Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, hoger beroep strafrecht overig
ECLI:NL:GHARL:2025:7610
Op 24 November 2025 heeft de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een hoger beroep procedure behandeld op het gebied van strafrecht overig, wat onderdeel is van het strafrecht. Het zaaknummer is 21-002406-24, bekend onder identificatienummer ECLI:NL:GHARL:2025:7610. De plaats van zitting was Arnhem.
Indicatie
In deze zaak zijn procesafspraken gemaakt die op korte termijn aan het hof zullen worden voorgelegd ter goedkeuring. Bij goedkeuring is op grond van de gemaakte afspraken over de straf de VI-datum aanstaande. Mede gelet hierop en gelet op de ter terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden van verdachte, schorst het hof de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van die datum.
Uitspraak
pkn: 21-002406-24
Het gerechtshof heeft te beslissen op een verzoek ter terechtzitting van 24 november 2025 gedaan, namens de verdachte,
[verdachte] ,
geboren te [plaats] op [geboortedatum] ,
verblijvende in het huis van bewaring te [plaats] ,
tot opheffing dan wel schorsing van het tegen die verdachte rechtens gegeven en nog van kracht zijnde bevel tot voortduren van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord ter terechtzitting van 24 november 2025 de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage.
Overwegingen
OVERWEGINGEN:
De raadsman van verdachte heeft primair een onderbouwd verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis gedaan, vanaf het moment dat, uitgaande van de gemaakte procesafspraken, de fictieve v.i.-datum wordt bereikt. Subsidiair verzoekt de raadsman om de voorlopige hechtenis te schorsen, vanaf het moment dat de fictieve v.i.-datum wordt bereikt.
De advocaat-generaal heeft zich gemotiveerd verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis, maar kan instemmen met het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op het moment dat de fictieve v.i. datum wordt bereikt, waarbij wordt uitgegaan van 8 december 2025.
Het hof is van oordeel dat het primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen. De ernstige bezwaren en gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust zijn nog steeds aanwezig.
Het hof heeft in de bijzondere omstandigheden van dit specifieke geval redenen aanwezig bevonden het subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte toe te wijzen. Het hof heeft hierbij acht geslagen op de op de terechtzitting gestelde persoonlijke belangen en op het feit dat er procesafspraken zijn gemaakt en dat deze aanstonds worden ondertekend.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 69, 75, 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
wijst af het primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
wijst het subsidiaire verzoek toe en beveelt dat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt geschorst met ingang van maandag 8 december 2025 te 09.00 uur, zulks onder de navolgende voorwaarden:
dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
dat de verdachte, in geval van veroordeling tot andere dan vervangende vrijheidsstraf wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
dat de verdachte zich gedurende de schorsingsperiode niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit;
dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de verdachte zal verschijnen op iedere oproep van politie en justitie;
dat de verdachte bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zal zijn.
Aldus gegeven op 24 november 2025 door mr. E.W. van den Heuvel voorzitter,
mr. F.A.M. Bakker en mr. M. Zwartjes, raadsheren, in tegenwoordigheid van A. van de Wardt, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.