Zoeken naar rechterlijke uitspraken en jurisprudentie

Via Uitspraken.nl kunt u eenvoudig zoeken in onze online uitspraken databank door het invoeren van één of meerdere trefwoorden. Het is uiteraard ook mogelijk om te zoeken op wetsartikelen, zaaknummer, ECLI nummer of het oude LJN nummer.

Hoger beroep Socialezekerheidsrecht

17 oktober 2024
ECLI:NL:CRVB:2024:1956

Op 17 oktober 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van socialezekerheidsrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is 22/3306 WIA, bekend onder ECLI code ECLI:NL:CRVB:2024:1956.

Soort procedure
Zaaknummer(s)
22/3306 WIA
Datum uitspraak
17 oktober 2024
Datum gepubliceerd
22 oktober 2024
Uitspraak

22/3306 WIA en 24/727 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2024

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 september 2022, 20/3582 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade

Partijen:

[appellant]
te
[woonplaats]
(appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J.B.C. Maton, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend en verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade van wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

De Raad heeft het Uwv een vraagstelling gezonden.

Het Uwv heeft hierop gereageerd en aanvullende stukken ingediend.

Het Uwv heeft op 27 februari 2024 een nieuw besluit op bezwaar (bestreden besluit 3) genomen. Appellant heeft hierop gereageerd en daarbij de Raad laten weten dat hij de procedure zonder vertegenwoordiging van een gemachtigde voortzet.

De Raad heeft partijen laten weten dat hij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant was werkzaam als senior international sales representative . Op

5 december 2007 heeft hij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant vanaf 2 december 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is met ingang van 2 juli 2011 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

1.2.

Op 13 maart 2019 heeft de ex-werkgever van appellant een herbeoordeling van de

arbeidsongeschiktheid van appellant aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft zijn bevindingen genoteerd in het rapport van 24 september 2019 en de belastbaarheid van appellant vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum. Een arbeidsdeskundige heeft appellant niet geschikt geacht voor zijn arbeid, maar wel voor de functies medewerker reprografie-copyservice, medewerker tuinbouw en productiemedewerker metaal en elektro industrie. Berekend is dat appellant 71,22% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 1 november 2019 vastgesteld dat appellant méér arbeidsgeschikt is dan voorheen, maar dat de hoogte van zijn WIA-uitkering tot en met 30 november 2021 niet wijzigt.

1.3.

Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 15 oktober 2020 een rapport opgesteld. Volgens deze arts zijn er geen redenen om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts, maar hij heeft de FML op 11 november 2020 wel anders ingevuld overeenkomstig het dan geldende CBBS. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom opnieuw het CBBS geraadpleegd en heeft blijkens het rapport van 11 november 2020 de functies medewerker backoffice, medewerker invorderen en uitkeringsdeskundige AW voor de schatting gebruikt. Berekend is dat appellant 61,98% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 november 2019 gegrond verklaard, vastgesteld dat appellant per 2 november 2019 61,98% arbeidsongeschikt is, maar de hoogte van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering niet wijzigt tot en met 30 november 2021.

1.4.

Naar aanleiding van het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 oktober 2021 extra beperkingen aangenomen op de items 4.8 en 4.9 reiken en bij item 4.2 een aanvullende toelichting gegeven, en een nieuwe FML van 14 oktober 2021 opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 oktober 2021 gemotiveerd dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt zijn voor appellant.

1.5.

Het Uwv heeft vervolgens op 2 november 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen (bestreden besluit 2). Voor de medische en arbeidskundige grondslag heeft het Uwv de motivering zoals opgenomen in bestreden besluit 1 gehandhaafd. In bezwaar zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 11 november 2020 echter nieuwe functies geselecteerd. Omdat deze functies appellant pas op 19 november 2020 bij het bestreden besluit 1 zijn aangezegd, loopt de periode, dat zijn WGAloonaanvullingsuitkering ongewijzigd wordt voortgezet en dat voor hem nog geen inkomenseis geldt, van 19 november 2020 tot 30 november 2022. Het Uwv verklaart daarom het bezwaar alsnog gegrond.

1.6.

Appellant heeft in beroep ter onderbouwing van zijn standpunt dat de beperkingen zijn onderschat medische informatie van de revalidatiearts en de orthopeed ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in rapporten van 26 november 2021 en 31 december 2021 op deze medische informatie gereageerd. Geconcludeerd is dat er geen aanleiding bestaat om de in de FML van 14 oktober2021 vastgelegde belastbaarheid aan te passen.

1.7.

Appellant heeft zich op 23 juli 2021 vanwege een ziekenhuisopname toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft bij besluit van 1 december 2022 vastgesteld dat appellant vanaf 16 november 2022 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en geen of slechts een kleine kans op herstel heeft en heeft hem per die datum in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens een gebrek aan procesbelang en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Ten aanzien van het bestreden besluit 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn conclusie dat de door appellant ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om tot een andere conclusie te komen over de vastgestelde belastbaarheid van appellant. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor hem ongeschikt zijn.

3.1.

Appellant heeft zich in hoger beroep allereerst op het standpunt gesteld dat de beperkingen op zitten en de duurbelastbaarheid zijn onderschat. Appellant is verder van mening dat hij ten onrechte in staat is geacht de geselecteerde functies te verrichten. Appellant stelt dat hij op 2 november 2019 ook al volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellant heeft verzocht om schadevergoeding bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

3.2.

Naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 februari 2024 een rapport opgesteld en de FML met betrekking tot zitten en staan aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 februari 2024 geconcludeerd dat de geselecteerde functies niet langer geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na raadpleging van het CBBS onvoldoende geschikte functies gevonden om een schatting op te kunnen baseren. Bij besluit van 27 februari 2024 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard. Appellant wordt per 2 november 2019 80-100% arbeidsongeschikt beschouwd, maar de beperkingen van appellant worden per die datum niet duurzaam geacht. Van een IVA-uitkering per 2 november 2019 is daarom volgens het Uwv geen sprake.

3.3.

Appellant kan zich niet met bestreden besluit 3 verenigen. Hij handhaaft zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw de medische informatie van de revalidatiearts niet juist interpreteert. Appellant heeft dit in de beroepsprocedure al duidelijk proberen te maken door de juiste informatie van de revalidatiearts van 11 november 2021 in te brengen. Appellant houdt staande dat hij per datum in geding 100% arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVAuitkering.

Het oordeel van de Raad

4.1.

Met bestreden besluit 3 heeft het Uwv bestreden besluit 2 niet langer gehandhaafd. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij de rechtbank een oordeel heeft gegeven over bestreden besluit 2, niet in stand kan blijven. De Raad zal zowel de aangevallen uitspraak als bestreden besluit 2 vernietigen.

4.2.

Nu het bestreden besluit 3 niet geheel tegemoetkomt aan het bezwaar van appellant, wordt gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht dit besluit mede in de beoordeling betrokken. Bestreden besluit 3 is geregistreerd onder procedurenummer 24/727 WIA.

4.3.

Gelet op bestreden besluit 3 is tussen partijen niet langer in geschil dat appellant op 2 november 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat hij recht heeft op een IVAuitkering in plaats van een WGA-uitkering.

4.4.

De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

4.5.

Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv hem een IVA-uitkering had moeten toekennen, omdat zijn beperkingen duurzaam zijn. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

4.5.1.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er voor de schouderklachten van appellant, die hebben geleid tot de volledige arbeidsongeschiktheid, nog herstelkansen bestaan met een medische behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 februari 2024 gewezen op de informatie van de revalidatiearts van 31 maart 2021, waaruit blijkt dat bij appellant sprake is van een verstoord bewegingspatroon van de schouder waarvoor winst te behalen valt met behandeling in de fysiotherapie, een revalidatiebehandeling bij de polikliniek met ergotherapie en adequate medicatie. Dit wordt ondersteund door de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het eerdere rapport van 15 oktober 2020 dat een gespecialiseerd team van de SMK, na een verwijzing van de neuroloog, heeft geconcludeerd dat er nog een verdere verbetering haalbaar was met inzet van de fysiotherapeut en zo nodig medicatie. Verder wordt in de brief van de revalidatiearts van 23 april 2020 ook ergotherapie geadviseerd om een juiste manier van bewegen aan te leren, van waaruit een klachtenreductie valt te verwachten (en daarmee een toename van belastbaarheid).

4.5.2.

Appellant heeft niet met medische informatie onderbouwd dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. De door hem genoemde brief van de revalidatiearts van 11 november 2021, ingebracht in de beroepsprocedure, is hiertoe onvoldoende. Uit deze brief blijkt niet dat er op 2 november 2019 geen verbetering van de schouderklachten van appellant te verwachten valt.

4.6.

Voor zover appellant heeft gehandhaafd dat zijn fysieke beperkingen zijn onderschat wordt op grond van vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat hij geen belang heeft bij de beoordeling van dat standpunt. Indien appellant zou worden gevolgd in zijn standpunt, dan zou dat immers geen verschil maken in de uitkomst van de beoordeling. Appellant heeft met het bestreden besluit 3 voor wat betreft de WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, namelijk al het maximale resultaat bereikt. De Raad komt daarom niet toe aan de beoordeling van de in de FML van 12 februari 2024 vastgelegde beperkingen zoals appellant voorstaat.

4.7.

Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht vastgesteld dat appellant per 2 november 2019 volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Het beroep tegen het bestreden besluit 3 slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit 3 ongegrond wordt verklaard.

Proceskosten 6. Omdat het Uwv in hoger beroep een gewijzigd besluit op bezwaar heeft genomen, bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 875,- (1 punt voor het hogerberoepschrift). De kosten die appellant in beroep heeft moeten maken komen niet voor vergoeding in aanmerking nu hij deze kosten al vergoed heeft gekregen bij de aangevallen uitspraak.Schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente7. Aangezien de WIA-uitkering als gevolg van de uitlooptermijn van 24 maanden als bedoeld in artikel 60, derde lid, van de WIA op en na 2 november 2019 ongewijzigd is uitbetaald op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% zal deze beslissing geen wijziging van uitbetaling tot gevolg hebben. Het verzoek van appellant om vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente wordt daarom afgewezen.

Griffierecht

8. Het Uwv heeft in het bestreden besluit 3 reeds toegezegd het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden, zodat het Uwv in deze uitspraak hiertoe niet wordt veroordeeld.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

vernietigt de aangevallen uitspraak;

verklaart het beroep tegen het besluit van 2 november 2021 gegrond en vernietigt dit besluit;

verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2024 ongegrond;

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 875,-.

Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.

(getekend) S.B. Smit-Colenbrander

(getekend) S. Pouw

Bijlage

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij, uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 5 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB9555, en 2 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2011:BR6695.

Zie ook

Oozo.nl
Weten wat er in jouw buurt of straat gebeurt?
FaillissementsDossier.nl
Alle faillissementen en surseances in Nederland
FaillissementsDossier.be
Alle faillissementen en opschortingen in België
ProcedureCollective.fr
Alle faillissementen in Frankrijk
DatIsSlimBedacht.nl
Tips - Ideeën - Slimmigheden
  • Uitspraken.nl is een produkt van Binq Media B.V. - Mart Smeetslaan 1, 1217 ZE Hilversum - Kvk nummer 54506158