dat de echtgenoot van appellante voor de AOW verzekerd is geweest van 1 mei 1974 tot 1 december 1974. In die tijd heeft appellante een zogenoemd huwelijkstijdvak opgebouwd, waarvoor geen korting op het AOW-pensioen mag worden toegepast. Dit huwelijkstijdvak is echter korter dan één jaar. Na de wetswijziging in 2015 bestaat geen recht meer op een AOW-pensioen als de pensioengerechtigde minder dan één jaar verzekerd is geweest.
4.4.
Er is dus geen reden om het besluit van de Svb voor wat betreft de toekomst onjuist te houden. Daaruit volgt dat, voor wat betreft het verleden, er ook geen reden is om dit besluit als onmiskenbaar onjuist te beschouwen. Ook ziet de Raad geen (andere) redenen waarom de afwijzing van de herhaalde aanvraag evident onredelijk zou zijn.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van R.R. Olde Engberink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R.R. Olde Engberink
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.A.H. van Dalen-van Bekkum en présence de R.R. Olde Engberink en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 21 août
2024.
Les parties disposent d’un délai de six semaines á compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas: Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL2500 EH ‘s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assuré.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
b. geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
Artikel 7, eerste lid (tekst sinds 1 april 2015)
1. Recht op ouderdomspensioen overeenkomstig de bepalingen van deze wet heeft degene, die
a. de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
b. ingevolge deze wet minimaal één kalenderjaar verzekerd is geweest in het tijdvak, aanvangende met de dag waarop de aanvangsleeftijd is bereikt en eindigende met de dag voorafgaande aan de dag waarop de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt.
Algemene wet bestuursrecht
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 21, eerste lid (oud)
1. Bij de berekening van het krachtens de Nederlandse wettelijke regelingen aan een verzekerde man verschuldigde ouderdomspensioen, worden de tijdvakken van het woonachtig zijn in Marokko welke vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd door diens echtgenote gedurende hun huwelijk zijn vervuld, als tijdvakken van verzekering beschouwd, voor zover zij samenvallen met door de verzekerde man volgens de Nederlandse wettelijke regelingen vervulde tijdvakken van verzekering.