Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2024:9311

Op 17 June 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL24.14823, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2024:9311. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL24.14823
Datum uitspraak:
17 June 2024
Datum publicatie:
17 June 2024

Indicatie

Asiel, Syrië, internationale bescherming in Oostenrijk, zodanige band dat het redelijk is om naar Oostenrijk te gaan, geen beoordeling art. 8 EVRM, beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.14823

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres (gemachtigde: mr. A.J. de Boer),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).
Inleiding

1. Eiseres stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op

[1994] . Zij heeft op 26 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 29 maart 2024 deze aanvraag in de algemene procedure

niet-ontvankelijk verklaard.

1.1.

De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

4. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres internationale bescherming heeft in Oostenrijk en niet is gebleken dat de toegekende asielstatus is komen te vervallen. Eiseres komt niet in aanmerking voor een afgeleide asielvergunning. Zij behoorde namelijk niet tot het gezin van haar huidige partner, die een asielvergunning heeft, op het tijdstip van zijn binnenkomst in Nederland. Verder beoordeelt de staatssecretaris in de huidige procedure niet ambtshalve of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM of op humanitaire gronden. De staatssecretaris heeft eiseres opgedragen om onmiddellijk naar het grondgebied van Oostenrijk te gaan.

6. Eiseres voert aan dat zij getrouwd is met een Syrische man die een verblijfsvergunning heeft in Nederland. Omdat haar echtgenoot in Nederland verblijft en eiseres bij hem wil verblijven, is haar band met Nederland sterker dan haar band met Oostenrijk.

7. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd

dat eiseres een zodanige band heeft met Oostenrijk dat het voor haar redelijk zou zijn om naar dat land te gaan.¹ Dat eiseres de wens heeft om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven, maakt niet dat haar band met Nederland sterker is dan haar band met Oostenrijk. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is namelijk alleen al sprake van de in artikel 3.106a, tweede lid, van het Vb vereiste band indien de vreemdeling in een andere lidstaat internationale bescherming heeft verkregen.² Aan dat vereiste is voldaan, omdat eiseres in Oostenrijk een geldige verblijfsvergunning heeft. De beroepsgrond slaagt niet.

8. Eiseres voert verder aan dat de staatssecretaris op haar verzoek had moeten beoordelen of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Eiseres is immers getrouwd met een Syrische man die een verblijfsvergunning heeft in Nederland en terugkeer naar Oostenrijk zou in strijd zijn met haar recht op familie- en privéleven.

9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet verplicht is om ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM omdat de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiseres internationale bescherming heeft in een andere lidstaat.³ Eiseres heeft dit standpunt van de staatssecretaris in beroep niet bestreden. Zoals de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting heeft gesteld, staat het eiseres vrij om een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM.

10. Eiseres voert tot slot aan dat zij in het bezit is van een Europese verblijfsvergunning en een vreemdelingenpaspoort en dat het haar daarom toegestaan is om zich op het grondgebied van de Unie te bevinden.

11. Voor zover eiseres hiermee heeft willen betogen dat zij wel rechtmatig verblijf in Nederland heeft, heeft zij dit betoog met deze enkele stelling onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

12. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

1. Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.

3 Artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

17 mei 2024

Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.