24/477 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2024, 23/2002 (aangevallen uitspraak)
[Appellant]
te
[woonplaats]
(appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 november 2024
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 10 juni 2022 heeft beëindigd. Volgens appellant was hij toen door zijn (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat hij recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZWuitkering terecht heeft beëindigd.
Inleiding
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als chauffeur voor 35 uur per week.
Op 10 mei 2021 heeft hij zich ziekgemeld met klachten aan knieën en schouders. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Appellant heeft voor een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn werk als chauffeur. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant voorbeeldfuncties geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 mei 2022 de ZWuitkering van appellant met ingang van 10 juni 2022 beëindigd, omdat hij met passend werk meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellant belastbaar is volgens de FML van 6 mei 2022. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien voor twijfel aan de passendheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het item reiken in de FML beoordeeld moet worden in samenhang met het beoordelingspunt reiken tijdens het werk, om zo vast te kunnen stellen hoeveel centimeter iemand kan reiken. Appellant heeft erop gewezen dat er sprake is van een verschil in klachten tussen links en rechts. Hij heeft schouderbeperkingen aan zijn rechterarm. De verzekeringsarts heeft in de FML van 6 mei 2022 echter geen verschil aangenomen.
3.2.
Appellant meent verder dat hij met de “eindrapportage Werkfit maken” (Werkfit-rapport) van 1 november 2022 heeft aangetoond dat hij niet in staat is om in de omvang die volgens het Uwv mogelijk is te werken. Uit die eindrapportage blijkt immers dat zelfs eenvoudig werk niet lukte.
3.3.
Ten slotte stelt appellant dat de functie van Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) niet passend is vanwege een overschrijding op het aspect trappenlopen.
Het standpunt van het Uwv
3.4.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe argumenten genoemd en geen nieuwe medische informatie overgelegd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde medische beperkingen in de FML van 6 mei 2022 en evenmin aan de arbeidskundige beoordeling.
4.4.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv ten onrechte de afstand waarover gereikt kan worden niet heeft beperkt en dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een verschil van de klachten links en rechts, slaagt niet. De artsen van het Uwv hebben bij het onderzoek van de schouders een normale bewegingsuitslag en range of motion vastgesteld en geen atrofie van de schoudermusculatuur. Zowel links als rechts was sprake van een normale en soepele bewegelijkheid. Rechts was bij het naar buiten bewegen van de bovenarm (abductie) en het naar voren bewegen (anteflexie) van de arm boven 90 graden sprake van pijnklachten. Gelet op deze onderzoekbevindingen volgt de Raad het standpunt van het Uwv dat er geen reden was om het aantal centimeters dat gereikt kan worden te beperken. Met de schouderklachten is rekening gehouden door frequent achtereen reiken te beperken. Hiermee wordt overbelasting voorkomen. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het Uwv een beperking op de reikafstand had moeten aannemen of waaruit zou blijken dat wat betreft de reikafstand onderscheid gemaakt moet worden tussen de linker- en de rechterarm.
4.5.
Terecht heeft het Uwv erop gewezen dat het Werkfit-rapport is opgesteld door een begeleider in het kader van re-integratie en niet door een verzekeringsarts in het kader van de beoordeling van het recht op ziekengeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 december 2023 geconcludeerd dat uit de informatie uit het Werkfit-rapport geen ander beeld van de al bekende klachten aan het bewegingsapparaat naar voren komt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht opgemerkt dat hij kan niet beoordelen of de feitelijk verrichte werkzaamheden tijdens de re-integratie wel of niet passend waren. De Raad onderschrijft het standpunt van het Uwv dat het Werkfit-rapport geen grond biedt om in de FML extra beperkingen op te nemen aan te passen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies die voor de schatting zijn gebruikt in medisch opzicht voor hem niet geschikt zijn. Een belasting van trappenlopen is geen kenmerkende belasting in de
geduide functie van Administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). Er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid in deze functie.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 10 juni 2022 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.