Rechtbank Den Haag, eerste aanleg - enkelvoudig vreemdelingenrecht

ECLI:NL:RBDHA:2025:10035

Op 26 May 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een eerste aanleg - enkelvoudig procedure behandeld op het gebied van vreemdelingenrecht, wat onderdeel is van het bestuursrecht. Het zaaknummer is NL25.6801, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:RBDHA:2025:10035. De plaats van zitting was Utrecht.

Soort procedure:
Instantie:
Zaaknummer(s):
NL25.6801
Datum uitspraak:
26 May 2025
Datum publicatie:
10 June 2025

Indicatie

Tweede beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op een mvv aanvraag nareis, beroep gegrond

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.6801

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. van Elp),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 oktober 2024.1 In die uitspraak staat onder meer dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis (hierna: de aanvraag) bekend moet maken. Indien binnen die termijn wordt besloten dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is meegedeeld, dan moet het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van die uitspraak bekend worden gemaakt. Eiseres stelt nu beroep in, omdat de minister binnen die termmijn geen beslissing heeft genomen op de aanvraag.

Overwegingen

De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2

Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 2 oktober 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.

1. Zaaknummer NL24.27829.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.

3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.

Is het beroep van eiseres gegrond?

4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.

Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?

5. De rechtbank geeft de minister in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.5 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.6

6. De minister heeft op 4 maart 2025 een verweerschrift ingediend, waarin hij aangeeft dat de aanvraag inmiddels is toegewezen aan een behandelaar. Per brief van 17 februari 2025 is herstel verzuim geboden aan eiseres en zij heeft tot 17 maart 2025 gehad om de gevraagde informatie aan te leveren. Afhankelijk van de verdere reactie op het herstel verzuim bekijkt de minister of nader onderzoek nodig is. Om die reden verzoekt de minister om een nadere beslistermijn van twaalf weken na ontvangst van de gevraagde informatie. De rechtbank vindt die termijn passend en bepaalt dat die termijn ingaat vanaf 17 maart 2025. Uiterlijk op 9 juni 2025 dient de minister dus op de aanvraag te beslissen.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

7. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.7 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om een lagere dwangsom op te leggen, zoals de minister heeft verzocht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen de onder 6. genoemde termijn alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.

9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

4 ECLI:NL:RVS:2021:774.

5 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

6 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

7 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.

Beslissing

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

draagt de minister op om uiterlijk op 9 juni 2025 een besluit op de aanvraag bekend te maken.

bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;

bepaalt dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 194,- vergoedt;

veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

26 mei 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.