Overwegingen
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aan de hand van de beroepsgronden van eiseres legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan de bestreden besluitvorming voorafging
4. Op 15 augustus 2022 is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’. Bij brief van 24 juli 2023 heeft eiseres door middel van het op 18 juli 2023 gedateerde ‘Meldingsformulier vreemdeling’ de minister ervan op de hoogte gesteld dat haar relatie met [naam] met ingang van 23 juni 2023 is beëindigd. Ook heeft eiseres daarbij aangegeven dat zij een asielaanvraag heeft ingediend. Het formulier ‘M35-H Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ dateert van 12 juli 2023. De asielaanvraag van eiseres is met het besluit van 14 februari 2025 ingewilligd. Aan eiseres is een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw verleend, geldig van 12 juli 2023 tot 12 juli 2028.
Standpunt van de minister
5. De minister trekt de aan eiseres verleende reguliere verblijfsvergunning in met terugwerkende kracht vanaf 23 juni 2023 omdat zij per die datum niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder die verblijfsvergunning is verleend.1 Daaraan ligt ten grondslag dat eiseres heeft aangegeven dat haar relatie met haar verblijfsgever per 23 juni 2023 is verbroken. Voor wat betreft de vraag of eiseres om asielgerelateerde redenen verblijf in Nederland moet worden toegestaan, verwijst de minister eiseres naar de lopende asielaanvraag. Asielgerelateerde omstandigheden worden niet in een reguliere procedure beoordeeld. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van het intrekken van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. Ook het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie-, gezins- en privéleven noopt hiertoe niet. Van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in Nederland is niet gebleken. Hoewel eiseres privéleven in Nederland heeft opgebouwd, is de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd met het recht op eerbiediging van dat privéleven. Die conclusie trekt de minister na het maken van een belangenafweging, die volgens hem in het nadeel van eiseres uitvalt.
Bespreking beroepsgronden
6. Eiseres voert aan dat de minister niet met terugwerkende kracht de verblijfsvergunning had mogen intrekken. Zij heeft nu een verblijfsgat, als gevolg waarvan zij twee maanden aan toeslagen moet terugbetalen. Ook was zij in die periode niet verzekerd en kon zij niet wonen en niet werken. De gevolgen van de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht zijn onevenredig. Volgens eiseres waren er onvoldoende zwaarwegende belangen om tot intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht over te gaan. Eiseres heeft in dit kader op de zitting verwezen naar punt 2 van de considerans bij de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de minister tot intrekking van de verblijfsvergunning met ingang van 23 juni 2023 mocht overgaan. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat intrekking met terugwerkende kracht tot voormelde datum, waarop niet (meer) aan het verblijfsdoel waarvoor de vergunning werd afgegeven werd voldaan, in lijn is met wat door de wetgever is beoogd.2 Nu de relatie van eiseres op 23 juni 2023 is beëindigd, mocht de minister de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met ingang van die datum intrekken. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die de minister aanleiding hadden moeten geven om een andere intrekkingsdatum dan 23 juni 2023 te hanteren. De minister heeft zich hierbij op het standpunt mogen stellen dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding vormen om van het beleid af te wijken. De door eiseres genoemde nadelige gevolgen zijn ook niet onevenredig in verhouding tot het met de intrekking beoogde doel, namelijk herstel van een onrechtmatige situatie. Overigens heeft eiseres op de zitting aangevoerd dat zij op het punt stond haar huis en uitkering te verliezen, maar dat dit met hulp van de gemeente is rechtgetrokken. De verwijzing op de zitting naar punt 2 van de considerans van de Gezinsherenigingsrichtlijn heeft eiseres verder niet toegelicht, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. De beroepsgrond slaagt niet.
1. De minister verwijst naar artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2 Zie ECLI:RVS:2024:2285, r.o. 2.1
7. Eiseres voert aan dat de minister geen waterscheiding tussen regulier en asiel had mogen hanteren omdat de intrekking van de vergunning met ingang van 23 juni 2023 en hiermee het moeten vertrekken uit Nederland in strijd is met artikel 3 van het EVRM en het doel, de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG). Aan eiseres is inmiddels een verblijfsvergunning asiel verleend en daarmee staat vast dat de intrekking van haar reguliere verblijfsvergunning in strijd is met het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM.
7.1
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat, omdat de minister in het bestreden besluit geen terugkeerbesluit aan eiseres heeft opgelegd (wegens de lopende asielaanvraag), eiseres op de zitting haar verwijzing naar het doel, de tekst en totstandkomingsgeschiedenis van de Terugkeerrichtlijn niet langer heeft gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat intrekking van de aan eiseres verleende reguliere verblijfsvergunning niet leidt tot strijd met artikel 3 van het EVRM. Zoals gezegd heeft de minister aan eiseres geen terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres was daarom na intrekking van de aan haar verleende verblijfsvergunning niet verplicht uit Nederland te vertrekken en terug te keren naar haar land van herkomst, Eritrea. De vraag of sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar het land van herkomst is aan de orde in de asielprocedure en niet in de reguliere procedure waarbij de verblijfsvergunning is ingetrokken. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om haar vrees bij terugkeer naar Eritrea aan de orde te stellen in haar asielprocedure. De beoordeling in deze asielprocedure heeft inmiddels plaatsgevonden en heeft ertoe geleid dat aan eiseres een asielvergunning voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw), zodat eiseres niet hoeft terug te keren naar Eritrea. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) geen waterscheiding tussen asiel en regulier hanteert maakt de beoordeling niet anders. Niet is gebleken is dat de Vw, waarin een onderscheid tussen asiel en regulier wordt gemaakt, in strijd is met hoger (Europees) recht.
8. Eiseres voert aan dat de minister asielgerelateerde aspecten ten onrechte niet heeft betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, waardoor geen sprake is van een ‘fair balance’ als bedoeld in dat artikel. Eiseres verwijst daarvoor de Werkinstructie van de minister3 met daarin richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM. Eiseres stelt dat haar privéleven in Nederland beschermd moet worden, omdat zij ten tijde van het bestreden besluit om asielgerelateerde redenen niet kon terugkeren naar Eritrea. De minister heeft dat ten onrechte niet (in het voordeel van eiseres) in de belangenafweging betrokken. Verder heeft eiseres verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank4 waarin de minister volgens de rechtbank ondeugdelijk had gemotiveerd waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is. Volgens eiseres heeft de minister ook in haar zaak dit ondeugdelijk gemotiveerd.
3 Werkinstructie 2020/16.
4 ECLI:NL:RBDHA:2024:18769.
8.1
Bij de verwijzing naar de Werkinstructie neemt de rechtbank aan dat eiseres het oog heeft op punt 7.3.1 (Asielgerelateerde aspecten). Daarin staat dat als een vreemdeling in het kader van het bestaan van een objectieve belemmering asielgronden aanvoert, de vreemdeling wordt doorverwezen naar de asielprocedure. Verder staat in de Werkinstructie: Het is echter niet in alle gevallen mogelijk om vast te houden aan deze strikte scheiding. Soms zal je ook in de belangenafweging artikel 8 EVRM hiermee rekening moeten houden in het kader van de vaststelling of sprake is van een objectieve belemmering.
8.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres zich niet beroept op bescherming van haar familie- of gezinsleven, maar op bescherming van haar privéleven. Bij de bescherming van het privéleven van eiseres gaat het om de banden die eiseres met Nederland heeft opgebouwd en niet om de vraag of sprake is van een objectieve belemmering. Een objectieve belemmering ziet op de situatie waarin sprake is van het bestaan van familie- of gezinsleven in Nederland en de vraag of dit familie- of gezinsleven, gelet op de omstandigheden in het land van herkomst, ook in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. Van deze situatie is in het geval van eiseres geen sprake. Niet in geschil is immers dat zij geen familie- of gezinsleven heeft in Nederland.
8.3
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM een deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt. De minister heeft hierbij betrokken dat eiseres in 2022, op 21-jarige leeftijd, naar Nederland is gekomen en van 15 augustus 2022 tot 23 juni 2023 een verblijfsvergunning heeft gehad. Eiseres heeft in deze periode privéleven opgebouwd door haar verblijf in Nederland. Tegenover het verblijf in Nederland staat dat eiseres totdat zij 21 jaar oud was in Eritrea heeft gewoond. Niet ten onrechte heeft de minister de banden van eiseres met Eritrea hechter geacht dan haar banden met Nederland. De minister mocht meewegen dat eiseres nog maar kort in Nederland verblijft en dat zij niet meer voldeed aan het verblijfsdoel van haar reguliere verblijfsvergunning. Ook mocht de minister meewegen dat niet is gebleken dat eiseres haar inburgeringsdiploma heeft behaald. De minister mocht het belang van de Nederlandse overheid, zoals (onder andere) bescherming van het economisch welzijn, zwaarder laten wegen dan het persoonlijk belang van eiseres. In de verwijzing door eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank (zie noot 4) ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. In die zaak had de vreemdeling een eigen inkomen. Gesteld noch gebleken is dat dit bij eiseres ook het geval was. Gelet op het voorgaande levert intrekking van de verblijfsvergunning geen strijd op met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres heeft op de zitting ten slotte aangevoerd dat zij door de intrekking van haar verblijfsvergunning wordt benadeeld omdat zij, in het kader van haar inburgering, nu een hoger taalniveau (niveau B1) moet behalen door wijziging van de Wet inburgering 2021.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat het aanvoeren van deze beroepsgrond op de zitting in strijd is met de goede procesorde. Tijdens de zitting is gebleken dat de minister niet op deze nieuwe beroepsgrond kon reageren. Ook is niet gebleken dat eiseres deze beroepsgrond niet eerder dan pas op de zitting naar voren heeft kunnen brengen. Deze beroepsgrond zal daarom onbesproken blijven.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.