RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39634
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]
, V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
Inleiding
1. Eiser heeft op 19 december 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 24 augustus 2022.
1.1.
In het besluit van 26 januari 2024 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
Omdat het besluit niet geheel aan het beroep tegemoetkomt, heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 26 januari 2024 (het bestreden besluit).¹
1.3.
In de brief van IOM² van 1 mei 2024 staat dat eiser op 24 april 2024 vrijwillig is vertrokken naar Rusland. Uit de bijgevoegde vertrekverklaring van 24 april 2024 blijkt dat eiser ermee heeft ingestemd dat nog openstaande procedures (waaronder niet begrepen: procedures tegen een terugkeerbesluit) voor het verkrijgen van een verblijfstitel worden beëindigd.
1.4.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
In het bericht van 2 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.
1. Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2 Internationale Organisatie voor Migratie.
Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
Over het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit
2. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Hiermee is het procesbelang komen te vervallen. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
Over het beroep voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag
3. De rechtbank stelt vast dat eiser naar Rusland is vertrokken. Hiermee is het procesbelang voor wat betreft de beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag komen te vervallen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt namelijk dat instemming met intrekking van lopende verblijfsrechtelijke procedures in een vertrekverklaring in beginsel betekent dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep³ en de gemachtigde van eiser heeft in het bericht van 2 mei 2024 niet naar voren gebracht dat eiser desondanks nog een belang heeft. Het beroep voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag is daarom niet-ontvankelijk.
Over het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit
4. De rechtbank oordeelt dat eiser ten aanzien van het terugkeerbesluit wel procesbelang heeft. In de vertrekverklaring staat namelijk expliciet vermeld dat procedures tegen het terugkeerbesluit met deze verklaring niet worden beëindigd. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit is dus ontvankelijk.4 De rechtbank stelt echter vervolgens vast dat eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen het terugkeerbesluit. Het beroep voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit is daarom ongegrond.
Over de proceskostenvergoeding
5. Omdat eiser wel terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, krijgt hij wel een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 31 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2058.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4014.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.