4.3.3
Bewijsoverweging incident 7 en 8 (schietincidenten [adres 4] in Terneuzen op 15 maart 2023 en [adres 5] in Terneuzen op 16 maart 2023)
Inleiding
Op 15 maart 2023 omstreeks 02:45 uur is een woning aan [adres 4] in Terneuzen beschoten. De bewoners, vader en moeder en twee kinderen, waren op dat moment thuis en lagen in bed. [de verdachte] en [medeverdachte 2] zijn als verdachten van deze beschieting (incident 7) aangemerkt.
Op 16 maart 2023 omstreeks 00:30 uur is de naastgelegen woning aan [adres 5] in Terneuzen beschoten. Ten tijde van de beschieting waren drie personen thuis en nog wakker. De aangever bevond zich in zijn slaapkamer op de eerste verdieping. Zijn zoon en een vriend van zijn zoon waren op de begane grond in de woonkamer aan het gamen. [de verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn als verdachten van deze beschieting (incident 8) aangemerkt.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bewijs uit van de volgende feiten en omstandigheden.
4.3.3.1 Feiten en omstandigheden incident 7
Forensisch onderzoek [adres 4]
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal drie keer op de voordeur van de woning aan [adres 4] is geschoten. Er zaten kogelgaten in de ruit van de voordeur en in de ruit naast de voordeur. In de voorgevel boven de voordeur zat een schotbeschadiging. Eén van de kogels die door de ruit is geschoten, heeft binnen een muur bij de doorgang naar de woonkamer geraakt en is vervolgens gericocheerd tegen de babybox in de woonkamer. Deze kogel is naast de babybox terechtgekomen. Een andere kogel die door de ruit is geschoten, is tegen de muur van de hal achter de voordeur geketst en vervolgens in een schoen terechtgekomen.
De kogels zijn verschoten met één vuurwapen, vermoedelijk een revolver van kaliber .38 Special of .357 Magnum.
Telecom, passageregistraties Westerscheldetunnel en bankrekeninggegevens
In de nacht van 14 op 15 maart 2023 is in de telefoon van [medeverdachte 2] , via Google Maps, meermaals de omgeving van Terneuzen bekeken. Ook is het adres [adres in straat van adres 4 en 5] in Terneuzen ingevoerd en naar dat adres is ook genavigeerd. Op 15 maart 2023 om 01:36 uur is de auto van [medeverdachte 2] (met [kenteken 2] ) door de Westerscheldetunnel in de richting van Terneuzen gereden. Om 01:45 uur heeft de telefoon van [de verdachte] een zendmast aan de zuidkant van de Westerscheldetunnel aangestraald. Deze zendmast biedt hoogstwaarschijnlijk dekking aan de Schelpenlaan en de omgeving daarvan. Om 02.02 uur heeft [medeverdachte 2] een pintransactie verricht op de Kennedylaan in Terneuzen, op ongeveer 4 kilometer afstand van de [straat van adres 4 en 5] . Om 02:45 uur heeft het schietincident aan de [adres 4] plaatsgevonden. Om 03:45 uur heeft de telefoon van [de verdachte] een zendmast aangestraald in de omgeving van Dordrecht. De telefoon van [de verdachte] verplaatst zich vervolgens naar het noorden.
Verklaring van [medeverdachte 2]
heeft verklaard dat hij in de nacht van 14 op 15 maart 2023 twee mannen, van wie hij de namen niet wil noemen, met zijn auto van Amsterdam naar Terneuzen heeft gebracht. Toen hij aan de mannen vroeg wat zij gingen doen, werd hem gezegd dat een Cobra op een huis of in een tuin zou worden gegooid. Toen werd hem duidelijk dat het wel eens foute boel zou kunnen zijn. [medeverdachte 2] heeft de mannen naar de locatie gebracht. Eén van de mannen is uitgestapt. [medeverdachte 2] hoorde vier knallen en is toen direct weggereden. De man die was uitgestapt, is niet mee terug gereden.
4.3.3.2 Feiten en omstandigheden incident 8
Forensisch onderzoek [adres 5]
Uit forensisch onderzoek blijkt dat vanaf de openbare weg minimaal vijf keer op de woning aan [adres 5] is geschoten. Er zaten twee kogelgaten in de ruit van de voordeur en twee kogelgaten in een rolluik. Op de auto (merk Mercedes, [kenteken 1] ) die op de oprit stond, zat een schotbeschadiging. Eén van de kogels die door de voordeurruit is geschoten, is in een raamkozijn van de woonkamer terechtgekomen. De kogelpunt is aangetroffen in het bankstel onder het raamkozijn. Aan de rechterzijde van het raam is een schotbeschadiging in de muur aangetroffen. In het raamkozijn lag een kogelpunt.
De kogels zijn verschoten met één vuurwapen, vermoedelijk een revolver van kaliber .38 Special of .357 Magnum. De resultaten van het indicatief vergelijkend onderzoek van het NFI worden verwacht indien de op de plaats delict ( [adres 5] ) aangetroffen (delen van) kogels zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dat is gebruikt bij het schietincident dat een dag eerder plaatsvond bij de woning aan [adres 4] . De rechtbank acht op grond hiervan aannemelijk dat op 15 en 16 maart 2023 met hetzelfde wapen is geschoten.
Telefoon [medeverdachte 1]
In de telefoon van [medeverdachte 1] is een video-opname aangetroffen van 16 maart 2023 om 00:33 uur, waarop de hiervoor genoemde auto (merk Mercedes, [kenteken 1] ) te zien is. De tenaamgestelde van deze auto woont aan de [adres 5] in Terneuzen. Op de video-opname zijn schoten afkomstig van een vuurwapen hoorbaar en zichtbaar zijn een voordeur en een rolluik voor een raam. Vervolgens zijn meerdere klikken hoorbaar, een geluid dat past bij het overhalen van de trekker van een leeg vuurwapen. Deze video is met de telefoon van [medeverdachte 1] gemaakt.
Verklaring van [medeverdachte 1]
heeft bekend dat hij op 16 maart 2023 de woning aan [adres 5] in Terneuzen heeft beschoten. Hij heeft verklaard dat [de verdachte] hem had gevraagd een woning te beschieten. Voor het uitvoeren van deze opdracht zou hij € 1.500,- krijgen. Volgens [medeverdachte 1] had hij de eerste keer (op 15 maart 2023) geweigerd, maar de volgende dag bleek dat een verkeerde woning was beschoten. [de verdachte] heeft toen nogmaals aan hem gevraagd of hij de klus wilde doen. Hij moest op een woning schieten en dit filmen. Volgens de verklaring van [medeverdachte 1] is hij in de nacht van 15 op 16 maart 2023, samen met [de verdachte] en een ander (van wie hij de naam niet wil noemen) naar Terneuzen gereden. In de auto heeft [de verdachte] een geladen vuurwapen aan [medeverdachte 1] gegeven. [de verdachte] heeft tegen hem gezegd dat hij gewoon moest klikken en dat het wapen dan af zou gaan. In de woning aan [adres 5] brandde geen licht. [medeverdachte 1] heeft met het vuurwapen op de woning geschoten totdat de kogels op waren en daarna zijn ze met de auto terug naar Purmerend gereden.
Historische verkeersgegevens telefoons [de verdachte] en [medeverdachte 3] en ANPR-registraties
De telefoon van [medeverdachte 3] registreert op 16 maart 2023 om 00:04 uur een verbinding aan de noordkant van de Westerscheldetunnel. De telefoon verplaatst zich in zuidelijke richting naar Terneuzen. Omstreeks 00:10 uur wordt nog een verbinding in de Westerscheldetunnel geregistreerd. Omstreeks 00.30 uur vindt het schietincident bij de woning aan [adres 5] plaats. Om 00:44 uur verplaatst de telefoon van [de verdachte] zich in noordelijke richting door de Westerscheldetunnel. Ook de auto van [medeverdachte 3] (met [kenteken 2] ) verplaatst zich op dat moment in noordelijke richting en is om 00:49 uur op de N62 ter hoogte van de Westerschelde. De auto van [medeverdachte 3] verplaatst zich vervolgens verder naar het noorden en is om 01:51 op de A4 bij Schiedam. De telefoon van [de verdachte] straalt rondom hetzelfde tijdstip (01:53 uur) aan in de omgeving van Schiedam. Om 02:56 uur belt [medeverdachte 3] met [de verdachte] . De beide telefoons maken dan gebruik van eenzelfde zendmastlocatie in Amsterdam.
Tapgesprek tussen [medeverdachte 3] en zijn moeder
Op 3 juli 2023 wordt [medeverdachte 3] gebeld door zijn moeder. In dit telefoongesprek dat mede over de betreffende rit naar Zeeland gaat bespreken zij, voor zover relevant, het volgende:
Moeder: Zo en zo moet je niet zeggen dat je geld hebt gekregen of wat dan ook…. Dat zei [naam] tegen mij. Als hij zegt; ja, hij heeft dat geld gekregen dan euh, maakt hij deel uit aan zo'n organisatie.
[medeverdachte 3] : Ja
Moeder: Je moet gewoon zeggen ja...een vriend van mij vroeg of ik eh iemand wilde ophalen en ik ben hem gaan ophalen, zoiets weet je.
[medeverdachte 3] : Jaja.
Moeder: En die gasten die dat hebben gevraagd aan jou, zitten ze vast?
[medeverdachte 3] : ja
(…)
[medeverdachte 3] : Weet je wat het is, weet je waar ik gewoon bang voor ben?
Moeder: Nou?
[medeverdachte 3] : Dat ze me helemaal gaan vragen wie en zo, want dat ga ik echt niet zeggen snap je. Want dan is het nu misschien goed, maar als die jongens er weer zijn ben ik de lul snap je?
(…)
Moeder: Nou ja, weet je, ja ja het is wat jij wil [voornaam medeverdachte 3] . Wil jij ja..
[medeverdachte 3] : Nou ja, ik kan ook zeggen van eh.... Ja, ik weet het niet….
Moeder: Want die gozer die die opdracht heeft gegeven die had het via Snapchat gedaan?
[medeverdachte 3] : Ja.
Moeder: Je kan toch gewoon... Maar en hoe goed ken jij hem?
[medeverdachte 3] : Broer, het is gewoon mijn vriend.
Moeder: Dat is die [voornaam van de verdachte] ?
[medeverdachte 3] : Ja
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 3] opdracht heeft gekregen van zijn vriend [voornaam van de verdachte] (de rechtbank begrijpt: [de verdachte] ) om op 16 maart 2023 naar Terneuzen te rijden.
Verklaring van [medeverdachte 3]
heeft verklaard dat hij in de nacht van 15 op 16 maart 2023 als bestuurder van een auto (merk Kia, [kenteken 2] ) naar Terneuzen is gereden. Hij is niet uitgestapt in Terneuzen. [de verdachte] is een kennis dan wel vriend van [medeverdachte 3] .
4.3.3.3 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [de verdachte] moet worden vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag (feit 4 primair) en van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 4 subsidiair).
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat [de verdachte] medepleger is van een bedreiging van de bewoners van [adres 4] in Terneuzen (feit 4 meer subsidiair), dat hij medepleger is van een poging tot moord op de bewoners van [adres 5] in Terneuzen (feit 6 primair) en dat hij deze feiten als medepleger heeft voorbereid (feit 3 en feit 5).
4.3.3.4 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [de verdachte] integraal moet worden vrijgesproken. De beschietingen van de woningen aan [adres 4] en 8 moeten als een bedreiging worden gekwalificeerd (niet zijnde een misdrijf waarop acht jaar gevangenisstraf of meer staat) en niet als een poging tot moord, doodslag of zware mishandeling (met voorbedachte rade). [de verdachte] moet daarom van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen (feiten 3 en 5) worden vrijgesproken. Daarnaast kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] medepleger is van de bedreigingen, zodat ook vrijspraak moet volgen voor de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.3.3.5 Oordeel van de rechtbank
Was [de verdachte] op 15 en 16 maart 2023 in Terneuzen?
Naar het oordeel van de rechtbank kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat [de verdachte] op 15 en 16 maart 2023 in Terneuzen is geweest. In de eerste plaats blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [de verdachte] beide dagen in Terneuzen was en opdracht heeft gegeven voor de beschietingen. Deze verklaring wordt ondersteund door de telefoongegevens van [de verdachte] . De verklaring van [medeverdachte 1] vindt ook steun in het tapgesprek tussen [medeverdachte 3] en zijn moeder, waarin [medeverdachte 3] zegt dat [de verdachte] de opdrachtgever is. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij heeft geschoten met een van [de verdachte] verkregen vuurwapen. Dat past bij de eerdere conclusie dat aannemelijk is dat voor beide beschietingen (op 15 en 16 maart 2023) gebruik is gemaakt van hetzelfde vuurwapen.
[de verdachte] heeft pas op de zitting verklaard dat hij op 15 en 16 maart 2023 niet in Terneuzen is geweest en dat hij op deze dagen zijn telefoon aan iemand (van wie hij de naam niet wil noemen) had uitgeleend. [de verdachte] heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank acht, mede gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig dat [de verdachte] juist op deze dagen zijn telefoon had uitgeleend en gaat daarom aan deze verklaring voorbij.
Hoe moet de rol van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is van medeplegen. Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage van de deelnemer aan het delict van voldoende gewicht moet zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Bij de beoordeling of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte. Het gaat erom dat de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict tenminste een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen dat [de verdachte] opdracht heeft gegeven tot beide beschietingen en dat hij in beide gevallen een vuurwapen aan zijn mededader heeft verstrekt. Voor beide dagen heeft hij een chauffeur geregeld en hij is steeds meegereden naar Terneuzen. Voorafgaand aan de tweede beschieting (op 16 maart 2023) heeft [de verdachte] tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij een woning moest beschieten en dat hij dit moest filmen. Daarbij heeft [de verdachte] aan [medeverdachte 1] uitgelegd hoe hij het vuurwapen moest gebruiken.
[de verdachte] heeft, kortom, een initiërende en leidende rol gehad in de beschietingen op 15 en 16 maart 2023 in Terneuzen en voldoende nauw en bewust samengewerkt met zijn medeverdachten. Hoewel [de verdachte] de woningen niet zelf heeft beschoten, is zijn bijdrage aan de beschietingen essentieel en dus van zodanig gewicht dat hij als medepleger moet worden aangemerkt.
Vrijspraak medeplegen poging moord/doodslag/zware mishandeling (met voorbedachte rade)
De rechtbank is ten aanzien van beide beschietingen (op 15 en 16 maart 2023) van oordeel dat de verweten poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling (met voorbedachten rade) niet wettig en overtuigend bewezen is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit het dossier blijkt niet dat [de verdachte] en zijn mededader uit zijn geweest op de dood van de bewoners van de woningen aan [adres 4] en 8 en evenmin kan worden vastgesteld dat zij de uitdrukkelijke bedoeling hebben gehad om hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van zogenoemd vol opzet is daarom geen sprake.
De vraag is vervolgens of [de verdachte] en zijn mededader voorwaardelijk opzet op de dood van één of meer van de bewoners hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van een ander - is aanwezig wanneer de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat (i) de ten laste gelegde gedraging een aanmerkelijke kans op een dodelijk slachtoffer in het leven heeft geroepen, (ii) de verdachte ten tijde van de gedraging wetenschap heeft gehad van die aanmerkelijke kans en (iii) hij die aanmerkelijke kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard dan wel op de koop heeft toegenomen. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Leidend bij de beoordeling van de aanmerkelijkheid van de kans op het gevolg, is de vraag of die kans naar objectieve maatstaven aanwezig kon worden geacht. Bepalend is dus niet de inschatting ervan door de dader. Voor een strafbare poging tot doodslag is vereist dat - hoewel het gevolg niet is ingetreden - het beschermde rechtsgoed (hier: het leven van een ander) daadwerkelijk in gevaar is gebracht.
De beschieting van de woning aan [adres 4] , op 15 maart 2025
De rechtbank is, mede gelet op het hiervoor weergegeven beoordelingskader, van oordeel dat door het schieten op de woning aan [adres 4] geen aanmerkelijke kans op de dood van één of meer van de bewoners in het leven is geroepen, zodat voorwaardelijk opzet op de dood niet kan worden aangenomen. De schutter heeft op een tijdstip waarop bewoners van een huis meestal in bed zijn, omstreeks 02.45 uur in de nacht, minimaal drie keer op de voordeur van de woning geschoten. De kogels zijn in de toegangshal terechtgekomen en één kogel is gericocheerd naar de woonkamer (op de begane grond), terwijl de bewoners zich op het moment van schieten op de eerste verdieping bevonden. Op die verdieping zijn geen projectielen of schotbeschadigingen aangetroffen. Gedurende de beschieting hebben de bewoners zich niet door de woning bewogen. Ook van voorwaardelijk opzet op zware mishandeling is geen sprake, aangezien het schieten op de woning in de gegeven omstandigheden geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen.
De rechtbank zal [de verdachte] daarom vrijspreken van het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag op de bewoners van [adres 4] (feit 4 primair) en van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 4 subsidiair).
De beschieting van de woning aan [adres 5] , op 16 maart 2023.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze beschieting als volgt. De hoofdbewoner
( [slachtoffer 2] ) was ten tijde van de beschieting (omstreeks 00:30 uur) in zijn slaapkamer op de eerste verdieping. Zijn zoon ( [slachtoffer 3] ) en een vriend van zijn zoon ( [slachtoffer 1] ) waren op dat moment beneden in de woonkamer aan het gamen. [medeverdachte 1] heeft minimaal vijf keer op de woning geschoten. Er zaten twee kogelgaten in de ruit van de voordeur en twee kogelgaten in een rolluik. De kogels die door de voordeurruit zijn geschoten, zijn door de hal in de woonkamer gekomen, en vervolgens in de muur boven een bank (op ongeveer 80 cm hoogte) en in het kozijn achter de bank ingeslagen. In deze woonkamer waren twee jongens aanwezig. Onder deze omstandigheden bestond naar het oordeel van de rechtbank een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat [slachtoffer 3] of [slachtoffer 1] door de kogels dodelijk zou worden getroffen dan wel zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans op dodelijk (dan wel zwaar lichamelijk) letsel bij één of meer van de bewoners ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. [medeverdachte 1] heeft omstreeks 00:30 uur op de benedenverdieping van de woning geschoten. Weliswaar kon hij, gelet op genoemd tijdstip en de voor de deur geparkeerde auto, er redelijkerwijs vanuit gaan dat iemand thuis was, maar daar staat tegenover dat zowel het rolluik voor de garagedeur als het rolluik voor het woonkamerraam volledig waren gesloten. Verder is uit het dossier niet gebleken dat voor [medeverdachte 1] zichtbaar was dat in de woonkamer licht brandde. [medeverdachte 1] heeft op beide rolluiken geschoten. Deze kogels zijn op ongeveer 2 meter hoogte ingeslagen en de woning niet binnengedrongen. Verder heeft hij de auto op de oprit geraakt en twee keer op de voordeur geschoten. Uit het forensisch bewijs blijkt dat hij zich hierbij voor de woning van links naar rechts moet hebben bewogen.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] op zodanig gehaaste en min of meer willekeurige wijze op de woning heeft geschoten, dat daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden afgeleid dat hij er op enige wijze bij stil heeft gestaan dat hij een persoon zou kunnen raken of dat hij de kans daarop op de koop heeft toegenomen. De manier waarop [medeverdachte 1] heeft geschoten en de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan, wijzen op een (zeer) ernstige vorm van bedreiging en intimidatie en leveren daarmee een contra-indicatie op voor het door [medeverdachte 1] aanvaarden van het mogelijke gevolg van zijn handelen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan één of meer van de bewoners, bewust heeft aanvaard.
Het voorgaande leidt ertoe dat [de verdachte] zal worden vrijgesproken van het medeplegen van een poging tot moord dan wel doodslag op de bewoners van [adres 5] (feit 6 primair) en van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling (feit 6 subsidiair).
Medeplegen van bedreiging
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] , samen met een ander, de bewoners van de woningen aan [adres 4] en 8 heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, zoals onder feit 4 meer subsidiair en feit 6 meer subsidiair ten laste is gelegd. Het met een vuurwapen afschieten van kogels op een woning is zonder meer zeer bedreigend. Door de beschietingen moet worden aangenomen dat het opzet van [de verdachte] en zijn mededader was gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bewoners als op het bij die personen redelijkerwijs doen ontstaan van de vrees dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Vrijspraak voorbereidingshandelingen
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [de verdachte] en zijn mededader de uitdrukkelijke bedoeling (vol opzet) hebben gehad om de bewoners van de woningen aan [adres 4] en 8 te doden dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De omstandigheden waaronder de beschietingen hebben plaatsgevonden, duiden daar niet op. Er is steeds ’s nachts vanaf de straat op de benedenverdieping van een woning geschoten. Voor zover al bekend was (of behoorde te zijn) dat iemand in de woning aanwezig was, was voor de schutter niet duidelijk waar in de woning diegene zich dan zou bevinden. Deze omstandigheden wijzen naar het oordeel van de rechtbank op het afgeven van een zeer bedreigende boodschap. Ook uit de overige bewijsmiddelen volgt dat het de bedoeling van [de verdachte] en de mededader was dat de bewoners zich bedreigd en geïntimideerd zouden voelen.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat [de verdachte] voorbereidingen heeft getroffen om een moord, doodslag of een zware mishandeling (met voorbedachten rade) te plegen. Uit het dossier blijkt ook niet dat het opzet van [de verdachte] hierop was gericht. De rechtbank zal [de verdachte] daarom van de onder feit 3 en feit 5 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen vrijspreken.
4.3.4
Bewijsoverweging incident 1 (schietincident 11 april 2023 Middenbeemster)
Inleiding
In de avond van 11 april 2023 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Middenbeemster, waarbij er door twee personen met een vuurwapen is geschoten. De aanleiding voor deze schietpartij is onduidelijk gebleven. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [de verdachte] een strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de schietpartij en, zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Bij de beantwoording van deze vragen gaat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Voorafgaand aan de schietpartij
In de weken voorafgaand aan de schietpartij heeft [de verdachte] op verschillende momenten telefonisch contact met [persoon 1] en zijn broer [broer van persoon 1] . Zo belt [de verdachte] op 20 maart 2023 met [broer van persoon 1] en zijn er tussen 20 en 22 maart 2023 vijftien telefoongesprekken geweest tussen [persoon 1] en [de verdachte] . Ook op 6 april 2023 vindt een telefoongesprek plaats tussen [de verdachte] en [persoon 1] .
Feiten en omstandigheden
Op 11 april 2023 rijdt [de verdachte] (als bestuurder) samen met [medeverdachte 1] , [naam 1] en [naam 2] in een auto naar Middenbeemster. Om 21:34 uur belt [medeverdachte 1] aan bij de woning van [persoon 1] aan het [adres 3] in Middenbeemster. Er wordt niet open gedaan. [medeverdachte 1] loopt weg en belt twee minuten later opnieuw bij de woning aan. [persoon 1] en zijn vader, [vader van persoon 1] ), openen het raam op de eerste verdieping en vragen aan [medeverdachte 1] wat hij wil. [medeverdachte 1] zegt dat hij voor een neef met de naam Collin komt. [vader van persoon 1] zegt dat hij bij het verkeerde adres is. [medeverdachte 1] loopt weg in de richting van de parkeerplaats op de [straat 1] , gelegen om de hoek van de woning van [persoon 1] . [persoon 1] loopt naar buiten en gaat achter [medeverdachte 1] aan. [vader van persoon 1] loopt achter zijn zoon aan. Op de parkeerplaats van de [straat 1] staat [medeverdachte 1] met [de verdachte] , [naam 2] en nog een persoon. [persoon 1] gaat met [de verdachte] in gesprek. [de verdachte] houdt een telefoon vast, waarop een persoon te horen is. Er wordt door deze persoon naar [voornaam van de broer van persoon 1] (de rechtbank begrijpt: [broer van persoon 1] ) gevraagd. [persoon 1] wordt boos. Kort daarna wordt er op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 9x19 (hierna: het 9mm vuurwapen). Er rennen vier mannen over de [straat 1] naar de [straat 2] en een vijfde persoon rent achter deze vier mannen aan. Op de [straat 2] wordt minimaal drie keer geschoten met een vuurwapen van het kaliber 7.65 mm (hierna: het 7.65mm vuurwapen) en wordt minimaal twee keer met het 9mm vuurwapen geschoten.
Uit forensisch onderzoek volgt dat op de [straat 2] met het 7.65mm vuurwapen in oostelijke richting is geschoten en met het 9mm vuurwapen in westelijke richting. Het 9mm vuurwapen is later onder [de verdachte] aangetroffen en betreft een semiautomatisch werkend pistool van het merk HS, model H11. Op dit wapen is DNA-materiaal van onder meer [de verdachte] aangetroffen. Voor het 7.65mm vuurwapen heeft het NFI op basis van een indicatief vergelijkend onderzoek (zonder bepaling van de bewijskracht) aanwijzingen gevonden dat het na de schietpartij op 11 april 2023 (incident 1) ook is gebruikt bij incident 2 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 12 april 2023) en incident 3 (de beschieting van een woning in Purmerend, op 13 april 2023).
Over wat zich precies op de [straat 1] en de [straat 2] in Middenbeemster heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van de betrokkenen uiteen. De rechtbank zal hierna uiteenzetten welke gedragingen op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld.
Wie heeft geschoten?
De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] op 11 april 2023 meermaals met een vuurwapen op [persoon 1] en zijn vader [vader van persoon 1] heeft geschoten. [medeverdachte 1] heeft op de [straat 1] minimaal zeven keer geschoten en op de [straat 2] minimaal twee keer. [medeverdachte 1] heeft daarbij gebruik gemaakt van het 9mm vuurwapen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij die avond met het 9mm vuurwapen heeft geschoten. Hij heeft hierover verklaard dat hij in opdracht van [de verdachte] bij de woning van [persoon 1] heeft aangebeld. [de verdachte] had ruzie met iemand en dat moest worden uitgepraat. [medeverdachte 1] kreeg een vuurwapen mee van [de verdachte] , omdat het volgens [de verdachte] om gevaarlijke jongens ging. Nadat [medeverdachte 1] bij de woning had aangebeld, zei [persoon 1] dat hij moest wachten op de parkeerplaats verderop. [medeverdachte 1] , [de verdachte] en nog twee anderen hebben vervolgens op [persoon 1] gewacht. Even daarna kwam [persoon 1] aanlopen, gevolgd door zijn vader. [persoon 1] ging in gesprek met [de verdachte] . [persoon 1] werd steeds agressiever en zei dat hij een geladen vuurwapen had en dat hij bij een verkeerde ‘move’ zou schieten. Vervolgens hoorde [medeverdachte 1] schoten. [medeverdachte 1] is gaan rennen en heeft tijdens het rennen met het 9mm vuurwapen naar achteren geschoten. [medeverdachte 1] is blijven schieten totdat de kogels op waren. Het vuurwapen heeft hij daarna aan [de verdachte] teruggegeven.
Deze verklaring van [medeverdachte 1] wordt op onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het 9mm vuurwapen waarmee [medeverdachte 1] heeft geschoten, is later bij [de verdachte] aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek op de plaats delict volgt dat op de [straat 1] zeven keer achter elkaar met het 9mm vuurwapen is geschoten. Daarnaast hebben [vader van persoon 1] en [persoon 1] verklaard dat [medeverdachte 1] met een vuurwapen in hun richting heeft geschoten.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat er op de [straat 2] met zowel het 9mm vuurwapen als het 7.65 mm vuurwapen is geschoten en dat de kogels in tegengestelde richting zijn afgevuurd. Op de [straat 2] zijn met het 9mm vuurwapen minimaal twee kogels afgevuurd, in westelijke richting. Op diezelfde locatie zijn met het 7.65mm vuurwapen minimaal drie kogels afgevuurd, in oostelijke richting.
Heeft [medeverdachte 1] gericht geschoten?
De rechtbank komt tot de conclusie dat [medeverdachte 1] gericht op [persoon 1] en zijn vader [vader van persoon 1] heeft geschoten en legt hierna uit waarom.
In de eerste plaats zijn de zeven hulzen die met het 9mm vuurwapen op de [straat 1] zijn afgeschoten, op korte afstand van elkaar aangetroffen. Deze omstandigheid wijst erop dat [medeverdachte 1] vanuit een (min of meer) stilstaande positie heeft geschoten..
Bovendien zegt [medeverdachte 1] in een (OVC-)gesprek van 23 mei 2023 tegen een onbekend gebleven persoon dat hij op [persoon 1] en zijn vader heeft geschoten: ‘ze zeggen ook ik heb op die Padre (fon) (vader) en die zoon gesjoetoet (fon) (geschoten) snap je’. ‘Hujhuj dat is ook zo’. Deze mededeling van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de forensische bevinding dat op de [straat 1] met het 9mm vuurwapen in westelijke richting is geschoten en de verklaringen van [persoon 1] en [vader van persoon 1] dat [medeverdachte 1] in hun richting heeft geschoten.
Uit de verklaringen van [persoon 1] en [vader van persoon 1] leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] ten tijde van het schieten op relatief korte afstand van hen heeft gestaan.
Op basis van al het voorgaande concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] op de [straat 1] vanaf relatief korte afstand, zeven keer gericht op [persoon 1] en [vader van persoon 1] heeft geschoten.
Hoe moet het handelen van [medeverdachte 1] worden gekwalificeerd?
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is vereist dat een verdachte vol of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat [medeverdachte 1] het volle opzet had om [persoon 1] en/of [vader van persoon 1] te doden.
De vervolgvraag is of sprake is van voorwaardelijk opzet. Met ‘voorwaardelijk opzet’ wordt bedoeld dat een verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg (hier: de dood van een ander) bewust heeft aanvaard. Onder een ‘aanmerkelijke kans’ op een bepaald gevolg moet worden verstaan een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat dit gevolg zal intreden. Bij beantwoording van de vraag of de aanmerkelijke kans bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte een rol. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 1] zeven keer vanaf relatief korte afstand met een semiautomatisch vuurwapen gericht op [persoon 1] en [vader van persoon 1] heeft geschoten. Het is evident dat [persoon 1] en [vader van persoon 1] hierdoor dodelijk letsel hadden kunnen oplopen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het handelen van [medeverdachte 1] naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 1] de aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [medeverdachte 1] voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [persoon 1] en [vader van persoon 1] . [medeverdachte 1] heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [persoon 1] en [vader van persoon 1] .
Wat was de rol van [de verdachte] bij het schietincident?
[de verdachte] heeft verklaard dat hij op 11 april 2023 een paar jongens, waaronder [medeverdachte 1] , met de auto naar Middenbeemster heeft gebracht. Hij is pas later naar de parkeerplaats aan de [straat 1] gelopen, toen [persoon 1] en de andere jongens er al stonden. [de verdachte] kent [persoon 1] van vroeger (uit de buurt). [de verdachte] zag dat er een probleem was en probeerde het te sussen. Hij kreeg een telefoon in zijn handen gedrukt, maar wil niet zeggen van wie. [de verdachte] stond met [persoon 1] te praten en hoorde schoten. Toen is hij gaan rennen tot hij weer bij de auto was, aldus steeds [de verdachte] . [de verdachte] ontkent dat hij [medeverdachte 1] heeft gevraagd aan te bellen bij de woning aan [adres 3] in Middenbeemster en dat hij hem een vuurwapen heeft gegeven.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de rol van [de verdachte] uit van de (bekennende) verklaring die [medeverdachte 1] op 3 juni 2024 bij de politie heeft afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring van [medeverdachte 1] consistent en voldoende specifiek. Aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring draagt bij dat hij zichzelf (in hoge mate) heeft belast. Bovendien wordt zijn verklaring op essentiële onderdelen ondersteund door ander bewijsmateriaal.
De rechtbank leidt uit de verklaring van [medeverdachte 1] , in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, het volgende af.
[persoon 1] en [medeverdachte 1] kenden elkaar niet. [persoon 1] en [de verdachte] kenden elkaar wel en hebben in de maand voorafgaand aan het schietincident ook regelmatig telefonisch contact gehad. [de verdachte] heeft het initiatief genomen om met [medeverdachte 1] , [naam 1] en [naam 2] naar de woning van [persoon 1] aan de [adres 3] in Middenbeemster te gaan. [de verdachte] heeft een (geladen) 9mm vuurwapen aan [medeverdachte 1] gegeven, met de mededeling dat het om “gevaarlijke jongens” ging. [de verdachte] heeft [medeverdachte 1] opdracht gegeven om bij de woning aan te bellen, omdat [persoon 1] hem niet zou herkennen. Nadat [medeverdachte 1] had aangebeld, is [persoon 1] naar buiten gekomen en naar de parkeerplaats op de [straat 1] gelopen. Daar heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de verdachte] en [persoon 1] , waarna ruzie is ontstaan. De ruzie is hoog opgelopen en [medeverdachte 1] heeft zeven keer met het van [de verdachte] verkregen 9mm vuurwapen geschoten, in de richting van [persoon 1] en zijn vader [vader van persoon 1] . Daarna is de groep van [de verdachte] op de vlucht geslagen. [medeverdachte 1] heeft het vuurwapen bij de auto aan [de verdachte] teruggegeven. Het 9mm vuurwapen is een maand later bij [de verdachte] aangetroffen, toen hij met dit vuurwapen een overval in Lelystad pleegde.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [de verdachte] een leidende en aansturende rol heeft gehad bij de gebeurtenissen die hebben geleid tot het schietincident.
Hoe moet het handelen van [de verdachte] worden gekwalificeerd?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van [de verdachte] moet worden gekwalificeerd als het medeplegen van poging tot doodslag.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Hierbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de bijdrage van ieder van de deelnemers wel van voldoende gewicht zijn.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier onvoldoende bewijs bevat dat [de verdachte] in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] (of een ander) heeft geprobeerd om [persoon 1] (dan wel zijn vader [vader van persoon 1] ) te doden, of daartoe een gezamenlijk plan heeft beraamd. [medeverdachte 1] heeft ter zitting ook expliciet verklaard dat hij geen opdracht van [de verdachte] heeft gekregen om op [persoon 1] en/of [vader van persoon 1] te schieten. [de verdachte] zal daarom worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Medeplichtigheid aan poging tot doodslag
Vervolgens is de vraag of de handelingen van [de verdachte] als medeplichtigheid aan de poging tot doodslag kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, en legt hierna uit waarom.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt. Als het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [de verdachte] een bijdrage aan het misdrijf geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd en gemakkelijk heeft gemaakt. [de verdachte] heeft het initiatief genomen om vanwege een conflict naar de woning van [persoon 1] te gaan en hij heeft hiertoe een aantal personen bij elkaar gebracht. Kort voorafgaand aan het incident heeft [de verdachte] een geladen vuurwapen aan [medeverdachte 1] overhandigd, omdat ze ‘gevaarlijke jongens’ zouden gaan ontmoeten. De rechtbank leidt hieruit af dat [de verdachte] er ernstig rekening mee hield dat die gevaarlijke jongens mogelijk ook een vuurwapen zouden hebben. Bovendien wist [de verdachte] dat [medeverdachte 1] (eenvoudig) bereid was het vuurwapen ook te gebruiken, gelet op de opdracht die [de verdachte] ongeveer een maand daarvoor aan [medeverdachte 1] had gegeven om een bewoonde woning in Terneuzen te beschieten, welke opdracht [medeverdachte 1] (tegen betaling van een geldbedrag) ook had uitgevoerd (het hiervoor besproken incident 8). [medeverdachte 1] moest van [de verdachte] bij de woning van [persoon 1] aanbellen, aangezien [de verdachte] door [persoon 1] herkend zou worden. Vervolgens is [persoon 1] met een vuurwapen op zak naar buiten gelopen en is ruzie ontstaan tussen [de verdachte] en [persoon 1] op de parkeerplaats om de hoek van de woning, waarna [medeverdachte 1] het vuurwapen heeft gebruikt om op [persoon 1] en zijn vader te schieten.
Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het (voorwaardelijk) opzet van [de verdachte] gericht is geweest op het gebruik van het geladen vuurwapen door [medeverdachte 1] bij een conflict, ten minste door hiermee te bedreigen en zo nodig te schieten. [de verdachte] wist dat hij de confrontatie aanging met ‘gevaarlijke jongens’ en had om die reden een geladen vuurwapen aan [medeverdachte 1] gegeven. Daarmee heeft [de verdachte] naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij behulpzaam zou zijn bij een bedreiging waarbij mogelijk, als de situatie zou escaleren, fors geweld toegepast zou worden, met alle risico’s van dien. Hierbij weegt de rechtbank mee dat [medeverdachte 1] een maand eerder in opdracht van [de verdachte] met een vuurwapen had geschoten en bedreigd.
In hun totaliteit bezien zijn de hiervoor beschreven handelingen van [de verdachte] voldoende voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Dat het opzet van [de verdachte] (mogelijk) niet op dat delict was gericht, doet hier niet aan af. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, houdt het misdrijf waarop het opzet van [de verdachte] wel was gericht (bedreiging en zo nodig schieten met het 9mm vuurwapen) namelijk voldoende verband met het gronddelict (de poging tot doodslag).
De rechtbank acht daarom de onder 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [de verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag op [persoon 1] en [vader van persoon 1] (feit 1 subsidiair). Ook is bewezen dat [de verdachte] op 11 april 2023 samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2), omdat [medeverdachte 1] het vuurwapen op 11 april 2023 van [de verdachte] heeft gekregen en na het schietincident aan [de verdachte] heeft teruggegeven.